Er zouden bij mij thuis in New York alleen mensen over de vloer komen met wie ik seks heb of seks heb gehad - en de werkster en mijn petekind. Dat heb ik weleens verkondigd althans.

Nu is deze informatie niet helemaal correct. Er komt regelmatig een jongedame bij mij thuis die me helpt met het openen van de post en er is weleens een jongeman bij me thuis geweest die succesvol orde heeft weten te scheppen in mijn privé-bibliotheek. Maar wat wel klopte, was dat ik er niet zo happig op ben mensen thuis te ontvangen. Thuis is intiem, thuis is misschien intiemer dan het eigen lichaam, in elk geval verraderlijker.

Vorige week maandag was mijn New Yorkse appartement vol met wetenschappers die camera’s installeerden, het zich gemakkelijk maakten op mijn bank, af en toe in mijn badkamer verdwenen, mijn bureau probeerden te herschikken, kortom, bezig waren de regie van mijn appartement over te nemen.

Een van de wetenschappers had zelfs zijn veertienjarig nichtje meegenomen. Toen ik haar mijn nieuwste roman gaf – je moet toch wat – vroeg een van de wetenschappers: ‘Weet je zeker dat meisjes van 14 dit kunnen lezen? Er staan nogal expliciete scènes in.’ Waarop een andere wetenschapper antwoordde: ‘Ach, 14 is het nieuwe 25, meisjes van 14 zijn heel wat gewend tegenwoordig.’ Het meisje zelf keek gedurende dit gesprek alsof het over heel iemand anders ging.

De reden dat de wetenschappers in zo groten getale mijn appartement hadden betreden, was een experiment waaraan ik deelnam, of beter gezegd: een experiment dat met mij werd zou worden uitgevoerd.

Gedurende het schrijven van een novelle – waaraan ik nog moest beginnen die maandag dat mijn huis opeens bevolkt was door wetenschappers – zou mijn hersenactiviteit worden gemeten. Evenals mijn hartslag, mijn zweet en mijn gezichtsuitdrukking. De vraag was kortom wat er niet werd gemeten.

De wetenschappers beweerden dat de camera’s niet de hele tijd aan zouden staan. Of dat echt zo was betwijfelde ik, maar eigenlijk maakte me het niets uit. Wat verklaart waarom, op een kleine minderheid na, niemand echt verontwaardigd was over de afluisterschandalen die Edward Snowden aan het licht heeft gebracht. Het anonieme oog dat naar je kijkt is niet bedreigend, integendeel, misschien is dat oog wel geruststellend.

Tegenover journalisten liet ik mij ontvallen: ‘De roeping van de mens is om proefkonijn te zijn.’

Toen alles geïnstalleerd was, verlieten de wetenschappers inclusief het nichtje mijn woning. Eén wetenschapper bleef, Christian, een jongeman die aan de T.U. in Delft had gestudeerd en nu elke dag moest controleren dat het experiment plaatsvond in wat heet een ‘gecontroleerde omgeving.’

Het anonieme oog dat naar je kijkt is niet bedreigend, integendeel, misschien is dat oog wel geruststellend.

Hij plaatste een badmuts met elektroden op mijn hoofd. Hij bevestigde elektroden op mijn linkerhand die het zweet moesten meten, en hij bevestigde twee elektroden op mijn borst om mijn hartslag te meten. Toch betrekkelijk intieme handelingen. Deze handelingen moesten gedurende tien dagen twee keer per dag worden verricht, uitgezonderd drie dagen waarop één sessie plaatsvond.

Na een paar dagen veroorzaakte een van de pleisters met elektroden onderaan mijn borst een rode plek. De lijm was gaan irriteren, vermoedde ik. Het bood geen fraaie aanblik. Aanvankelijk had ik nog gedacht: stel je voor dat Christian een vrouw was geweest, dan was ik misschien verliefd geworden. Maar toen die uitslag zich op mijn linkerborst openbaarde, drong het tot me door dat Christian een vriendelijke maar zakelijk ingestelde jongeman was. En dat dat misschien voor alle betrokkenen het beste was.

Thanksgiving, donderdag 28 november 2013, was voorlopig de laatste dag van de metingen. Ik werd er melancholisch van. Ik zou de badmuts en Christian missen. Eén avond waren we samen naar de bioscoop geweest en na afloop hadden we een hapje gegeten – hij bestelde eend – maar verder had ik nagelaten het contact met Christian te intensiveren.

Was hij eenzaam geweest in New York? Had ik niet een keer tegen hem kunnen zeggen: ‘Zullen we een biertje gaan drinken?’ Hij zat per slot van rekening elke dag aan mijn borst, dan is een biertje echt niet bepaald intiem.

Tegen mijn verwachtingen in haalde Christian de laatste dag een boek van mij tevoorschijn met de vraag of hij een handtekening mocht.

‘Is die livestream eigenlijk een succes?’ vroeg hij.

Los van het wetenschappelijk experiment hadden mensen mij ook nog elke dag een uurtje met badmuts op kunnen zien werken. ‘Ach,’ zei ik, ‘het houdt niet over.’

‘Mijn ma kijkt elke dag,’ zei hij, ‘soms doet ze er wel andere dingen bij.’

Een merkwaardig soort sentiment overmande mij.

De mens mag dan een proefkonijn zijn, maar hij is thuis waar hij faalt.