Zijn lippen kietelen haar oor. Volgens mij giechelt ze. Zijn arm ligt in haar nek, maar hij houdt haar niet vast. Zijn hand zweeft ergens boven haar lichtroze schouder. Overvallen door de schrale lentezon.

En dat was nieuw vandaag. Zo nieuw dat het benoemd moest worden. Een uit-de-wind-en-in-de-zon-is-het-lekker-hoor-dag. Een ik-doe-mijn-jas-uit-kijk-dan-dag. Op zo’n nieuwe dag volgt onherroepelijk een het-is-ineens-koud-nacht. Ademwolkjes blazen met een verbrande neus. Een korte broek met een winterjas.

Ondanks de kou laat het meisje zich langs een hek zakken, ploft in kleermakerszit op een modderige loopplank. Hij gaat naast haar zitten, zijn been in een plas. Hij vloekt, legt zijn natte been over het droge, vloekt opnieuw. Ze grijnst.

De rest van het festival vindt de uitgang. Richting camping met zompige afterparty, richting pendelbus met beslagen ramen, richting snorder - met de lichten uit geparkeerd langs de weilanden rondom het festival.

Hij blijft intussen tegen haar praten, zijn gezicht steeds dichter bij dat van haar. Ze reageert nauwelijks, wendt haar ogen af. Verlegen misschien. Hij pakt af en toe haar kin vast en tilt die lichtjes op.

‘Doe rustig, iedereen kijkt.’
‘Waarom moet je zelfs hier ruzie zoeken?’

Er lopen nu zoveel bezoekers het terrein af - strakke kaken, slappe benen, zingend, proestend -, dat ik alleen nog fragmenten van het stel zie. Hij blijft toenadering zoeken, kust haar voorhoofd, speelt met het festivalbandje aan haar arm. Zij blijft wegtrekken, maar laat hem steeds opnieuw dichtbij komen.

Ze slaat haar armen om zichzelf heen, hij biedt zijn jas aan. Ik leun tegen een dranghek. Rook. Wacht op mijn broers die nog even gingen eten en overweeg voor straks een snorder maar bedenk dat mijn laatste geld opging aan een zwart shirt met in witte letters ‘Straight Outta Brabant.’ Krap een uur na aankoop al geen goed idee meer.

Het stel is opgestaan. Hij pakt haar van achteren vast. Ze beginnen te lopen, hij wijdbeens zodat hij haar vast kan blijven houden, zij ongemakkelijk in zijn tempo. Als een kind dat bij haar vader op de tenen mag komen staan om te dansen.

Als ze langslopen kan ik bijna opvangen wat hij haar toefluistert. Misschien zegt hij dat hij de verbrande vlekken op haar schouders juist schattig vindt. Misschien wrijft hij nog eens in hoe afzichtelijk ze gaat zijn als ze straks gaat vervellen. ‘Maar ik hou nog steeds van je.’

Ze lopen langs, moeten even halthouden omdat een paar meter verderop twee jongens in de modder zijn gevallen en dusdanig de slappe lach hebben dat opstaan niet lukt. Ik zie in haar gezicht iets wat ik vanaf een afstandje niet zag. Ergernis. Haar lippen strak, haar ogen leeg. Hij zet zijn lippen weer tegen haar oor, ze vertrekt.

‘Doe rustig, iedereen kijkt.’

‘Waarom moet je zelfs hier ruzie zoeken?’

‘Ik doe toch lief?’

‘Te laat.’

Meer ontmoetingen?

Iemand die ik niet ken op Paaspop: Hoedenplank Deze week schrijf ik drie keer over een moment dat ik deelde met iemand die ik niet ken. Een ontmoeting die de betovering verbrak, of het ongrijpbare verklaarde. Dit is de eerste van drie festivalontmoetingen vanaf Paaspop: die met Hoedenplank. Lees de ontmoeting hier terug Iemand die ik niet ken: Douchebag Elke twee weken schrijf ik over een moment dat ik deelde met iemand die ik niet ken. Deze week een vanuit Warschau: met een vrouw in een bontjas die haar vriend in het gezicht spuugde. Lees de ontmoeting hier terug Iemand die ik niet ken: Pis nou Elke twee weken schrijf ik over een moment dat ik deelde met iemand die ik niet ken. Deze week dat moment met de vrouwen in de rij voor de toiletwagen tijdens carnaval. ‘Kappen nou, ik druppel!’ Lees de ontmoeting hier terug