Overleven in de mediacratie: een terugblik op mijn jaren als leider van GroenLinks

Femke Halsema
Correspondent Samenleving & cultuur
Den Haag, 2010 - Na afloop van een gesprek met informateur Uri Rosenthal stond Femke Halsema de pers op het Binnenhof te woord. Foto: Martijn Beekman/ANP

Vandaag verschijnt Pluche, mijn politieke memoires waarin ik terugblik op mijn jaren als leider van GroenLinks. In deze voorpublicatie laat ik zien hoe het scorebord waar journalisten winnaars en verliezers op bijhouden de Haagse politiek is gaan domineren. En stel ik de vraag: zijn journalisten eigenlijk wel van ‘de linkse kerk’?

Contacten met media zijn vaak lastig. In de loop van de jaren, zeker als mijn gezag in de Kamer toeneemt, wordt de relatie met een aantal journalisten ontspannener en in een enkel geval zelfs vriendschappelijk.

De nadrukkelijke pogingen die ik in mijn beginjaren doe om hartelijke en openhartige verhoudingen op te bouwen, heb ik gestaakt. Ik heb geleerd dat ik daarmee de achterdocht over mijn motieven niet wegneem maar juist voed, omdat journalisten denken dat mijn gezelligheid een geheime agenda dient.

Goed gebruik onder Haagse journalisten is om ervan uit te gaan dat je draait en onwaarheid spreekt. Natuurlijk zijn er voorbeelden genoeg van politici die worden betrapt op leugens, maar het is uitputtend om dagelijks te worden betwist op je intenties en integriteit.

Wederzijds wantrouwen

Bijna elk interview kent vragen als: ‘U zegt dat nu wel, maar …,’ ‘U zegt dat natuurlijk alleen maar om…’ of: ‘Eerder zei u…, nu zegt u…’, die in een hoog tempo op je worden afgevuurd waarbij elke poging tot nuance leidt tot een onderbreking.

Elke stelling over jezelf of de opvattingen die je probeert te nuanceren, wordt vertaald als opzichtig duiken. Vraaggesprekken monden daardoor uit in een verbaal gevecht waarin je als winnaar geldt als je erin bent geslaagd de aanvallen succesvol af te weren of, nog beter, de journalist van dienst in zijn hemd te zetten.

Omdat bijna elk interview ertoe dient je uitspraken te ontlokken die je niet wilde doen en je te betrappen op je ingebakken oneerlijkheid, wantrouwen politici journalisten ook. Ik laat bijvoorbeeld geen interview passeren zonder dat ik dat grondig lees en corrigeer, voorafgaand aan gesprekken maak ik afspraken over de onderwerpen.

Omdat bijna elk interview ertoe dient je uitspraken te ontlokken die je niet wilde doen en je te betrappen op je ingebakken oneerlijkheid, wantrouwen politici journalisten ook

Op gezette tijden kom ik in opstand en geef ik, nogal ongewoon in Den Haag, tegenover journalisten ongegeneerd lucht aan mijn irritatie. Journalisten ergeren zich aan mijn kritiek op hun werkwijze die zij, zoals Max van Weezel dat kernachtig samenvat, ‘lichtgeraakt’ vinden.

Dat klopt ook wel. Ik blijf het moeilijk vinden om onjuiste of slordige informatie over GroenLinks en mijzelf zonder protest te moeten accepteren. Ten onrechte heerst er, vind ik, in de parlementaire journalistiek een cultuur van non-interventie. Men becommentarieert elkaar niet en wenst ook niet door anderen te worden bekritiseerd. Doe je dat toch, dan word je getrakteerd op het verwijt de journalistieke onafhankelijkheid niet te respecteren of ten onrechte macht toe te dichten aan degenen die het nieuws slechts verslaan en het niet maken.

Het is een journalistieke pavlovreactie die niet houdbaar is in een tijdperk waarin een pesterig vraaggesprek tussen Rutger Castricum, interviewer van het weblog GeenStijl, en PvdA-minister Ella Vogelaar dat eigenlijk nergens over gaat, bijdraagt aan haar vertrek.

Den Haag, 2009 - vlnr Femke Halsema, Alexander Pechtold van D66, Mark Rutte van de VVD en Geert Wilders van de PVV tijdens de Algemene Beschouwingen in de Tweede Kamer. Foto: Marcel Antonisse/ANP
Den Haag, 2010 - vlnr Agnes Kant van SP, Femke Halsema, Mark Rutte van de VVD, Alexander Pechtold van D66 en Geert Wilders de PVV in de Tweede Kamer tijdens een ordedebat. Foto: Koen van Weel / ANP

De cultuur van non-interventie

De cultuur van non-interventie verhindert dat er een gesprek wordt gevoerd over de kwaliteit van de parlementaire journalistiek terwijl daar wel degelijk aanleiding toe kan zijn. Het maakt de verhouding tussen politici en journalisten scheef. Journalisten permitteren zich harde oordelen die nergens kunnen worden gecorrigeerd omdat er onder politici angst heerst om uit de gratie te raken en ‘kapotgeschreven’ te worden.

Van oudsher zijn parlementaire redacties gecentreerd rond ervaren journalisten die soms al decennia in Den Haag rondlopen. Hans Goslinga van Trouw is er een van. Ferry Mingelen van de televisierubriek Den Haag Vandaag (tegenwoordig commentator bij Pauw), Vrij Nederlands Max van Weezel, Frits Wester van RTL Nieuws: zij hebben politici zien komen en gaan, alle politieke modes zien passeren, hen hoeft niets meer te worden verteld en wat resteert is een ironische, licht neerbuigende analyse van het Haagse gewoel. Het zijn smaakmakers die de toon en het oordeel over grote politieke kwesties en politici bepalen.

Als ik in 1998 Kamerlid word, bezit elke zichzelf respecterende krant en tv-rubriek, behalve politieke generalisten, ook departementale specialisten. Als justitie- en asielspecialist heb ik vooral contact met de journalisten die dit onderwerp voor de redactie beheren.

Zij weten precies wat er speelt, kennen de agenda’s van de minister, de belangrijkste ambtenaren en de Kamerleden en lezen de wetten en beleidsstukken die in de Kamer worden behandeld.

Als Geert Wilders begin 2008, bijna tien jaar later, aankondigt een documentaire over de islam te maken, is van die journalistieke specialismes niet veel meer over.

Kranten en televisiezenders hebben moeten bezuinigen, waarbij politieke redacties hard zijn getroffen. De publieke weerzin tegen politiek die toeneemt na de moord op Fortuyn heeft als effect dat hoofdredacties minder plek willen inruimen voor politieke verslaggeving. Journalisten willen net als politici ‘de gewone man’ spreken en die vind je op straat en niet in de Haagse wandelgangen.

In kranten en op televisie verschijnen minder vaak nauwkeurige weergaven van commissiedebatten over de volksgezondheid, de pensioenen of de ruimtelijke ordening. Naar verhouding komt daardoor meer nadruk te liggen op duiding van het politieke klimaat, het wel en wee van politici, de onderlinge verhoudingen en het geruzie. Journalisten staan ook onder grote druk om te scoren, zeker als door internet de omloopsnelheid van nieuws toeneemt. Zij proberen de extreme, onredelijke elementen van de Haagse politiek uit te vergroten, en dat botst als je als politicus daartegenover juist de redelijke nuances van je eigen standpunten wil belichten.

Kamerleden over journalisten (en andersom)

Onder Kamerleden leidt de oppervlakkige interesse van journalisten in hun portefeuilles tot ergernis. Onderwerpen worden onterecht genegeerd omdat ze specialistisch en technisch lijken. Dat geldt bijvoorbeeld voor de zogenaamde JBZ-raad, een terugkerend overleg in de Tweede Kamer over justitiële en asielkwesties in Europa. Jarenlang worden daar grote beslissingen genomen over bijvoorbeeld data-uitwisseling en gemeenschappelijke asielprocedures, terwijl de perstribune op een aantal onderzoeksjournalisten na leeg is.

De Kamerleden met meer specialistische kennis bungelen onderaan op de jaarlijkse journalistieke lijstjes van meest geciteerde en gewaardeerde politici en dat komt ze dikwijls op spottende oordelen te staan van diezelfde journalisten.

In de fractie plagen wij Kees [Vendrik, FH] er bijvoorbeeld mee dat hij de meest gebelde maar een weinig geciteerde parlementariër is. Vooral als Prinsjesdag nadert, spreekt Kees de ene na de andere journalist die hij geduldig informeert over de nationale begroting. Zelden leidt dat tot een interview of een beschouwing waarin Kees met naam en toenaam wordt genoemd omdat journalisten zijn informatie vooral gebruiken als eigen kennis om hun algemene politieke analyses mee te verrijken. Vaak zeggen ze er ook bij dat Kees’ analyses te ingewikkeld zijn voor de gemiddelde lezer en kijker.

Als ik boze gesprekken heb met journalisten is dat meestal omdat onze opvattingen incorrect worden weergegeven

Nog vervelender is het als je meningen worden toegedicht die je niet hebt. Als ik boze gesprekken heb met journalisten, is dat meestal omdat onze opvattingen incorrect worden weergegeven.

‘Nee, GroenLinks is niet tegen economische groei,’ ‘nee, wij vinden niet dat de staatsschuld mag oplopen’ en ‘nee, wij zijn niet kritiekloos pro-Europees.’ Het zijn journalistieke stokpaardjes die worden gebracht als onze eigen mening en daardoor nauwelijks te bestrijden zijn.

Als ik een journalist confronteer met een onjuiste weergave van onze opvattingen, dan is het antwoord meestal dat hij of zij het toch echt zo begrepen heeft maar dat het mij – vanzelfsprekend – vrijstaat om op de opiniepagina zijn weergave te corrigeren. Het zijn flauwe dooddoeners die miskennen dat een neutrale, journalistieke weergave van je opvattingen voor kiezers veel geloofwaardiger is dan je eigen verkondiging ervan.

Soms raken je opvattingen ook vertekend door vooringenomenheid. In het geval van bijvoorbeeld De Telegraaf accepteren wij dat als een feit. Als ik aantreed als fractievoorzitter word ik een keer uitgenodigd voor een lunch met de parlementaire redactie van De Telegraaf. Dat gebeurt weliswaar met gezonde tegenzin maar, zoals politiek redacteur Paul Jansen meldt, ze ontmoeten alle andere fractievoorzitters en willen mij niet op voorhand uitsluiten. Als ik vertel over mijn opvattingen en plannen maakt zich van de mannen aan tafel enig ongeloof meester. Hun comfortabele vooroordeel is dat ik een ultralinkse bende leid en ze willen liever de werkelijkheid naar hun mening zetten dan deze bij te stellen. Tot hun schrik stellen zij vast dat ik niet onredelijk ben.

Al tijdens de lunch laten zij mij weten dat hun lezers verwachten dat GroenLinks wordt geridiculiseerd en – ‘dan mag ik wel een leuke vrouw zijn’ – dat hun lezers heilig zijn. Journalist Paul Jansen vertelt mij lachend dat men zich bij De Telegraaf ermee vermaakt om bij elk artikel waarin GroenLinks voorkomt – wat overigens zoveel mogelijk wordt gemeden – de allerlelijkste foto van mij te plaatsen. Op mijn beurt vertel ik iedereen die het wil horen dat De Telegraaf zegge en schrijve één keer een feitelijk en juist bericht over mij heeft geplaatst en dat was toen ik een tweeling baarde.

Hoe ik De Telegraaf aan een scoop over mijn ‘stinkdiesel’ hielp

Een enkele keer lever ik zelf de negatieve berichtgeving op een presenteerblad aan. Dat is het geval met de vijfentwintig jaar oude Mercedes van mijn man Robert. Ik heb geprobeerd de aankoop ervan tegen te houden, wetende dat dit tot commentaar leidt waar ik heel weinig zin in heb. Robert vindt dat ik hem zijn liefhebberijen moet gunnen en me niet heb te bemoeien met zijn aankopen. We sluiten een compromis. Er komt een gastank in de auto en Robert koopt hem zo discreet mogelijk.

Via internet vindt hij een handelaar ergens in Gelderland die hij aardig vindt. Hij vertrouwt de man toe dat het gevoelig ligt, dat ik zijn partner ben en in politieke problemen kan raken door de aanschaf van een weliswaar beeldschone, maar ook oude Mercedes.

De dag nadat Robert de auto heeft betaald, nog voordat hij hem heeft opgehaald, verschijnt er een groot stuk in De Telegraaf. Met een aankondiging op de eerste bladzijde van de krant is de handelaar erin geslaagd om een hele pagina in het goed gelezen autokatern te vullen met gratis reclame voor zijn Mercedessen.

Onze nieuwe auto staat er met kleurrijke foto’s in, de bekleding, de buitenspiegels, mistlampen en centrale portiervergrendeling, alles is gefotografeerd en beschreven. ‘Oude liefde roest niet’ is de treiterige kop boven het stuk en uit alles blijkt, zoals de handelaar de auto aanprijst, dat het ‘een juweeltje’ is. Op internet ben ik daarna, en jaren aanhoudend, de risee.

Halsema’s ‘stinkdiesel’ – de incorrecte maar ronkende bijnaam die de auto krijgt – is voor iedereen die nog wat met me af te rekenen heeft ook te mooi om waar te zijn.

Den Haag, 2006 - Femke Halsema geeft Maxime Verhagen een telraam, nav een discussie over de nieuwe zorg begroting. Foto: Martijn Beekman/ANP

Het debat met Wilders

Bij andere media is de afkeer subtieler dan bij De Telegraaf. Zo krijg ik bij Trouw in de loop van de jaren een slechtere pers. Als ik net Kamerlid ben, word ik door Hans Goslinga in zijn vaste politieke column bewierookt als ‘een leeuw tussen lammeren’ omdat ik de vrijheid van meningsuiting van de christelijke conservatief Leen van Dijke heb verdedigd. Als ik een aantal jaren later de omstreden cartoonist Gregorius Nekschot verdedig, vindt hij dat ik de ‘persvrijheid span voor het karretje van de libertijnse jihad.’

Nu is een politieke commentator vanzelfsprekend meer vrijheid gegund dan een verslaggever, maar in Den Haag lopen deze professies vaak naadloos in elkaar over of bevinden beide zich zelfs in dezelfde hand. Bij Trouw, zoals bij veel media, opereren de journalisten als een blok dat samen de kleur en de toon van de politieke berichtgeving bepaalt.

Als na een paar jaar fractievoorzitterschap duidelijker wordt dat in mijn opvattingen individualisering en vrijheid centraal staan, en veel minder de gemeenschapszin waaraan de christelijke krant hecht, verschijnen er vaker negatieve analyses en wordt er meer ruimte gemaakt voor de critici van mijn koers. Dat leidt tot verkilling in de onderlinge verhoudingen.

Omgekeerd gebeurt het overigens ook: journalisten die geleidelijk hun negatieve oordeel over GroenLinks en mij bijstellen en een gunstiger beeld schetsen. Soms is dat omdat zij de kwaliteit van het parlementaire werk van GroenLinks erkennen, vaker ontdekken zij dat onze opvatting past bij de kleur van de krant of de rubriek of – heel simpel – hen persoonlijk meer aanstaat.

Omdat er een dominant beeld is van GroenLinks en mij moet ik hen altijd proberen te overtuigen dat ik anders, interessanter, redelijker en vooral minder politiek correct ben

Of journalisten me nu goed of slecht gezind zijn, omdat er een dominant beeld is van GroenLinks en mij moet ik hen altijd proberen te overtuigen dat ik anders, interessanter, redelijker en vooral minder politiek correct ben dan ze denken en opschrijven. Vooral dit laatste vooroordeel speelt mij parten in de omgang met media.

Zoals Max Van Weezel, van Vrij Nederland, heel terecht opmerkt, zijn journalisten zelf als de dood dat iemand hen voor politiek correct of ‘linkse kerk’ uitmaakt. Daarbij houdt met name Geert Wilders dat verwijt aan journalisten levend door om de haverklap erover te klagen dat hij wordt genegeerd en zwartgemaakt door de ‘linkse media.’

Met die klacht weet hij zich te verzekeren van het tegenovergestelde: een niet-aflatende stroom van overwegend gunstige berichten over zijn debatkwaliteiten, helderheid en provocaties. Op het verwijt van mij en andere politici dat Wilders wordt overbelicht, reageren journalisten meestal afwerend en geërgerd. ‘Zorg maar dat je een beter weerwoord hebt,’ ‘dat je net zo luid klinkt als hij’ en ‘net zo het debat weet te beheersen’ luidt dan het antwoord.

Hoe logisch de jij-bak misschien ook klinkt, als politieke tegenstander van Wilders bevind je je in een catch 22: een paradoxale situatie waaruit je onmogelijk kunt ontsnappen.

In kranten en op televisie roepen commentatoren en brievenschrijvers je op om hem met gelijke munt te betalen, om even scherp, hard en nietsontziend te oordelen als Wilders. Als je het niet aandurft het beestje bij de naam te noemen, waarmee wordt bedoeld hem voor ‘racist’ uit te maken, dan ben je slap.

Ik vind het heel onverstandig om tegenover de verwijten extreemlinks, een handlanger van Pol Pot, laf en knettergek te zijn spiegelbeeldige aantijgingen te plaatsen. Bij een verwijt van racisme of xenofobie kaatst Wilders terug dat hij wordt ‘gedemoniseerd.’

Met de moord op Fortuyn die deze term muntte nog vers in het geheugen, vormt dat een groot afbreukrisico. Bovendien schiet je je doel voorbij, zoals Tofik Dibi ondervindt als hij Wilders in 2006 een ‘racist’ noemt. Dit omdat je zelf in opspraak raakt. In dit geval eist Wilders excuses van mij als leider van Dibi en moet ik wekenlang aan journalisten uitleggen waarom ik dat pertinent weiger.

Maar het is onbegonnen werk om met Wilders feitelijk en wellevend van mening te verschillen. Elke poging tot een inhoudelijk debat wordt weggehoond met opmerkingen als: ‘Ik heb me tegenover u niet te verantwoorden,’ ‘Het kan me niet schelen hoe u erover denkt,’ ‘U kletst uit uw nek,’ enzovoort. Als je er wel een keer in slaagt om met anderen Wilders te dwingen tot inhoudelijke beantwoording van vragen, komt dat je in de publieke opinie, nagalmend in de pers, op het verwijt te staan dat het establishment, de zo verfoeide elite, zich keert tegen de eenzame, bedreigde buitenstaander Wilders.

Een debat met Wilders valt met andere woorden in het journalistieke en publieke oordeel vrijwel altijd ten gunste van hemzelf uit. En aangezien elk debat wordt teruggebracht tot een journalistiek scorebord van winnaars en verliezers, wordt Wilders al snel de ongeslagen debatkampioen.

Den Haag, 2010 - Femke Halsema overlegt met PVV leider Geert Wilders. Foto: Martijn Beekman/ANP
Den Haag, 2007 - Femke Halsema luistert tijdens het spoeddebat over de beveiliging van Ayaan Hirsi Ali naar Geert Wilders. Foto: Harmen de Jong/ANP

Het Fitnadebat

Als Wilders eenmaal als leider van de PVV zitting in de Kamer heeft genomen en duidelijk wordt hoe provocatief en hard hij wil opereren, spreek ik in de fractie een strategie af. Wij zijn het er als eerste onderling over eens dat wij altijd zijn vrijheid van meningsuiting verdedigen, hoe akelig wij het ook vinden wat hij zegt. Dat is een principiële, maar ook een strategische keuze. Om als zijn tegenstanders geloofwaardig te zijn mag ons namelijk nooit worden verweten dat wij hem ondertussen de mond willen snoeren. Als Wilders eind 2007 aankondigt met een film te komen over de islam, getiteld Fitna, doe ik er dan ook het zwijgen toe. Ik ga geen film veroordelen die ik niet ken, dat neigt naar censuur. Daarna zet ik me namens de fractie actief in voor vertoning van de film.

In de maanden tussen de eerste aankondiging en de uiteindelijke uitzending eind maart 2008 ontstaat een broeierige en agressieve sfeer. Buitenlandse mogendheden zoals Iran dreigen met gevolgen voor Nederland. Premier Balkenende voedt de internationale spanning door te spreken van een ‘forse crisissituatie,’ net als Wilders zelf die reclame maakt met slogans over ‘de fascistische islam’ en ‘de zieke ideologie van Mohammed’ die is opgeschreven in ‘de islamitische Mein Kampf.’

Ruim voor vertoning is de polarisatie al zo groot dat niemand de film nog durft uit te zenden, zeker als het gerucht gaat rondzingen dat Wilders in Fitna een Koran laat verscheuren. Ik stel demonstratief voor om Fitna dan in de Tweede Kamer te vertonen, de plek waar een politicus zich altijd vrij moet kunnen uiten. Dat voorstel wimpelt Wilders onmiddellijk af, zoals hij ook altijd verstoord reageert als ik zijn vrije woord verdedig.

Als tweede spreken wij in de fractie af om het debat met hem zo feitelijk mogelijk te houden en grote woorden te mijden, ongeacht of het indruk op hem maakt. We beargumenteren en we diskwalificeren niet. Die koers kiezen wij ook in het Fitna-debat dat na verschijning van de film plaatsvindt. is een anticlimax na de aankondigingen van Wilders en het internationale rumoer.

Er is alleen bestaand videomateriaal achter elkaar gemonteerd van gruwelijke terreuraanslagen en misdrijven gepleegd door islamitische staten, afgewisseld met statistieken en citaten uit de Koran. Voorafgaand aan het debat presenteer ik een notitie, speciaal voor journalisten gemaakt, die heet. Daarin heb ik samen met medewerkers zoveel mogelijk feiten over de islam onder elkaar gezet, samen met de vindplaatsen in wetenschappelijke literatuur. Wij proberen daarmee feitelijke correcties aan te brengen op de angstbeelden van Wilders. Tot mijn frustratie worden de door ons geleverde feiten – bijvoorbeeld dat de werkelijke toename van moslims in Europa veel lager ligt omdat Wilders onterecht Rusland meerekent – volledig genegeerd.

Tijdens dit eerste grote debat met Wilders over de islam markeer ik onze positie. Ik open ermee dat ‘niemand het zich kan veroorloven om de gewelddadige, radicale islam te negeren. Extremisten maken veel slachtoffers onder niet-moslims én moslims. Onmiskenbaar beïnvloedt gewelddadig extremisme de acceptatie van immigranten en hun integratie in Nederland negatief. We zien dat ook terug in polarisatie, toenemend radicalisme én racistische incidenten.’

En ik benadruk dat ‘tegenstellingen niet verminderen doordat politici ze doodzwijgen.’ Maar, zeg ik ook, de dreiging van extremisme en terreur is zo ernstig dat je je niet kan permitteren om je bondgenoten van je te vervreemden, en daartoe behoren alle gematigde moslims die zelf slachtoffer worden van terreur en mensenrechtenschendingen.

‘U staat op een kruispunt,’ eindig ik mijn betoog: ‘Volhardt u in uw heilloze monoloog van vijandschap met alle moslims, van polarisatie en vervreemding? Maar dan stuurt u ook uw eigen achterban de woestijn in omdat oplossingen voor de vermindering van islamitische terreur uitblijven. U kunt ook uw eigen woorden waarmaken: namelijk dat het u gaat om extremisme en niet om moslims. Dan vindt u bondgenoten – ook bij ons – en dan kunt u politiek effectief zijn. Ik doe een indringend beroep op u om deze tweede weg te kiezen. U weet, tot slot, dat ik en GroenLinks uw recht op het vrije woord altijd verdedigen, ook als uw uitspraken ons pijn doen. Nu wil ik u vragen om de deugd te beoefenen van het geven van een inhoudelijk antwoord en het voeren van een open debat.’

Wilders’ antwoord op mijn verzoek is even kort als helder: ‘Vergeet het maar!’

Den Haag, 2008 - De Tweede Kamer debatteert over de film Fitna van PVV-leider Geert Wilders. Femke Halsema draait zich af van de interruptiemicrofoon. Foto: Werry Crone/Hollandse Hoogte

Zitten journalisten nu bij de rechtse of de linkse kerk?

De uitkomst van het debat is dezelfde als de vele die er nog met Wilders volgen. In de analyses luidt het dat Wilders het debat domineert en dat wordt nog eens bevestigd in onderzoek naar de kranten in diezelfde periode.

Alleen al in de Volkskrant verschijnen er in de ruim vier maanden tussen aankondiging en verschijning van de film bijna 1.300 artikelen over hem. In diezelfde periode stelt politicoloog André Krouwel vast dat Wilders alle politieke berichtgeving op de voorpagina’s van de kranten overheerst. Terwijl Wilders in meer dan 40 procent van de berichten voorkomt, haal ik een schamele 1,1 procent. ‘Halsema haalt Wilders nooit meer in,’ zegt Krouwel. En hij concludeert dat zelfs als het om anti-Wilders-artikelen zou gaan, journalisten toch voorrang geven aan zijn thema’s en burgers daarmee vertellen dat deze het belangrijkste zijn: ‘Journalisten vormen geen linkse kerk, zoals Wilders graag stelt, maar eerder een rechtse kerk.’

Hoewel er een afspraak in de fractie ligt om zo feitelijk en inhoudelijk mogelijk met Wilders van mening te verschillen, lukt dat lang niet altijd. Soms zijn de opmerkingen zo grof dat emoties het overnemen. In een tirade over het morele verval van de elites gebruikt hij bijvoorbeeld een Nederlandse journaliste die net is vrijgelaten nadat ze was ontvoerd in Afghanistan.

Zij heeft bekendgemaakt dat zij is verkracht door haar ontvoerders, maar zegt desondanks enig begrip te hebben voor Talibanstrijders. Zij lijdt, volgens Wilders, net als al die ‘subsidieslurpers’ aan het stockholmsyndroom. Zoals hij deze vrouw gebruikt en na een verkrachting nog eens publiekelijk vernedert, maakt mij woedend. Ik storm op de interruptiemicrofoon af en zeg zonder er verder over na te denken: ‘U kent geen enkele ethische begrenzing, het stuit me tegen de borst dat u het verhaal van deze vrouw gebruikt voor uw eigen arbitraire gelijk. Schaam u!’

Wilders’ enige, platte antwoord is: ‘Voor nog geen millimeter.’

De emoties worden ook te sterk als hij een voorstel doet voor een ‘kopvoddentaks,’ een hoofddoekjesbelasting voor islamitische vrouwen. Het is, betoogt hij, tijd voor ‘een grote schoonmaak van onze straten: een beter milieu begint bij jezelf, dit is vervuiling van de publieke ruimte.’ Deze keer reageer ik niet impulsief, in eerste instantie wil ik de uitspraken zelfs negeren omdat ik ze te schunnig vind.

Maar als ik me omkeer naar mijn fractiegenoten voor ruggespraak zie ik dat mijn collega Naima Azough tranen in de ogen heeft. Ze zegt: ‘Dit gaat over mijn moeder.’ Dan sta ik op, loop naar voren en zeg dat hij geen haar beter is dan de Iraanse heersers die hij zegt te bestrijden: ‘Daar worden vrouwen gedwongen om een hoofddoek om te doen, u dwingt ze om ze af te doen. Wat u wil is zedenpolitie.’

Beide harde uitvallen worden uitgebreid beschreven en getoond in de media. Alleen bevestigt alle persaandacht nog eens de dominantie van Wilders en de machteloze woede van diens tegenstanders die ‘te hoop lopen’ en ‘nul op rekest’ krijgen zoals journalisten niet moe worden te herhalen.

De eigen, genuanceerdere opvattingen halen de eindstreep van de journalistieke analyse niet, wat de gedachte bij lezers en kijkers voedt dat de tegenstanders niet verder komen dan verontwaardigd zeuren over de toon terwijl de problemen onbesproken blijven.

Na elk hard debat, zelfs als Wilders in de Kamer met zijn mond vol tanden heeft gestaan, stijgt het aantal zetels voor de PVV in de peilingen. Vlak nadat ik het voor de verkrachte journaliste heb opgenomen, word ik tijdens een werkbezoek aan Almere aangesproken door woedende inwoners die het kwalijk vinden dat ik tekeerga tegen Wilders terwijl hij al zo wordt bedreigd.

Ondanks de fixatie op de PVV en Geert Wilders in de media en in het publieke debat beginnen het algemene beeld en de electorale omstandigheden van GroenLinks en mij te veranderen.

Den Haag, 2007 - Tijdens de schorsing van het spoeddebat over de beveiliging van Ayaan Hirsi Ali, roept de voorzitter van de Tweede Kamer Gerdi Verbeet alle woordvoerders van de aanwezige politieke partijen bij zich. Foto: Harmen de Jong/ANP

Hoe mijn weblog en Twitter mij de regie over mezelf weer terug gaf

Dat komt niet in de laatste plaats omdat ik me los weet te maken uit de beklemming van de parlementaire pers. Vanaf begin 2008 heb ik een weblog waarop ik een paar maal per week mijn gedachten, commentaar op Haagse gebeurtenissen en ditjes en datjes kwijt kan. Later komt daar Twitter bij.

Het schrijven zelf vind ik leuk en, belangrijker dan dat, het geeft mij de mogelijkheid om me rechtstreeks, zonder journalistieke inmenging of duiding, tot grote groepen kiezers te wenden. Op mijn blog, en later op Twitter, beschrijf ik van welke films ik houd, wat ik heb gelezen en wat me bezighoudt in het internationale nieuws. Ik kan er heel rechtstreeks met mensen in discussie die het met me oneens zijn.

Daarmee kan ik zichtbaar maken dat ik niet pas in het eendimensionale beeld van de gefronst kijkende politicus aan de interruptiemicrofoon dat een paar seconden op het late journaal is te zien, maar dat ik vaak twijfel, me weleens vergis en me ongemakkelijk voel bij het publieke beeld dat er van mij bestaat. Ik kan rechtstreeks onjuiste informatie in krantenartikelen corrigeren en ik kan eigen nieuws lanceren dat door parlementaire journalisten is afgewezen omdat GroenLinks te klein is of omdat het niet past in de eigen journalistieke agenda.

Op televisie neemt het aantal talkshows toe en ik word daar een graag geziene gast. Voor de redacties ben ik een van de weinige geopinieerde vrouwen die zij kennen en die bereid is om over heel verschillende onderwerpen te praten. Anders dan in de meeste journalistieke reportages worden mijn uitspraken niet ingekort of geïnterpreteerd maar heb ik zelf de regie over de beeldvorming.

Den Haag, 2010 - Femke Halsema arriveert op het Binnenhof voor een gesprek met Uri Rosenthal, hij onderzocht als informateur de mogelijkheden van een paars plus kabinet. Foto: Pierre Crom/ANP

De onverwachte klik met Rutger Castricum

Ongeveer tegelijkertijd wordt ‘shockblog’ GeenStijl een belangrijke factor in Den Haag als interviewer Rutger Castricum er met een camera verschijnt. Afkomstig uit de stal van De Telegraaf laat GeenStijl geen gelegenheid onbenut om GroenLinks en mij belachelijk te maken. Zeker in de beginperiode als ik te boek kom te staan als ‘Femke kaakklem,’ ‘Femster’ en ‘La Halsema’ en GroenLinks synoniem is aan ‘Lekker lauwe granenkoffie en zuurdesembroodjes met eko-kaas van vrije-uitloop-koeien’ is het meer cabaret dan vernietigend commentaar.

Ik gedij goed op de harde, openlijk bevooroordeelde vragen waarmee Rutger Castricum me tegemoet treedt. Anders dan bijvoorbeeld bij de Trouw-journalisten waar de vooroordelen bedekt blijven onder een dun vernis van zogenaamde journalistieke onafhankelijkheid maakt hij er helemaal geen geheim van niks met GroenLinks op te hebben.

Mij biedt dat ruimte om clichébeelden te bestrijden. Op zijn beurt accepteert hij ook dat hij niet zo serieus wordt genomen. Als hij me bijvoorbeeld komt interviewen over de Europese Unie, zeg ik tegen hem: ‘Rutger, daar heb je geen biet verstand van en het interesseert je ook niet, dus zullen we dat maar overslaan?’

Daar gaat hij dan meestal mee akkoord om me daarna goedgehumeurd te treiteren. Of zoals hijzelf het wonderlijke contact samenvat: ‘Femke Halsema is altijd lekker ad rem. Ik kan daar erg om lachen. Op Prinsjesdag vroeg ik: ‘Hoe vind je dat nou, dat ik hier achter dat hek sta?’ Ze zei: ‘Ik vind eigenlijk dat jij permanent zo’n hek bij je moet hebben.’ Dat vind ik heel grappig.’

Deze voorpublicatie is een fragment uit het boek dat vrijdag 4 maart aanstaande verschijnt bij uitgeverij Ambo/Anthos.

Meer hierover?