Stiekem zijn we allemaal communisten. Al eeuwen. De hele dag door

Rutger Bregman
Correspondent Vooruitgang
Foto: HH

Door de Sovjet-Unie is het woord ‘communisme’ voor altijd besmet geraakt met dictatuur en massamoord. Niemand van mijn generatie, geboren rond of na de val van de Muur, zou zich ooit nog ‘communist’ durven noemen. Maar wie goed om zich heen kijkt, ziet: alledaags communisme is overal. En daar zijn belangrijke lessen uit te trekken voor de economie van de toekomst.

Het moet ergens op de basisschool zijn geweest toen de juf vertelde over het communisme. ‘Van ieder naar zijn vermogen, aan ieder naar zijn behoeften.’ Ik vond het meteen een geweldig idee. Waarom zouden we de goede dingen des levens niet gewoon delen?

In de jaren daarna volgde de teleurstelling die zoveel kinderen moeten verwerken: eerlijk delen is misschien een mooi ideaal, maar in de praktijk ontaardt het in chaos, armoede of erger nog: moord. Kijk maar naar Rusland onder Lenin en Stalin. Kijk maar naar China onder Mao. Kijk maar naar de ondergang van de Sovjet-Unie.

Tegenwoordig staat het c-woord bovenaan de lijst van verboden ideeën. Het communisme kán niet werken, zo luidt de boodschap die mijn generatie is ingeprent. En waarom niet? Omdat het van een verkeerd mensbeeld uitgaat. We zijn geen engelen die het beste voorhebben met elkaar. Zonder privébezit en zonder marktwerking hebben we geen prikkels om in beweging te komen en veranderen we al snel in lusteloze profiteurs.

Pas in de afgelopen jaren ben ik me gaan realiseren dat mijn generatie, die opgroeide na de val van de Muur, voor de gek is gehouden.

Het communisme werkt beter dan het kapitalisme

Als scholier vond ik het al raar dat als bewijs voor de ‘mislukking’ van het communisme steevast regimes werden aangedragen die zich totaal niet communistisch gedroegen. Ze hadden een oppermachtige (politie)staat, terwijl Karl Marx juist had geschreven dat de staat zou wegkwijnen en iedereen gelijk zou zijn.

Maar belangrijker nog: het communisme is al eeuwen een succesvol systeem.

Het is dan ook veel ouder dan de Sovjet-Unie. Sterker nog, we beoefenen het iedere dag. Zelfs na dertig jaar privatiseren zijn de grootste delen van onze economie nog communistisch georganiseerd. Dat we het tegendeel denken, heeft alles te maken met de alomtegenwoordigheid van de dingen die we delen. Het is zo normaal, zo vanzelfsprekend – dat we het niet meer zien.

Simpel voorbeeld: je zit aan het ontbijt en kan niet bij de kaasschaaf. ‘Mag ik de kaasschaaf?’ vraag je – en zowaar, zonder onderhandeling, zonder transactie en zonder factuur krijg je de kaasschaaf aangereikt.

Foto: Getty Images

Dit is wat de Amerikaanse antropoloog David Graeber ‘dagelijks communisme’ noemt. Mensen zijn gek op het delen van eten en drinken, pleinen en parken, muziek en verhalen, het strand en het bed. Misschien wel het beste voorbeeld van deze vrijgevigheid is het huishouden. Miljarden huishoudens, wereldwijd, zijn communistisch georganiseerd. Het woord ‘economie’ komt niet toevallig van het Griekse oikonomíā, dat ‘het beheer van het huishouden’ betekent.

Hoe vaak heb je een toerist laten betalen nadat je hem de weg wees?

Ook op ons werk - de plek in ons leven die bestaat bij de gratie van betaling - hangen we voortdurend de communist uit. Zo heb ik voor dit stuk veel gehad aan het commentaar van een aantal collega’s, terwijl ik hen niet betaald heb voor de tijd die ze erin hebben gestopt. Sterker nog, ik denk dat ze dat als een belediging zouden hebben opgevat. En het zou ook onhandig zijn geweest. Het bedrijfsleven is gek op het communisme omdat het extreem efficiënt is. Het alternatief (alles in geld vatten) levert stapels papierwerk op.

Maar hoe zit het dan met vreemden? We delen toch niet alles met iedereen?

Dat is zo, maar aan de andere kant: hoe vaak heb je een toerist laten betalen nadat je hem de weg wees? Of nadat je de deur openhield in de trein, een voorbijganger liet schuilen voor de regen of een drenkeling uit het kanaal viste? Dit zijn geen ‘voor-wat-hoort-wat-transacties’ – je doet het gewoon, een kwestie van beschaving. Het is genoeg om te geloven dat de vreemdeling hetzelfde voor jou zou doen.

Zo zit ons leven vol met communistisch gedrag. Het woord communisme komt van het Latijnse ‘communis,’ dat ‘gemeenschappelijk’ betekent. Je zou het kunnen zien als het fundament waarop al het andere – markt, staat, bureaucratie - is gebouwd. Dat verklaart waarom er na een natuurramp of een aanslag (zoals deze week in Brussel) steevast een explosie van samenwerking en altruïsme We gaan dan weer terug naar de basis.

De zelfzuchtige mens

Op de middelbare school kreeg ik een heel ander mensbeeld ingepeperd. Daar werd Adam Smith geciteerd, de grondlegger van de moderne economie. ‘Het is niet vanwege de goedheid van de slager, de brouwer of de bakker dat wij ons eten verwachten,’ schreef hij, ‘maar vanwege hun eigenbelang.’ Het is in de westerse geschiedenis geworden.

Toch beschrijft Smith hier eerder de uitzondering dan de regel. Want zeg nu zelf: het is niet vanwege het eigenbelang van de vader, de vriend en de vrijwilliger dat wij genieten van het eten op tafel, het biertje op zijn kosten en het pakket van de Voedselbank. Sterker nog, meer dan de helft van al ons werk is onbetaald. Ik heb het hier over cruciaal werk - zorgen, opvoeden, koken - dat wereldwijd vooral door vrouwen wordt gedaan. Maar het wordt niet meegerekend in het bruto binnenlands product en dus straal genegeerd door de meeste economen.

Ik weet ook wel: ‘van ieder naar zijn vermogen, aan ieder naar zijn behoeften’ is geen principe dat we altijd en overal kunnen toepassen, evenals we niet alles (denk weer aan die kaasschaaf) in geld kunnen vatten. Maar één ding is zeker: er zijn veel meer dingen communistisch georganiseerd dan kapitalistisch. In die zin ‘werkt’ het communisme een stuk beter dan het kapitalisme.

Foto: Getty Images

Zonder het communistische fundament zou het kapitalisme niet eens kunnen functioneren. Veel bedrijven zijn door en door afhankelijk van de goedheid van hun klanten. Facebook zou bijvoorbeeld niets waard zijn zonder de berichten die miljoenen gebruikers gratis delen. En Airbnb zou niet kunnen functioneren zonder de talloze recensies die pro bono worden geschreven.

Het hele idee dat markten floreren dankzij de zelfzuchtige mens kan dus de prullenbak in. In veel gevallen roomt de markt juist onze goedheid af.

Hoe het eigenbelang won

De grote vraag luidt: waarom zijn we zo blind voor ons eigen communisme?

Eigenlijk is het antwoord eenvoudig: de dingen die we delen vallen niet op. Je ziet de lucht die je inademt niet als bezit, net als de sprookjes die je vertelt en het strand waarop je luiert. Pas als iemand die lucht verhuurt, dat strand voor zichzelf claimt of de rechten op dat sprookje claimt, gaat het opvallen: wacht even, denk je dan, dit is toch van ons allemaal?

In het Engels wordt ook wel van ‘the commons’ gesproken. Dat kan van alles zijn, zolang een gemeenschap het maar deelt en beheert. Van een volkstuintje tot een computerprogramma, van een taal tot de hele planeet. Soms zijn de commons een gift van de natuur, in andere gevallen zijn het menselijke uitvindingen.

We vinden the commons terug in onze oudste juridische geschriften, zoals de wetgeving van keizer Justitianus (483-565) en het Charter of the Forest, waarmee Koning Henry III van Engeland in 1217 de bossen officieel tot communistisch bezit bestempelde. De commons vormen het uitgestrekte niemandsland tussen de Staat en de Markt. Ze zijn het onzichtbare deel van onze economie waar uiteindelijk alles op is gefundeerd.

Voor de commons hoeft geen reclame te worden gemaakt. Het Vondelpark heeft geen folders nodig waarin staat dat je er geweldig kunt hardlopen. Schone lucht heeft geen behoefte aan televisiespotjes die vertellen dat je het moet inademen. Maar de vanzelfsprekendheid van de commons maakt ze ook kwetsbaar. ‘Als een persoon of een bedrijf het privébezit van iemand pakt, dan noemen we dit diefstal,’ schrijft de econoom Jonathan Rowe. ‘Maar als een commons wordt ingenomen, dan noemen we dit ‘‘groei’ en wordt er niemand gestraft of gecompenseerd.’

De ironie is dat het begrip ‘thecommons’ pas echt bekendheid verwierf toen Garrett Hardin, een Amerikaanse bioloog, erover in het tijdschrift Science in 1968. Het was het jaar van revolutie, waarin mensen van over de hele wereld de straat opgingen om te protesteren tegen de oude, hiërarchische wereld van Markt en Staat. Maar Garrett Hardin roeide tegen de stroom in. In een artikel van slechts zes kantjes, dat zou uitgroeien tot een van de meest invloedrijke geschriften van de twintigste eeuw, maakte hij gehakt van het naïeve idealisme van de hippies.

Óf de zichtbare hand van Vadertje Staat moest zijn zegenrijke werk doen, óf de onzichtbare hand van de Markt moest verlossing brengen

Titel: The Tragedy of the Commons. ‘Stel je een stuk land voor,’ schreef Hardin, ‘dat open is voor iedereen.’ Iedere herder zal zo veel mogelijk vee op deze grond laten grazen. Maar wat op dit individuele niveau verstandig lijkt, zorgt voor een collectieve ramp: alle planten worden opgegeten en een woestijn blijft achter. Hardin sprak van een ‘tragedie’ in de oud-Griekse zin van het woord: een verdrietige, maar onvermijdelijke gebeurtenis. ‘Vrijheid in de commons betekent de ondergang van iedereen.’

Foto: Getty Images
Foto: Getty Images

En Hardin deinsde er niet voor terug om harde conclusies te trekken. Voedselhulp voor Ethiopië? Niet aan beginnen, zei hij, dat maakt het probleem alleen maar erger. De bioloog zag overbevolking als de ultieme tragedie. Het recht op voortplanting kon maar beter worden ingeperkt (niet voor Hardin zelf trouwens, die vier kinderen had).

Het is moeilijk om de invloed van Hardins essay te overschatten. ‘Het zou door alle studenten gelezen moeten worden,’ noteerde een gerespecteerde socioloog in de jaren tachtig, ‘en als het aan mij ligt door alle mensen op aarde.’ Uiteindelijk werd ‘the tragedy of the commons’ een van de krachtigste argumenten voor de groei van de controlerende en privatiserende overheid. Gemeenschappelijk bezit zou nu eenmaal niet werken. Óf de zichtbare hand van Vadertje Staat moest zijn zegenrijke werk doen, óf de onzichtbare hand van de Markt moest verlossing brengen. Het Kremlin of Wall Street - meer smaken zouden er niet zijn. En toen de Muur viel, in 1989, was er nog maar één smaak over: die van het eigenbelang.

De echte Derde Weg

Al die tijd was er één vrouw die niet in het verhaal van Garrett Hardin geloofde.

In veel opzichten was Elinor Ostrom de tegenpool van de zwartgallige bioloog. Ze was een ambitieuze onderzoeker in een tijd waarin er nauwelijks plek was voor vrouwen aan de universiteit. Ze had weinig interesse in de modellen van ecologen en economen en wilde kijken hoe mensen in de echte wereld samenwerken. Ze wilde de wereld zo precies mogelijk beschrijven en was terughoudend in haar beleidsaanbevelingen. Maar ze was ook een door en door optimistisch mens, dat zich nooit neerlegde bij tragedies.

Het duurde niet lang voordat Ostrom ontdekte dat Hardin een cruciaal detail over het hoofd had gezien: mensen praten met elkaar. Boeren, vissers en burgers zijn best in staat om afspraken te maken zodat hun akkerland geen woestijn wordt, hun rivier niet wordt leeggevist en hun water niet opraakt. Ostrom begon met het bijhouden van een database waarin de ene na de andere succesvolle commons, van over de hele wereld, werd opgenomen. Van weiden in Zwitserland tot akkers in Japan, van irrigatiegemeenschappen op de Filipijnen tot watervoorraden in Nepal – keer op keer ontdekte ze dat er geen sprake hoeft te zijn van een tragedie.

Natuurlijk, een commons kán aan egoïsme ten onder gaan. Maar dat is niet onvermijdelijk. Uiteindelijk verzamelden Ostrom en haar collega’s meer dan vijfduizend voorbeelden van functionerende commons. Veel daarvan bestonden al eeuwen, zoals de vissers van Alanya in Turkije al sinds mensenheugenis hun vissersrechten verlootten en de boeren van het Zwitserse dorp Törbel al jaren afspraken maakten over het gebruik van het schaarse brandhout.

In haar baanbrekende boek Governing the Commons (1990) formuleerde Ostrom een aantal ‘design principes’ die succesvolle commons kenmerken. Denk aan boetes voor wie de regels overtreedt, toegang tot een plek waar conflicten kunnen worden beslecht en effectieve sociale controle. Maar Ostrom benadrukte vooral dat er geen perfecte blauwdruk bestaat – uiteindelijk gaat het om de lokale context.

Foto: Getty Images

In de loop van de tijd ging Ostroms werkplaats zelf steeds meer op een commons lijken. Ze richtte in 1973 met haar man de ‘Workshop in Political Theory and Policy Analysis’ op aan Indiana University, waar onderzoekers van over de hele wereld samenkwamen om de commons te bestuderen. Ze noemden het een ‘workshop’ omdat de universiteit geen regels had over hoe die georganiseerd moest worden. Het was dan ook niet alleen een plek van onderzoek, maar ook van ontmoeting. Of zeg gerust: een soort hippiecommune. Tijdens reünies Ostrom de leiding in het zingen van volksliedjes.

Als jonge vrouw was Ostrom nog verteld dat er geen plek voor haar was aan de universiteit. Niemand kon toen vermoeden dat een halve eeuw later het telefoontje uit Stockholm zou volgen. En toen Ostrom in 2009, als eerste vrouw ooit, de Nobelprijs voor de Economie ontving, hadden veel economen nog steeds niet van haar gehoord. Maar het was een veelzeggende keuze. Na de val van de Muur in 1989 en de crash van het kapitalisme in 2008 was het moment daar om de commons, de derde weg tussen de staat en de markt, weer de aandacht te geven die ze verdient.

De eeuwige wederkeer van het communisme

En dat is precies wat er nu gebeurt: de commons maken een grandioze comeback.

Zo lijkt het alsof de geschiedenis zich herhaalt. In de late middeleeuwen gebeurde het ook al: een explosie van communisme. De historica Tine de Moor zelfs van een ‘stille revolutie’ van de elfde tot de dertiende eeuw – steeds meer weidegronden werden toen gezamenlijk beheerd. Gilden, waterschappen en sprongen als paddenstoelen uit de grond. En eeuwenlang functioneerden deze commons uitstekend. Pas in de achttiende eeuw kwamen ze echt onder druk te staan.

De economen van toen dachten – ten onrechte, zo bleek uit - dat de gedeelde landbouwgronden niet productief genoeg waren. En dus adviseerden ze de staat tot zogenoemde enclosures: het gemeenschappelijke bezit moest worden opgeknipt en verdeeld onder rijke landeigenaren.

Wie denkt dat de opkomst van het kapitalisme een spontaan proces was, heeft het dan ook goed mis. Het was geen onzichtbare hand die de boeren zachtjes van het land naar de fabriek duwde. Het was de harde hand van de staat, met een bajonet erin. De vrije markt werd Pas aan het einde van de negentiende eeuw ontstonden - volkomen ongepland en van onderop - de talloze verenigingen en coöperaties van arbeiders, die de basis zouden vormen voor de verzorgingsstaat.

En nu gebeurt het weer: na een periode van enclosures en marktwerking (van bovenaf gepland door de staat) is van onderop een stille revolutie begonnen. In de afgelopen jaren, en zeker sinds de crisis, is het aantal zorgcoöperaties, broodfondsen en energiecoöperaties geëxplodeerd. ‘De geschiedenis leert ons,’ zo schrijft historica De Moor, ‘dat de mens een coöperatief wezen is, een homo cooperans, en dat we al heel lang instituties die op langdurige samenwerking gericht zijn bouwen, en dat telkens na een periode van versnelde marktwerking en privatisering.

Bron: Lokale Energie Monitor 2015.

Dus: willen we meer of minder communisme? De Moor pleit voor ‘institutionele diversiteit.’ Soms werken markten het beste, soms heeft de staat de juiste oplossing, maar op dit moment hebben we vooral behoefte aan een sterkere communistische basis, van burgers die de handen ineenslaan.

De mens is van nature een communistisch wezen. Er is een immense hoeveelheid papierwerk en propaganda nodig om hem in iets anders te veranderen

Dat begint met een ander mensbeeld. Tijdens de economieles leerde mijn generatie dat de mens van nature een zelfzuchtig wezen is. Het kapitalisme zou voortkomen uit onze diepste instincten. Kopen, verkopen, onderhandelen, allemaal voor eigen gewin - dat zou ons pas echt tot mens maken. Vooruit, werd er dan bij gezegd, er kan best een kunstmatig laagje solidariteit over onze natuurlijke neigingen worden gesprenkeld. Maar dat gebeurt altijd van bovenaf, en gaat steevast gepaard met betutteling en bureaucratie.

Nu blijkt: het is precies andersom. De mens is van nature een communistisch wezen. Er is een immense hoeveelheid papierwerk en propaganda nodig om hem in iets anders te veranderen. En juist marktwerking moet van bovenaf worden opgelegd door een leger van bureaucraten. Zo zijn in de afgelopen jaren miljarden gepompt in de poging om de zorg te veranderen in een kunstmatige markt. De beroepsgroep sinds 1996? ‘Managers zorginstellingen.’ De zelfzucht komt immers niet van nature; het moet worden aangeleerd.

Niets is onvermijdelijk

Al met al vormen de commons het grote slagveld van onze tijd. Van alle kanten worden ze belaagd, door multinationals die watervoorraden opkopen en genen patenteren, door overheden die alles wat los en vastzit privatiseren, door universiteiten die hun kennis in de uitverkoop doen en door de rijkste wereldbewoners die de planeet opwarmen voor de rest.

De werkelijke tragedie is dat de homo economicus, dat door en door kunstmatige schepsel, zijn winsten steeds wil privatiseren en zijn verliezen socialiseren. Tegelijkertijd zien we de opkomst van het platformkapitalisme, waarbij bedrijven als Airbnb en Uber de welvaart van de homo cooperans weten af te romen. De deeleconomie wordt zo een

Het is een harde, nog onbesliste strijd. Er zijn die bezweren dat de hele wereld straks één grote hippiecommune wordt. Postkapitalisme noemen ze dat, misschien omdat het c-woord nog altijd verboden is. Maar aan de andere kant heb je die geloven dat de ongelijkheid nog verder zal toenemen en nog veel meer commons worden opgeslokt door Silicon Valley en Wall Street.

Wie heeft gelijk? Er is niemand die het echt weet. Maar misschien hebben we het meeste aan de les van Elinor Ostrom: niets is onvermijdelijk, er is altijd een alternatief. Als we de goede dingen des levens maar willen delen.

Lees verder: