Deze filosoof weerlegt het belangrijkste argument tegen het basisinkomen

Rutger Bregman
Correspondent Vooruitgang
Philippe Van Parijs. Foto: Dieter Telemans / Hollandse Hoogte

De Belgische filosoof Philippe Van Parijs is al meer dan dertig jaar een van de belangrijkste pleitbezorgers van het basisinkomen, en een van mijn intellectuele helden. Ik sprak hem over het belangrijkste argument tegen dit oude idee.

Het moet ergens in 1982 zijn geweest toen de destijds 31-jarige filosoof Philippe Van Parijs zijn ingeving kreeg. De werkloosheid was torenhoog en van links tot rechts zeiden politici dat alleen economische groei het land er bovenop kon helpen. Maar Van Parijs wist dat eindeloze groei op een eindige planeet waanzin is. Er was behoefte aan een uitweg – een nieuwe, radicale visie op werk en inkomen voor een nieuwe tijd. Maar welke?

Toen schoot het hem te binnen.

‘Als je iets nieuws bedenkt waarvan je gelooft dat het geniaal is, dan zijn er twee opties,’ lacht Van Parijs ‘Eén: het is toch niet zo’n briljant idee. Twee: het is inderdaad geniaal, maar het is al veel eerder bedacht. Dit laatste overkwam mij toen ik voor het eerst over het begon na te denken.’

Al snel realiseerde Van Parijs zich dat hij in het spoor zat van heel wat oude denkers, van John Stuart Mill tot Martin Luther King, van Bertrand Russell tot James Tobin. Maar voor Van Parijs was het basisinkomen veel meer dan een idee. Het was ook een ideaal waarvoor gestreden moest worden.

Ik heb duizenden bezwaren gehoord tegen het basisinkomen, maar ben geen fataal probleem tegengekomen

Zo was hij in 1986 een van de oprichters van BIEN, het internationale verband dat pleit voor het basisinkomen. Tegenwoordig is de filosoof een van de belangrijkste voorstanders van het idee. Volgens de wereldberoemde en Nobelprijswinnende econoom en filosoof Amartya Sen is Van Parijs zelfs ‘een van de meest originele en creatieve denkers van onze tijd.’

In de afgelopen dertig jaar sprak de filosoof met talloze mensen op vijf continenten over het basisinkomen. ‘Ik heb duizenden bezwaren gehoord,’ vertelt hij, ‘maar ben geen fataal probleem tegengekomen.’

En toch is dat basisinkomen er nog niet. Waarom? Wat is in al die jaren het belangrijkste argument tegen geweest?

Het belangrijkste bezwaar tegen het basisinkomen

Als ik het aan Van Parijs vraag, begint hij verrassend genoeg niet over luiheid, onbetaalbaarheid of inflatie - nee, het belangrijkste bezwaar tegen het basisinkomen is altijd al filosofisch geweest.

‘Ik realiseerde me dit voor het eerst tijdens een debat, in 1985,’ vertelt hij. Er waren twee andere deelnemers: een marxist wiens naam ik ben vergeten, en Bart Tromp.’

Voor wie het niet weet: Bart Tromp (1944-2007) was niet zomaar iemand. Sterker nog, hij was misschien wel de belangrijkste denker binnen de Partij van de Arbeid. Als hij overtuigd kon worden van het basisinkomen, dan zou dat grote gevolgen hebben.

‘De positie van de marxist was simpel,’ herinnert Van Parijs zich, ‘hij vond het basisinkomen een fantastisch idee dat, jammer maar helaas, totaal onmogelijk was binnen het kapitalisme.’

‘Maar toen kwam Tromp aan het woord. ‘Onzin,’ schamperde hij. ‘Jullie marxisten zeiden ook dat we de sociale zekerheid nooit zouden verwezenlijken. Maar wij sociaaldemocraten hebben dat gedaan. En het basisinkomen? Natuurlijk, we zouden het kunnen regelen. Als we dat zouden willen. Maar we willen het helemaal niet, dat zou schandalig zijn!’’

Conclusie: hoeveel onderzoeken ook zouden uitwijzen dat het basisinkomen beter zou werken, Tromp zou alsnog niet overtuigd zijn. ‘Hij vond dat het recht op een inkomen alleen uit arbeid voort kan komen,’ vertelt Van Parijs. ‘Alleen wie niet kán werken, omdat hij invalide is bijvoorbeeld, zou recht hebben op ondersteuning.’

Dit bezwaar weerklinkt tot op de dag van vandaag binnen de Nederlandse politiek. PvdA-prominent Ahmed Aboutaleb onlangs nog zijn afkeer uit van het basisinkomen. ‘Ik ben van de Partij van de Arbeid, niet de Partij van de Uitkering.’

Die middag in 1985 realiseerde Van Parijs zich dat het basisinkomen er pas zou komen als dit fundamentele bezwaar, dat van links tot rechts wordt gedeeld, kon worden weerlegd. ‘Het is om precies die reden,’ vertelt hij, ‘dat ik een groot deel van mijn academische leven eraan heb besteed.’

Philippe Van Parijs. Foto: Dieter Telemans / Hollandse Hoogte

Waarom het basisinkomen geen kwestie is van solidariteit

De eerste repliek van Van Parijs begint met een fundamentele vraag: wat is werk?

‘Stel dat mensen inderdaad beloond moeten worden op basis van de hoeveelheid nuttig werk die ze verrichten,’ vertelt hij. ‘Dan moeten we constateren dat er heel veel nutteloos, of zelfs schadelijk, werk goed wordt beloond, in bijvoorbeeld de financiële sector. En er is heel veel nuttig werk, denk aan de zorg voor onze kinderen en ouderen, dat niet of nauwelijks wordt beloond. Een bescheiden basisinkomen zou een manier zijn om hiervoor te compenseren.’Dus dan zou je tegen Tromp zeggen: ‘Mensen werken wel degelijk, ze krijgen er alleen niet voor betaald.’

‘Inderdaad. Maar dan moet je dus wel toegeven dat er altijd een paar luilakken zullen profiteren. Het zou meer kosten om hen te controleren dan om ze met rust te laten.’

Het basisinkomen is geen gunst en het is ook geen solidariteit, maar een eerlijke verdeling van wat we al van eerdere generaties gekregen hebben

Maar leidt dit argument automatisch tot het basisinkomen? Je kunt ook zeggen: beloon nuttig werk beter, hef hogere belastingen op schadelijk werk, en betaal gerichte uitkeringen aan vrijwilligers.

‘En daarom hebben we een fundamenteler argument nodig. Het begint weer met een simpele vraag. ‘Welk deel van ons inkomen danken wij aan onze eigen verdienste?’ Als ik heel gul ben, dan zou ik zeggen: 10 procent. En de rest danken we aan de gunstige context waarin we leven. Aan de technologieën die al zijn uitgevonden, de instituties die al zijn gesticht, de taal die we spreken, de familie waarin we zijn geboren, de giften van Moeder Natuur, noem maar op.’

‘Hieruit vloeit een veel fundamentelere rechtvaardiging van het basisinkomen voort. Het is geen gunst en het is ook geen solidariteit. Nee, het is een eerlijke verdeling van wat we al van eerdere generaties gekregen hebben.’

Volgens Van Parijs gaat het hier om een totaal andere manier van denken over rechtvaardigheid. ‘Dit is voor veel mensen die in de traditie van de sociaaldemocratie en de vakbonden staan moeilijk te begrijpen: daar wordt immers over rechtvaardigheid gesproken in termen van solidariteit. ‘Ik help jou omdat jij nu in de problemen zit, omdat jij hetzelfde zult doen als ik jouw hulp nodig heb.’’

Maar bij het basisinkomen gaat het niet om solidariteit. ‘Hier gaat het om de eerlijke verdeling van iets dat we samen hebben gekregen,’ vertelt Van Parijs. ‘En dan is er geen reden om meer te geven aan diegenen die veel werken. Integendeel, we danken het basisinkomen aan de inspanningen van voorgaande generaties.’Wat zou er uit de met het basisinkomen moeten komen om u ervan te overtuigen dat het een rechtvaardig, maar toch slecht idee is?

‘Niets.’

Philippe Van Parijs. Foto: Dieter Telemans / Hollandse Hoogte

Niets?

‘Nou ja, er is wel één test die me zou kunnen overtuigen, namelijk de landelijke invoering van het basisinkomen.’Dat is nogal wat.

‘Zeker. Maar de regionale experimenten met enkele duizenden inwoners kunnen ons niet veel leren over het basisinkomen, om drie redenen.

‘De eerste reden is dat alle experimenten per definitie tijdelijk zullen zijn. Als het twee jaar duurt en mensen blijken niet minder te gaan werken, dan zullen de tegenstanders zeggen: ‘Tsja, maar natuurlijk, mensen wisten dat het maar twee jaar duurde, en daarom zijn ze niet massaal gestopt met werken.’ En als mensen wel massaal hun baan opzeggen, dan zullen de voorstanders zeggen: ‘Tsja, maar natuurlijk, mensen wisten dat het maar twee jaar duurde en daarom namen ze even de tijd om iets anders te doen.’’Dit is de reden dat het experiment in Kenia minstens tien jaar zal gaan duren.

‘Akkoord. Maar daar gaat het over kleine bedragen in een heel andere context. Bovendien is er nog een tweede reden waarom we niet veel van die experimenten zullen leren. En deze is nog belangrijker: een nationaal basisinkomen zou iedereen de mogelijkheid geven om ‘nee’ te zeggen tegen werk dat te zwaar, zinloos of slecht betaald is. Het gevolg is dat deze slechtere banen óf zullen verdwijnen, óf beter betaald moeten worden. Maar dit effect zul je nooit waarnemen als je het basisinkomen aan slechts een paar duizend mensen geeft in een arbeidsmarkt van tien miljoen.’En het derde bezwaar?

‘Dit zal vooral door de tegenstanders van het basisinkomen worden aangevoerd, en terecht. Zij zullen zeggen: je kunt altijd experimenten doen waarin een kleine groep ineens extra geld krijgt. Maar in je steekproef zul je nooit de mensen kunnen plaatsen die tijdens het experiment netto minder zullen verdienen. Toch zullen sommige huishoudens er financieel op achteruit gaan als je het landelijk invoert, iets dat niet in de onderzoeksresultaten wordt opgenomen.’Dus wat is uw eindoordeel over die experimenten?

‘Ik vind ze fantastisch, maar dan vooral omwille van de publiciteit die ze opleveren. Er wordt nu veel meer gepraat en nagedacht over het basisinkomen dankzij al die initiatieven.’

Bismarck zei niet dat er eerst een randomized controlled trial moest komen, hij begon gewoon met relatief kleine pensioentjes. En dat was het begin van de verzorgingsstaat

Zouden we niet juist nationaal in plaats van regionaal moeten experimenteren? Dus beginnen met een basisinkomen van, laten we zeggen, 100 euro – en het dan geleidelijk opvoeren?

‘Al in de jaren tachtig stelde de Nederlandse Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid voor om te beginnen met een klein basisinkomen: de helft van wat een echtpaar krijgt in de bijstand. Het is belangrijk met een bedrag te beginnen dat een verschil maakt — toch heel wat meer dan 100 euro dus — maar dat toch bescheiden blijft. Vervolgens kunnen we, stilaan, meer geven. De sociale zekerheid die we nu hebben is ook niet in één keer geschapen, maar stap voor stap ontstaan. Bismarck zei niet dat er eerst een moest komen, hij begon gewoon met relatief kleine pensioentjes voor Duitsers boven de zeventig. En dat was het begin van de verzorgingsstaat.’Bent u na dertig jaar het basisinkomen nog niet zat?

‘Nou, ik heb ook nog andere dingen gedaan met mijn leven hoor.’ - lacht - ‘Maar ik dacht op een gegeven moment inderdaad dat ik alles wel gezegd had wat ik als filosoof kon zeggen. Toch ben ik nu bezig aan een nieuw boek over het basisinkomen en kom ik steeds weer nieuwe inzichten tegen.’

‘Uiteindelijk is het de taak van de filosoof om te proberen om te vroeg gelijk te hebben. Dit jaar is het 500 jaar geleden dat Thomas More zijn boek Utopia schreef. Wij hebben de plicht om nog altijd utopisch te denken. Om de grenzen van het denkbare en het haalbare steeds op te rekken. Maar we moeten ook blijven luisteren en niet te vroeg geloven dat we al gelijk hebben.’

Lees verder: