Wat je ziet als je naar China’s huizen kijkt

90 procent van de Chinezen bezit een huis. Het wordt vaak als statussymbool gezien, zeker door de nieuwe middenklasse, die van het platteland naar de stad trekt om het te maken. Kijk maar mee bij Li Zheng en zijn vrouw Ma Xinrong.
Li Zheng woont met zijn vrouw Ma Xinrong op de 24ste verdieping van toren C5. De toren is onderdeel van wooncomplex Covent Garden, zoals sierlijk op de toegangspoort geschreven staat. Veel van die woontorenverzamelingen hebben buitenlandse namen in China. Wijken met namen als ‘Noord-Europees dorp’ of ‘Droom aan de Rivièra’ zijn niet uitzonderlijk. Meestal hebben ze echter maar weinig weg van de plaatsen waar ze naar vernoemd zijn.
Zo ligt Covent Garden aan het eind van een troosteloze bovengrondse metrolijn in de Zuid-Chinese stad Guangzhou. Bij de ingang van het ommuurde wooncomplex zitten een paar bewakers thee te drinken en series te kijken op hun smartphone. Binnen de muren dient een binnenplaatsje als tuin voor de duizenden bewoners. Grootouders wandelen met hun kinderen langs de vijver.
Li, een dertigjarige bankier, woont er op de 24ste verdieping boven. Want: ‘Tot de tiende verdieping is het te stoffig en tussen de tiende en twintigste verdieping hoor je het geluid van de weg juist weer heel goed.’ Ook de locatie is volgens hem ideaal: een halfuur van het centrum, het openbaar vervoer om de hoek en op de onderste verdiepingen van het gebouw een rij restaurants en winkels.
Zoals veel Chinezen kocht hij zijn huis vroeg: op zijn vijfentwintigste. Hij vindt het prima om erover geïnterviewd te worden: ‘Ik kom van het platteland en heb mezelf door keihard werken omhooggewerkt. Nu heb ik een huis en baan in de grote stad.’
In een verhalenserie over alledaagse voorwerpen in Chinese context: wat zeggen China’s huizen over dat land?

Troosteloos van buiten, verrassend van binnen
China heeft de laatste twintig jaar een enorme bouwspurt doorgemaakt, goed voor zo’n 2 miljard vierkante meter aan woonruimte per jaar. Een bouwspurt waarbij snelheid echter belangrijker was dan de kwaliteit van de bouwmaterialen. Nieuwe Chinese gebouwen gaan gemiddeld maar zo’n 25 tot 30 jaar mee. In Amerika is dat zo’n 75 jaar; in Groot-Brittannië 130 jaar. Het zorgt ervoor dat foto’s van Chinese woonwijken een wat troosteloze indruk kunnen geven: eindeloze rijen slecht onderhouden flats.
Binnen wachten echter vaak verrassingen. Het appartement van Li en Ma is smaakvol ingericht, met veel houten meubels en een aantal imposante ingekerfde stenen, een hobby van Li. Zoals bij veel jonge stellen hangen aan de muur glamourshots van hun huwelijk. In de slaapkamer liggen hun dekens keurig opgevouwen op bed. Op tafel staat een theeset met daarnaast fruit en koekjes.
Een nieuw gespreksonderwerp, maar een oud cultureel ideaal

Een huis in de stad bezitten is belangrijk voor China’s snel groeiende middenklasse. Huizenprijzen, altijd uitgedrukt in prijs per vierkante meter, zijn een favoriet onderwerp van gesprek.
Je zou daardoor bijna vergeten dat China’s huizenmarkt nog geen twintig jaar bestaat. Voor de privatisering van de huizenmarkt in 1998 kreeg je in de stad een woonplaats toegewezen door je werkgever. Alle huizen waren in handen van de staat.
Het oude culturele ideaal van een eigen huis bezitten is echter naadloos overgenomen door de vastgoedsector. De overheid, die de sector tot een ‘pilaar’ van de economische ontwikkeling bombardeerde, speelde hier een belangrijke rol in.
Met resultaat. Tot welke onrealistische hoogten de prijzen ook stijgen, het kopen van een huis wordt gezien als bewijs dat je het hebt gemaakt. 90 procent van de Chinezen bezit een huis, een van de hoogste percentages ter wereld.
Hypotheekslaaf, maar een trotse hypotheekslaaf
Dit is niet zonder gevolgen. Zo zorgt het feit dat een appartement in de grote stad meer dan twintig gemiddelde jaarsalarissen kost voor ‘hypotheekslaven:’ jonge werkenden die niet van baan durven te wisselen uit angst in financiële problemen te komen.
Ook Li vindt het afbetalen van zijn hypotheek een last. Hij verdient 1.600 euro per maand; 1.000 euro daarvan gaat naar zijn hypotheek. ‘En dan heb ik nog een goede baan. Ik weet niet hoe andere mensen het doen.’ Tegelijk is hij wel trots op zijn status als hypotheekslaaf: ‘Die titel is niet voor iedereen weggelegd.’
Ook zorgt het ideaal van een eigen huis voor spanningen op de huwelijksmarkt. Vroeger werd een vrouw uitgehuwelijkt aan een man met een huis. Nu wordt er van de (familie van de) man verwacht dat hij een appartement koopt. De vrouw zorgt voor de meubels en de inrichting. ‘Zodra mijn ouders zagen dat ik een jongen was, begonnen ze met sparen,’ vat Li het samen. Zijn vrouw Ma Xinrong moet lachen: van haar hoeft het allemaal niet zo, die traditionele rolpatronen. Inderdaad is er een groeiende groep goed verdienende jonge vrouwen die zelf een appartement kopen of de kosten delen met hun partner.
Maar het ideaal van de man die koopt en de vrouw die inricht blijft dominant. Iedereen kent wel een verhaal van een familieruzie over huisbezit. In extreme gevallen wordt het contact zelfs jarenlang verbroken. ‘Ik wil niet praten over zo’n diepe wond,’ schreef een jonge vrouw die ik probeerde te bereiken voor dit verhaal.

Zelfstandig wonen, tussen de dozen van je huisbaas
Maar waarom niet gewoon trouwen, zonder eerst zelf een huis te kopen? De optie, die hier ‘naakt trouwen’ heet, wordt langzaam gebruikelijker, maar nog steeds – vooral door de oudere generatie – als onaantrekkelijk gezien.
Voor Lin Lei, een 26-jarige accountant uit Guangzhou, komt dat doordat je zonder eigen huis niet klaar lijkt voor de verantwoordelijkheden die een getrouwd bestaan met zich meebrengen. ‘Het lijkt me niet goed voor kinderen om in een gehuurd huis op te groeien. Dan hebben ze geen veilig gevoel.’
Lin huurt een kamer in een appartement. Ze ondervindt veel nadelen van huren in China, waar huurbescherming nauwelijks bestaat en huisbazen je vaak zomaar op straat kunnen zetten. Vanwege de explosieve huizenmarkt, waarin de waarde van een huis snel kan stijgen, gebeurt dat ook regelmatig. Verder zijn huurwoningen bijna altijd gemeubileerd. Dat kan handig zijn, maar draagt ook niet bepaald bij aan het thuisgevoel. Zo staat Lins woonkamer bomvol spullen van haar huisbaas, inclusief een groot aantal lege dozen. Daar mag ze niet aanzitten. ‘Zo is huren hier nu eenmaal.’
Dezelfde stad, maar een andere wereld
Aan de onderkant van de stedelijke woningmarkt vind je China’s meer dan 200 miljoen migrantenwerkers, arbeiders die van het platteland komen om in de steden beter werk te zoeken. Los van de torenhoge prijzen, kunnen zij vanwege hun status als ‘plattelandsburgers’ vaak geen huis in de stad kopen. Ze wonen vaak zo goedkoop mogelijk om te sparen voor een huis in hun geboortestreek. Met zijn zessen in een kamer. In huizen die bijna gesloopt gaan worden. Of onder de grond.
Buiten Covent Garden staat de 49-jarige Hong Mei gestoofde zoete aardappels te verkopen op een bloemenmarkt. Ze is een migrantenwerker en huurt voor 30 euro per maand een bed in een laag huis buiten de stad. ‘In zo’n luxe flat zou ik met mijn aardappelkar niet eens de lift in kunnen,’ lacht ze.
Ma, de vrouw van Li, knikt haar begripvol toe. Dan draait ze zich om en zegt: ‘Het is een andere wereld. We wonen in dezelfde stad, maar in China leven verschillende sociale klassen volledig langs elkaar heen. Dat zie je ook op de huizenmarkt.’
Of de middenklasse die zich veelal in haar eigen ‘Covent Garden’ terugtrekt het nou zo goed heeft, weet ze niet. ‘Niemand praat met zijn buren. Je hebt geen straat meer om op uit te kijken. Iedereen heeft dit als ideaal, maar eigenlijk is het moderne wonen maar eenzaam.’