Intussen in Afrika: Hoe de oorlog tegen terreur nieuwe terroristen kweekt
Wat is toch de aantrekkingskracht van terreurgroepen op jonge mannen? En wat is daaraan te doen? Vier journalisten in vier Afrikaanse landen spraken met strijders en deserteurs, spijtoptanten en politici. Op zoek naar een aanpak die wél werkt.
Terreur beperkt zich niet tot Europa of het Midden-Oosten. Op de avond voor de aanslagen in Brussel vielen terroristen in Mali nog een gebouw van de EU-missie aldaar aan.
En zo zijn er Al-Shabaab in Somalië en Kenia, Boko Haram in Nigeria en Al Mourabitoun in Mali. De lijst kan nog worden aangevuld met tal van andere terreurmilities.
De regeringen van die landen binden de strijd aan met de groeperingen. Maar uit onderzoek in vier Afrikaanse landen door vier Afrikaanse journalisten, blijkt: vechten tegen terreur levert eerder meer dan minder terreur op.
Behalve in Nigeria, waar een radiostation het tij deed keren.
Over dit succesverhaal straks meer. We beginnen deze rondgang namelijk in Mali. Daar neemt journalist David Dembélé de bus van de zuidelijke regeringsstad Bamako naar het door terreur en oorlog verwoeste Timboektoe, in het afgelegen noorden.
In Mali is het medicijn tegen terreur erger dan de kwaal
Mahamane Gobi is een aannemer uit Timboektoe. In 2012 vielen de jihadisten die stad binnen, zaaiden er paniek en vernieling. Logisch dat Gobi weinig met hen opheeft. Dat heeft vrijwel niemand in de stad met zijn eeuwenoude bibliotheken, tempels en muzikale tradities.
Maar na de jihadisten kwamen de Fransen en de Malinese overheid, met hun ‘oorlog tegen terreur.’ In een nietsontziende jacht op ‘subversieven’ sloten de terreurbestrijders honderden inwoners langdurig en zonder proces op.
Anderen werden mishandeld of standrechtelijk geëxecuteerd. Antieke mausolea die de jihadisten hadden overleefd werden nu vernield door antiterreurbombardementen.
Timboektoe werd een woestijn zonder regels en openbare diensten. Een plek waar militaire nederzettingen het landschap domineren. Een plek waaruit naar schatting een kwart tot de helft van de bewoners gevlucht is. Rechtbanken en scholen functioneren niet of nauwelijks. Voor elk officieel document, van rijbewijs tot handelsvergunning, moet je naar de hoofdstad. Waarvoor bij de meeste mensen de middelen ontbreken.
Net als Gobi zit vrijwel iedereen dus zonder werk, terwijl de wederopbouw van de stad wordt uitbesteed aan partijen uit de hoofdstad.
Al met al een perfecte voedingsbodem voor meer geweld. Want als uit de hoofdstad geen hulp komt, dan sluiten de achterblijvers zich wel aan bij een van de gewelddadige groeperingen die in Noord-Mali huishouden. Gobi zegt het letterlijk: ‘We vinden zo een partij die wel om ons geeft.’
‘Spirituele redding’ en ‘een rechtvaardige strijd’ klinken boze jongeren uit wanhopige families als muziek in de oren. ‘Een onweerstaanbare Sirenenzang’ noemt ambtenaar Omar Babi in Gao, de tweede stad in Noord-Mali, het.En er zijn groepen van allerlei snit - van smokkelaars tot ontvoeringsgangs. Maar de jihadistische groepen zijn het aantrekkelijkst. Want zij beloven naast geld en wapens ook een doel in het leven.
Ook daar is er nauwelijks een familie die geen zoon of neef heeft moeten afstaan aan de jihadisten. ‘Soms worden ze ontvoerd, soms melden ze zich uit vrije wil, een enkele keer ontvangen vaders en moeders ook rekruteringsgeld. Maar hoe de jongeren ook bij de milities terechtkomen, het resultaat staat vast: religieus geïndoctrineerde militairen.’
Twee weken na Dembélé’s bezoek aan de regio werd het Radisson Blu Hotel in Bamako aangevallen door de strijders van Al Mourabitoun, een van de groeperingen die hun basis hebben in Noord-Mali. Er vielen negentien doden.
Tot zover terreur in Mali. Als bommen het enige zijn dat de bevolking van een achtergestelde regio uit de hoofdstad kan verwachten, dan zaai je algauw meer terreur dan dat je terreur bestrijdt. Kenia maakt het wat dat betreft nog bonter dan Mali. Onze journalist ter plekke doet verslag.
Ook in Kenia werd de vlek groter door te wrijven
Na de terreuraanslag op het Westgate Winkelcentrum in Nairobi in september 2013, voerde de politie razzia’s uit in de wijk Eastleigh, waar vooral Kenianen van Somalische komaf wonen. Er werden honderden families, met kinderen en al, op vrachtwagens richting kampen geladen. ‘Iedere Somaliër is een terrorist,’ leek de gedachte.
Sindsdien heeft de Keniaanse Anti-Terror Police Unit (ATPU) volgens mensenrechtenorganisaties en journalisten honderden Keniaanse burgers van Somalische afkomst gemarteld en vermoord op verdenking van terrorisme. Buurtactivisten, studenten, zakenlieden en een populaire voetballer vonden zo de dood.
Maar staatssecretaris van Binnenlandse Zaken Joseph Nkaissery houdt hardnekkig vast aan wat hij een ‘harde aanpak’ noemt. Ook ontkent hij dat de politie iets te maken heeft met het feit dat geregeld doden gevonden worden op verlaten plekken in ruraal Noordoost-Kenia, waar de bevolking overwegend uit Kenianen van Somalische afkomst bestaat.
Het gevolg: Al-Shabaab wordt een aantrekkelijk alternatief. Zo leert bijvoorbeeld het verhaal van Abdi, een Somalische Keniaan uit het gebied rond Mombasa aan de Keniaanse kust. Hij besloot zich in 2011, na de inval van het Keniaanse leger in Somalië, bij Al-Shabaab te melden.
Sindsdien pleegde hij vele aanslagen. Waarover hij zich overigens in het geheel niet schuldig voelt, want: ‘de autoriteiten liegen over wat Kenia aanricht in Somalië. Het leger doodt daar veel onschuldigen.’
Al-Shabaab kiest bovendien juist vaak geen burgers als doelwit, vult hij aan met een verwijzing naar de dozijnen aanslagen op politie- en legerbureaus en patrouilles. ‘Maar dat laten de media niet zien.’
Zijn grootste grief is echter de houding van de Kenianen tegenover de Somalische minderheid: ‘Wij worden hier in Noordoost-Kenia zonder enige vorm van proces gedood. Wie dat met ons doet, moet niet klagen als wij dat met hen doen. De islam zal heersen op aarde.’
In Somalië, een land verderop, beloofde de regering ondertussen amnestie aan iedereen die Al-Shabaab de rug toekeerde. Journalist Muno Gedi, die in de hoofdstad Mogadishu woont, bezocht zowel een nabij vluchtelingenkamp als een aantal rurale gebieden geregeerd door Al-Shabaab om te kijken hoe deze strategie uitpakt.
In Somalië blijkt amnestie zonder perspectief een wassen neus
Een paar maanden geleden hield Abdi Mohamed (26) nog een geweer vast, maar sinds hij deserteerde uit Al-Shabaab heeft hij helemaal niets meer. Hij leeft nu van de gunsten van Turkse vrijwilligers in een kamp voor ontheemden in Mogadishu. Voor de belofte van amnestie die hij ontving van de regering van Somalië koopt hij niets. Terug naar Al-Shabaab, als hij dat al zou willen, kan Abdi Mohamed ook niet. ‘Dan word ik meteen doodgeschoten,’ zegt hij. ‘Ik ben een verrader, een deserteur.’
Abdi Mohamed was nooit een politieke activist. Zelfs de invasie en bezetting door Ethiopië in 2006 was hem ontgaan in zijn afgelegen dorp in Lower Shabelle. Pas toen Al-Shabaab zijn dorp binnenkwam, leerde hij de beweging kennen.
Het was een goed georganiseerde militie, die al snel het gemeentehuis en de rechtspraak overnam. Zich bij hen aansluiten was voor hem, als werkeloze jongere, niet meer dan praktisch. Het betekende een bescheiden salaris en wat voedselpakketten voor zijn familie.
Vrouwen en hun families vinden het ook maar niets dat er twintig keer per dag wordt gezeurd over de dikte van de stof van hun hijab of de lange rok, die vooral niet te strak mag zitten. Om nog maar te zwijgen van het risico dat een rebellenleider in jou of je dochter geïnteresseerd raakt. Dan volgt geheid een ‘Dit meisje wordt mijn vrouw,’ waartegen geen soebatten helpt.‘Ze brachten goed leiderschap zeggen veel van Abdi’s dorpsgenoten als ik er zelf op reportage ga. Veel marktkooplui ergeren zich weliswaar aan het gedoe rondom het verplichte vijfmaaldaagse gebed, waarvoor ze vijf keer hun waar moeten inpakken en weer uitpakken om naar de moskee te gaan (‘Hop, naar de moskee jij,’ roepen de gewapende jongemannen).
Vooral de angst voor straf omdat je iets verkeerds hebt gezegd – kritiek op de nieuwe leiders is absoluut verboden - ligt als een deken over de gebieden waar de militanten de baas zijn.
Maar er staat ook iets tegenover, zo zeggen de dorpelingen. ‘Orde en rust,’ bijvoorbeeld, zegt veehouder Hassan Jamal (59). ‘Ik kan tenminste ‘s ochtends mijn waren hiernaartoe brengen en ze verkopen. Ik heb geen last van criminelen of plunderende soldaten.’
De lessen lijken tot dusver: zonder een integere, betrouwbare overheid is terreurbestrijding onbegonnen werk. Of je jihadisten nu bombardeert, amnestie verleent of hard optreedt tegen iedereen die weleens een terrorist zou kunnen zijn: als je geen perspectief biedt aan uitzichtloosheid en verbittering, jaag je zulke ‘verbitterden’ alleen maar verder de armen van de gewapende milities in.
In Nigeria, het laatste land dat wij op deze rondgang aandoen, werd oorlog tegen de terreur van Boko Haram tot diep in 2014 gekenmerkt door willekeurige arrestaties, langdurige detenties en marteling van jongeren die – zonder enig bewijs - voor Boko Haramstrijders werden aangezien.
Maar dat gebeurt sinds eind 2014 steeds minder. Tegenwoordig vechten grote groepen jongeren juist mee tegen de strijders van Boko Haram. Journalist Hamza Idris bezocht het Boko Haram-heartland om te kijken of de terreur zo effectief wordt bestreden.
In Nigeria begint het tij voorzichtig te keren
In het gebied rondom Maiduguri, de geboorteplaats van Boko Haram, spreken tien miljoen inwoners niets dan Kanuri: een taal waarin tot voor kort behalve het provinciale en doodsaaie Radio Borno geen enkele Nigeriaanse radiozender of krant communiceerde. Hierdoor had Boko Haram lange tijd het monopolie op de dialoog met de plaatselijke bevolking over belangrijke sociale kwesties.
Aan dit ‘regime’ kwam een einde toen in april 2015 met Amerikaans geld Radio Dandal Kura begon uit te zenden. De bevolking hoorde zo dat Boko Haram niet de enige lokale ‘autoriteit’ was, dat anderen ook ideeën hadden en naar alternatieven zochten voor armoede en geweld.
‘Voor het eerst kregen we nu iets te horen over het hoe en waarom van Boko Haram,’ zegt Grema Modu, een jonge bewoner van de Shuhuribuurt in Maiduguri. Boerin en moeder Salma Ali voegt toe: ‘Dandal Kura laat onze jeugd aan het woord. En de andere jongeren nemen wat zij zeggen serieus. Omdat deze leeftijdgenoten hun eigen taal spreken.’
Kolomi Kareem, een jonge hulpsoldaat van het Nigeriaanse leger, is ervan overtuigd dat Dandal Kura geleid heeft tot desertie in de gelederen van Boko Haram. ‘Het is mij minstens vier keer overkomen dat Boko Haramleden zich bij mijn groep kwamen overgeven omdat ze door Dandal Kura op andere gedachten waren gebracht.’
Een artikel in African Arguments, gepubliceerd in januari 2016, bevestigt de indruk dat de lokale bevolking het leger nu meer vertrouwt dan vroeger. Het schrijft deze verandering niet alleen toe aan de nieuwe radio, maar ook aan de anticorruptiecampagne van de nieuwe president Buhari die heeft geleid tot regelmatiger uitbetaling van soldij en voedsel- en wapenleveranties aan de legerbases en aan de promotie van lokale legerleiders.
Zowel de nieuwe president Muhammadu Buhari als de nieuwe in Maiduguri gelegerde commandant Tukur Buratai zijn ‘zonen van het noorden.’
Families begonnen sindsdien, vertellen sommige bewoners openhartig, zelfs met de militairen te praten over Boko Haram en informatie te geven over waar de rebellen zich schuilhielden. Tegelijkertijd ontvangen de dorpen waar de terreur en de oorlog ertegen ravage hadden aangericht voedsel en medische hulp.
En zo is er ondanks alles toch weer hoop in Maiduguri en omstreken. Zo droomt Abba Musa, net klaar met zijn eindexamen, nu van een toekomst als militair. ‘Maar een baan als politieagent lijkt me ook wel wat.’ Hij is blij met zijn nieuwe kogelvrije vest: ‘Dat betekent dat het leger niet wil dat ik sterf.’
‘We moeten wel beseffen dat deze militair getrainde en bewapende jongeren ook een potentiële tijdbom vormen,’ zegt veiligheidsexpert Salihu Bakari. ‘Ze moeten na de oorlog banen krijgen. Anders kunnen ze een gevaar gaan vormen voor de staat.’
Maar de rapportcijfers voor Buhari en zijn hervormde leger zijn vooralsnog voorzichtig positief. Boko Haram is per december 2015 niet ‘totaal verslagen,’ zoals Buhari beloofde, maar de beweging is wel degelijk teruggedrongen. De laatste tijd vallen de strijders vooral aan in zelfmoordaanslagen - waarvoor vooral jonge meisjes worden gebruikt - en gaan ze op bloedige excursies in het grensgebied met Kameroen.
Maar de tijd waarin Boko Haram hele dorpen en streken beheerste in Noordoost-Nigeria lijkt vooralsnog voorbij.
Wat is nu de conclusie uit deze zoektocht door Afrika?
De voorzichtig positieve ervaringen uit Nigeria lijken erop te wijzen dat een goed antiterreurbeleid vooral stoelt op een overheid die de bevolking ook in afgelegen of zeer armoedige gebieden het gevoel geeft dat zij meetelt.
Helaas is dat de laatste jaren alleen maar moeilijker geworden. Want moeder natuur werkt niet echt mee: droogte, en daardoor honger, in Noord-Mali en Noord-Nigeria wakkeren boze, machteloze en verbitterde gevoelens tegenover de overheid alleen maar aan.
Wie terreur wil bestrijden, moet de kwetsbare democratiseringspogingen die er ook zijn ondersteunen
Maar de grootste gemene deler bij het ontstaan van al deze groepen is niet de droogte maar de verwaarlozing, onderdrukking en het schenden van mensenrechten door de overheid.
Het lijkt dan voor jonge Afrikanen vaak kiezen tussen drie kwaden: een onbetrouwbare overheid, terreurmilities of de westerse mogendheden die interventies komen plegen om hen te ‘redden’.
Wie terreur wil bestrijden, moet de kwetsbare democratiseringspogingen die er ook zijn, zoals de burgerbeweging in Burkina Faso, ondersteunen.
Want laat hier geen misverstand over bestaan: extremisten hebben juist aan zo’n democratische, mensenrechtenvierende smeltkroes als Burkina Faso tegenwoordig is een broertje dood.
Of zoals een voormalige jihadist uit Egypte het formuleerde tegenover een ZAM-journalist ter plaatse: ‘We wilden juist graag dat het westen oorlog tegen ons voert. Liefst tegen alle moslims. Dat bevestigde alles waar we in geloofden.’
Deze reportage is het werk van het ‘ War on Terror’-team van ZAM Magazine en het AIPC (African Investigative Publishing Collective).