O ja? Hij las anders dat het gewoon zo is. In De Groene Amsterdammer. Zijn ‘r’ zit zo ver achterin zijn keel dat het klinkt alsof hij erin stikt. Hij rekt hem zo lang uit dat ik de neiging heb hem een paar petsen op z’n rug te geven. Het meisje tegenover ons breekt voortijdig in. Ze buigt naar voren, haar armen over elkaar geslagen, een wenkbrauw opgetrokken.

‘Dat wát zo is?’

‘Het is gewoon zo. Ze schrijven dat niet zomaar.’

‘Dus je wilt zeggen dat het concept van framing niet klopt? Want daar waren we het net toch over eens? Dat het concept van framing klopt.’

Hij verheft zijn stem. ‘Jazeker. Dat dacht ik net. Maar ik ben verder nu.’

In de trein zit ik naast een vertoning van waarin twee mannen in discussie gaan over een verhaal waarvan ze alleen de kop hebben gelezen. ‘Getergde Franse vrachtwagenchauffeurs blokkeren de wegen.’

Hun gesprek: ‘Ja, dat las ik ja. Ze zijn getergd, de Franse vrachtwagenchauffeurs die de wegen blokkeren.’

‘Ja, zeker. En dus blokkeren ze de wegen.’

‘Kijk, als ze de wegen blokkeren, dan zullen ze wel getergd zijn.’

‘Ja, dat is zeker. Die vrachtwagenchauffeurs, die zijn getergd.’

‘En Frans.’

Ik vraag me af wat de krantenkop van het stel in de trein was; ze kennen overduidelijk woorden met meer dan vier lettergrepen die ermee te maken hebben, maar inhoudelijk is er nog steeds niets gezegd. Het meisje zoekt iets op, duwt haar telefoon in zijn gezicht. ‘Kijk dan, ik heb gelijk.’

Hij duwt de telefoon weg. ‘Google heeft hier niet over nagedacht. Ik wel.’

‘Wat begint met een aandachtsvragend ‘ahum’ loopt uit op een krachtmeting in oerkreten en rochels’

Ze zucht diep, kijkt naar buiten, schraapt haar keel en vervolgt met opgestoken wijsvinger: ‘The New Yorker schrijft ook geregeld over dingen. En ik weet zeker dat die zou zeggen dat jouw ‘alternatieve’ theorie intussen ook een populaire mening is. Allemaal napraterij, indoctrinatie van het establishment.’

Hij schraapt terug, slaat zijn ene been over het andere heen. Er zit roze kauwgom met een halve peuk onder zijn zool. ‘Ik sta tenminste open voor andere zienswijzen. Jij niet.’

Mijn gedachten dwalen af naar een stukje uit waarin drie gegoede Britse heren vanachter hun krant tegen elkaar op beginnen te kuchen. Wat begint met een aandachtsvragend ‘ahum’ loopt uit op een krachtmeting in oerkreten en rochels, tot een van de heren inbindt en teruggaat naar beleefd doch dringend mompelen.

De jongen bindt ook in; zijn keelschraperij wordt minder en hij lijkt door zijn munitie heen. Het meisje kent namelijk mensen die mensen kennen en die zijn het sowieso met haar eens.

Dan: een laatste stuiptrekking. Hij zet zijn handen tegen elkaar aan, sluit zijn ogen. ‘Ik zal het je nog één keer proberen uit te leggen.’ Hij begint termen te roepen, zijn vinger steeds dichter bij haar gezicht, de woorden die hij uitkraamt groeien steeds een lettergreep.

‘Quatsch!’

‘Framing!’

‘Retoriek!’

‘Gedachtegoed!’

‘Intellectueel!’

‘Socio- en geopolitieke intrinsikiteit.’

‘Dat is helemaal geen woord.’

‘Framing!’

‘En je hebt kauwgom aan je schoen.’

Iemand die ik niet ken: Douchebag Elke twee weken schrijf ik over een moment dat ik deelde met iemand die ik niet ken. Deze week een vanuit Warschau: met een vrouw in een bontjas die haar vriend in het gezicht spuugde. Lees het stuk hier terug