Wat wereldleiders kunnen leren van brugklassers
Vandaag begint in Istanbul de World Humanitarian Summit. Het is de eerste keer dat wereldleiders samenkomen om te bespreken hoe het verder moet met het krakende noodhulpsysteem. Waar het over zou moeten gaan? Dat hoorde ik van een zaal vol brugpiepers.
In maart gaf ik een lezing in het Paard van Troje in Den Haag. Ik kwam het podium op en tuurde de zaal in, ogen halfdicht tegen de felle theaterlampen. Bij andere lezingen tref ik daar dan geïnteresseerde, licht bemoedigende blikken. Van die blikken die je over je zenuwen heen helpen.
Maar dit keer trof ik een zaal zoals ik die nog nooit eerder zag. Er werden haren gevlochten, boeren gelaten, schouders gemasseerd, berichtjes doorgespeeld achter fluisterhanden. Er werd gegiecheld, gefriemeld en geduwd.
Ik stond voor een zaal van honderdtwintig brugklassers.
Ik moest deze twaalfjarigen een uur lang interesseren voor noodhulp.
Aan het eind van het uur, liep ik verbaasd het podium af. Niet alleen hadden de pubers opgelet, meegedaan en nagedacht - ik was vooral stomverbaasd over de geweldige vragen die ze stelden. Vragen waar menig wereldleider nog iets van kan leren.
Noodhulp heeft een burn-out
Vandaag gaat in Istanbul de World Humanitarian Summit van start. Het is de eerste keer dat wereldleiders samenkomen om te bespreken hoe het verder moet met het noodhulpsysteem.
En dat is nodig. Want het noodhulpsysteem heeft, zo zou je wel kunnen zeggen, last van burn-outverschijnselen.
- Wereldwijd zijn nu meer dan 60 miljoen mensen op de vlucht voor oorlog en geweld. Het hoogste aantal sinds de Tweede Wereldoorlog.
- Tussen 2008 en 2014 zijn 184 miljoen mensen huis en haard kwijtgeraakt door natuurrampen.
- In 2015 werd slechts 55 procent van het noodzakelijke noodhulpbudget daadwerkelijk betaald door landen. Geschat wordt dat hulporganisaties nu zo’n 15 miljard dollar tekortkomen om mensen in nood te helpen.
Ik zag dit overspannen systeem van dichtbij toen ik in 2014, met fotograaf Pieter van den Boogert, de wereld over reisde om uit te zoeken hoe noodhulp werkt. We bezochten noodhulphoofdstad Genève, zagen opslagloodsen vol hulpgoederen in Dubai, speelden een aardbeving na in Estland, bezochten Nepal - vlak voor de aardbeving - en stonden in de Filipijnen en Haïti oog in oog met de ellenlange nasleep van een ramp.
En tijdens al die omzwervingen hoorde ik uit tientallen monden: op die top in mei 2016, daar ging het gebeuren. Daar zou het noodhulpsysteem opnieuw worden uitgevonden.
Feilloos legden de pubers de twee belangrijkste problemen bloot waar het hele noodhulpsysteem op spaak loopt
Soms was de uitspraak sarcastisch bedoeld. Denk: enorme wallen onder de ogen, biertje in de hand, uitkijkend over een stoffig tentenkamp voor ontheemden. Ja, die top in Istanbul gaat al onze problemen oplossen.
Maar soms was er ook echte hoop. Denk: felle blik in de ogen, hamer in de hand, de laatste spijker in een nieuw huis slaand. Ja, die top in Istanbul gaat onze problemen oplossen.
Eén ding staat vast: voor het eerst geeft de wereld openlijk toe dat er iets mis is met noodhulp. Dat het beter moet, voor al die slachtoffers.
En zo moest ik vandaag denken aan die brugpiepers in Den Haag. Want de vragen van die kinderen lieten precies zien waar het in Istanbul over zou moeten gaan. En vooral: dat het geen Nobelprijswinnaars vergt om te zien wat er beter moet. Feilloos legden de pubers de twee belangrijkste problemen bloot waar het hele noodhulpsysteem op spaak loopt.
Waarom werken ze niet samen?
Een meisje met twee vlechten stelt de eerste vraag, met opgetrokken wenkbrauwen. Ik moet even slikken over hoe cynisch het antwoord is.
Ik heb haar net verteld over de tienduizenden hulporganisaties op de wereld - dat er bij een flinke ramp zo duizenden tegelijk actief zijn. Duizenden clubs die allemaal tegelijk moeten nagaan wat er precies nodig is in een rampgebied, wie het ergst getroffen zijn en waar, wie de lokale autoriteiten zijn waarmee ze moeten werken, hoe ze hun hulpgoederen het best kunnen importeren of kopen, waar ze vervoer, tolken en onderdak ter plaatse kunnen regelen. Allemaal tegelijk, en allemaal zo snel mogelijk.
ie de macht over de vetpot heeft, kan zeggen: niemand krijgt geld, zonder coördinatie
In praktijk betekent dat: chaos. Dubbel werk. Lacunes. Kastje en muur.
Nu is er sinds een jaar of tien een VN-organisatie die deze hele bende coӧrdineert. Het Office for the Coordination of Humanitarian Affairs (OCHA) zou in principe moeten zorgen dat iedereen weet wie wat doet, en elkaar niet in de weg zit. Maar in de praktijk werkt dat toch anders. Want hoezeer samenwerking ook gewenst is, er overheerst toch vooral één gevoel wanneer hulporganisaties met elkaar om tafel gaan: concurrentie.
Hulporganisaties zijn elkaars concurrenten, vertel ik het meisje met de vlechten. Ze strijden tegen elkaar om een zo groot mogelijke punt van de taart: het geld dat overheden (en particulieren) aan noodhulp geven. Elke organisatie is erbij gebaat een mooi beeld te schetsen van wat zij doet in het rampgebied. Donateurs zijn tevreden als ze het logo van hun organisatie terugzien op waterzuiveringsinstallaties, emmers, tenten en rugzakjes. Samenwerken is niet interessant in de strijd om de vetpot.
Waar het dus over zal moeten gaan in Istanbul, is niet alleen hoe hulporganisaties beter kunnen samenwerken, maar vooral over hoe donors dit soort samenwerking kunnen afdwingen. Wie de macht over de vetpot heeft, kan zeggen: niemand krijgt geld, zonder coördinatie. Niemand krijgt geld, zonder een gezamenlijk plan. Niemand krijgt geld, omdat die verbazing van het meisje met de vlechten zo terecht en tegelijkertijd zo ontzettend gênant is.
Waarom kunnen ze mensen niet beter voorbereiden op een ramp?
Deze vraag werd in allerlei vormen gesteld door de brugklassers. Want is het niet vreemd dat veel rampen die zo voorspelbaar zijn - denk aan jaarlijkse overstromingen of tyfoons - toch zo’n grote impact hebben?
‘Waarom bouwen ze niet van tevoren betere huizen?’ vraagt een jongen. ‘Waarom kunnen ze mensen niet waarschuwen voor een aardbeving?’ vult zijn buurman aan. ‘Waarom weten mensen niet hoe ze moeten vluchten voor een tsunami?’ zegt een meisje achterin.
In de noodhulpsector heet het soort hulp waar de tieners op doelen risicoreductie. Je probeert te voorkomen dat rampen een grote impact hebben. Door zaden uit te delen die al vóór het tyfoonseizoen te oogsten zijn. Of evacuatieroutes uit te stippelen. Of huizen te bouwen die wél tegen een aardbeving kunnen. De EU-noodhulpafdeling ECHO rekende uit dat een euro aan risicoreductie vóór een ramp, zeven euro aan hulp bespaart ná een ramp.
En toch wordt nog altijd slechts 6 procent van het noodhulpbudget besteed aan dit soort preventie. De baas van de VN-organisatie die verantwoordelijk is voor risicoreductie (UNISDR) verwoordt het zo: ‘In de geneeskunde is het een no-brainer. Als je een verhoogd risico op cholesterol hebt, koop je medicijnen om te voorkomen dat je ziek wordt. Je gaat niet een doodskist kopen en wachten tot je doodgaat. Waarom doen we dat dan wel voor rampen?’
Het antwoord op deze waarom-niet-vraag is al bijna net zo cynisch als het vorige. Preventie is niet sexy.
‘Tyfoon eist geen mensenlevens’ is zelden de opening van het achtuurjournaal. Ook al zijn al die mensenlevens gespaard gebleven door jouw preventieve hulpactiviteiten. Preventie is onzichtbaar, het duurt lang, niemand voelt zich er verantwoordelijk voor én - en dat is nogal belangrijk - het kan moeilijk concurreren met acute nood. Hoe kun je verwachten dat organisaties geld uitgeven om een ramp te voorkomen, als er al veel te weinig geld is om de slachtoffers van rampen nú te helpen?
En dus is het in Istanbul aan hulporganisaties om een beter promopraatje voor preventie te ontwikkelen én aan donoren om simpelweg meer geld te geven. Om eens niet op een CNN-moment te wachten, maar dat moment te voorkomen.
Als de wereldleiders in Istanbul de komende dagen op al die bijeenkomsten met vlammende titels als ‘Leaving No One Behind’ en ‘Uphold the Norms that Safeguard Humanity’ antwoord zouden geven op deze twee simpele vragen, dan is de top wat mij betreft geslaagd. Want in die antwoorden zitten de oplossingen: meer samenwerking en meer preventie zijn de twee manieren waarop het noodhulpsysteem uit het moeras kan klimmen.
Als brugklassers dat al kunnen zien, dan toch zeker ook onze wereldleiders.