Wat kunnen we doen aan de toenemende ongelijkheid in het Nederlandse onderwijs?
Vandaag constateert de Inspectie van het Onderwijs in de ‘De staat van het onderwijs’ dat de onderwijsongelijkheid in Nederland toeneemt. Ik sprak hoofdinspecteur Arnold Jonk over de oorzaken en gevolgen. En wat kunnen we eraan doen?
Ongelijkheid is een ongemakkelijk onderwerp. En ongelijkheid in het Nederlandse onderwijs misschien nog wel ongemakkelijker. Want hoezo in Nederland? Kijk naar andere landen. Daar is de onderwijsongelijkheid toch veel erger?
Helaas is dat niet zo. Het welvarende Nederland heeft een flink probleem met kinderen van laagopgeleide ouders, van welke afkomst dan ook. En nu kachelen we zelfs achteruit.
Kijk maar naar de volgende ongemakkelijke feiten die de Inspectie van het Onderwijs constateert in haar vandaag uitgekomen rapport ‘De staat van het onderwijs.’
- Kinderen van laagopgeleide ouders maken in Nederland in toenemende mate minder kans om hoog in het Nederlandse onderwijs te eindigen dan kinderen van hoogopgeleide ouders en met hetzelfde intelligentieniveau. Bij een vmbo-t-advies is dat uiteindelijk het verschil tussen een mbo-diploma voor een kind met laagopgeleide ouders of universiteit voor kinderen met hoogopgeleide ouders. En dat schooladvies wordt voor leerlingen uit laagopgeleide milieus de afgelopen jaren steeds lager. Met als sterkste daler het afgelopen schooljaar, waarin het oordeel van de leerkracht doorslaggevend werd voor het advies voor het voortgezet onderwijs boven de Cito-toets.
- Op het vmbo neemt het aantal leerlingen van niet-westerse afkomst toe. Hun aandeel op het vwo groeit al jaren niet meer: 10 procent van de leerlingen van niet-westerse afkomst gaat naar het vwo. De Inspectie van het Onderwijs citeert als verklaring een recent onderzoek waaruit blijkt dat de invloed van het ouderlijk milieu in Nederland groter is dan in andere landen.
- De Onderwijsinspectie ziet nog meer oorzaken voor die toenemende ongelijkheid. Zoals de toenemende selectie in het onderwijs, waar kinderen uit hoogopgeleide milieus veel meer van profiteren. Ook is afgelopen jaar de overstap van mbo naar hbo gestokt door aanvullende eisen van de hbo-opleidingen. Hier hebben vooral leerlingen van laagopgeleide ouders last van.
- Ook constateert de Inspectie dat het schoolbelang vaak boven het belang van de leerling gaat. Scholen voor voortgezet onderwijs anticiperen op verscherpte exameneisen door leerlingen in een eerder stadium te selecteren. En dat is wederom nadelig voor leerlingen met laagopgeleide ouders: ze stromen vaker af en blijven vaker zitten.
- Het groeiende schaduwonderwijs met toetstrainingen, huiswerkbegeleiding en examentrainingen geeft kinderen van hoogopgeleide en financieel vermogendere ouders een voorsprong die niet binnen het bereik van leerlingen uit minder bemiddelde milieus ligt.
- Kinderen van laagopgeleide ouders gaan vaker naar scholen waar minder gepresteerd wordt, waar leraren vaker ziek zijn en de scholen vaker zwak zijn.
- Daarnaast constateert de Inspectie van het Onderwijs dat één op de zes leerlingen in het basisonderwijs op basis van de eindtoets een schooltype hoger aankan dan de leerkracht adviseert. Dit zijn vooral leerlingen van laagopgeleide ouders. Maar 15 procent van hen krijgt daadwerkelijk ook een verhoging. Want één derde van de Nederlandse basisscholen geeft leerlingen een hoger advies voor het voortgezet onderwijs als de eindtoets dat aangeeft.
Het is een deprimerend rijtje waar Arnold Jonk, hoofdinspecteur basisonderwijs, ook van schrok. ‘Er waren allerlei aanwijzingen, maar als je het zo achter elkaar zet, is het wel een beetje veel.’
Er waren allerlei aanwijzingen, maar als je het zo achter elkaar zet, is het wel een beetje veel
Jonk kwam in 2011 van het ministerie van Onderwijs, waar hij hoofd van de directie Kennis was. Bij de Inspectie van het Onderwijs waait sinds zijn komst een frisse wind. Jonk schuwt het debat niet en geeft menig interview om de rol van de Inspectie uit te leggen.
Toch is hij zich ook bewust van zijn rol als hoofdinspecteur. Herhaaldelijk zegt hij: ‘Wij trekken een aantal conclusies over het Nederlandse onderwijs, maar daarbij zeggen we niets over het beleid. Dat is aan andere partijen in het onderwijs.’
Maar het is wel opmerkelijk te noemen dat de Inspectie van het Onderwijs nu zelf onderzoek doet en cijfers publiceert, waar in 1998 de recent overleden onderwijssocioloog Jaap Dronkers de gegevens met een rechtszaak moest afdwingen.
‘Ik dacht gelijk bij het overlijden van Jaap Dronkers dat ik het wel heel jammer vond dat hij geen commentaar meer kon leveren op onze bevindingen. Daar had ik erg naar uitgekeken. Hij heeft een heel belangrijke rol gespeeld in de openheid rond de kwaliteit van scholen. Ik was het lang niet altijd met hem eens en ik heb daar vaak over gediscussieerd. Maar hij heeft heel duidelijk het kwaliteitsverschil tussen scholen bespreekbaar gemaakt en hij heeft daarbij ook altijd naar de ongelijkheid in het onderwijs gewezen. Dat is echt de verdienste van Jaap Dronkers geweest.’
Opeens aandacht voor ongelijkheid
Waarom heeft de Inspectie dan nooit eerder aandacht aan de ongelijkheid in het onderwijs besteed?
‘In de afgelopen jaren is het onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs een belangrijke taak geworden. De Inspectie werkt ook samen met de Universiteit Maastricht bij de Academische Werkplaats. Het onderwijsnummer en de koppeling met gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek hebben ook veel meer gegevens over het Nederlandse onderwijs opgeleverd. We hebben nu data van meer dan tien jaar en daar kun je onderhand conclusies uit gaan trekken.’
‘Vorig jaar hebben we al gekeken naar de doorstroming en stapeling. Toen constateerden we bijvoorbeeld dat enkelvoudige schooladviezen vooral nadelige gevolgen hebben voor leerlingen met laagopgeleide ouders. Onderzoek wijst namelijk uit dat als deze leerlingen de kans krijgen om een stap hoger te zetten, ze dat vaak ook waarmaken. Helaas constateren we ook dit jaar dat die enkelvoudige schooladviezen weer zijn toegenomen.’
‘Dit onderzoek naar gelijke kansen lag in het verlengde daarvan. Het was onontkoombaar dat we het over de ongelijkheid zouden gaan hebben. Maar het is eigenlijk ook wel verbazingwekkend dat we het er nog nooit eerder over hebben gehad gezien de grote gevolgen.’
De Duitse minister van Onderwijs pleitte al voor een verbod op huiswerkinstituten en examentraining. Jullie constateren dat scholen deze aanbieders ook binnen de muren van de school halen. Zou een verbod een oplossing zijn?
‘Dat kan natuurlijk niet. Dat kun je echt niet meer terugdraaien. Steeds meer hoogopgeleide ouders zetten daarop in en daar hebben ze recht op. Ze willen het beste voor hun kinderen en waarom zouden hun kinderen daar niet van mogen profiteren? Maar je kunt je wel afvragen wat het voor leerlingen uit milieus waar men dat niet kan betalen betekent. Daarover zouden scholen veel meer moeten nadenken.’
Je zou huiswerkinstituten kunnen opzetten voor leerlingen uit laagopgeleide gezinnen
‘Je zou kunnen nadenken over financiering voor deze leerlingen zodat ze wel die examentraining kunnen volgen of juist speciaal huiswerkinstituten opzetten voor leerlingen uit laagopgeleide gezinnen. Scholen zouden veel beter kunnen nadenken over hoe ze leerlingen uit achterstandsmilieus binnenhalen, begeleiden en ervoor zorgen dat ze minder afstromen. Daarnaast moet het onderwijs zich veel bewuster worden van de ongelijke verwachtingen die zij hebben van leerlingen met laagopgeleide ouders. En dat geldt dubbel voor leerkrachten in groep 8 die het advies voor het voortgezet onderwijs geven.’
Wat nu?
Wat moet de doorgaans hoogopgeleide lezer van De Correspondent met de wetenschap dat de kloof tussen hoog en laag opgeleid groter wordt?
‘De Amerikaanse socioloog Robert Putnam beschrijft dat heel mooi in zijn laatste boek Our Kids, waarin hij de gevolgen van de grote kloof tussen arme en rijke kinderen in de Verenigde Staten schetst. De hoogopgeleiden hebben volgens Putnam vaak geen weet van hoe de laagopgeleiden leven. Daardoor drijven arm en rijk Amerika steeds verder uit elkaar en nemen de kansen van kinderen uit laagopgeleide milieus steeds verder af: ze maken vaker hun school niet af, leven vaker in eenoudergezinnen, sporten minder, eten ongezonder en gaan naar ander scholen. Arme en rijke kinderen komen elkaar nauwelijks meer tegen. Putnam beschrijft dat er tijdens zijn jeugd veel meer een gemeenschap bestond die zich verantwoordelijk voelde voor álle kinderen en niet alleen de eigen kinderen.’
‘Dat besef mag in Nederland ook wel doordringen. Je ziet nu dat hoogopgeleide ouders heel veel tijd in hun eigen kinderen stoppen en daar is niets mis mee. Maar het zou mooi zijn als schoolgenoten van hun kinderen die het minder getroffen hebben daar ook van kunnen profiteren. Bijvoorbeeld door je in te zetten voor alle kinderen op de school of in de wijk.’
‘Wij staan misschien aan het begin van zo’n verandering zoals die zich in de Verenigde Staten al heeft voltrokken en daar moeten we ons bewust van zijn. Laten we die verschillen groeien of gaan we daar iets aan doen? En nee, dat betekent volgens mij niet dat het ten koste gaat van kinderen uit hoogopgeleide gezinnen, maar dat er iets moet gebeuren is duidelijk. Dat baart ons als Inspectie van het Onderwijs wel degelijk zorgen.’
Dit interview met hoofdinspecteur Arnold Jonk is het begin van een serie over de groeiende ongelijkheid in het Nederlandse onderwijs. Verschillende schrijvers zullen zich over dit onderwerp buigen. Wat willen jullie als lezers weten? En wat zouden eventuele oplossingen zijn?