Theo Maassen vindt deze vechtsport maar vulgair. Tijd om hem van het tegendeel te overtuigen
Vriend en cabaretier Theo Maassen heeft maar weinig op met vechtsport: ‘We laten kinderen niet neuken. Ik vind dat ook voor vechten gelden.’ Ik denk daar anders over en neem hem mee naar een fight night. Overtuig ik hem, of overtuigt hij mij?
De partij die net is begonnen, is die tussen Gunnar Nelson en Albert Tumenov. Vriend, cabaretier en presentator Theo Maassen is meteen voor Nelson. Het komt door de ingetogen entree die de IJslander maakte en zijn open manier van vechten.
Zijn tegenstander, een Rus, heeft met zijn grove gezicht, diepliggende ogen en platliggende haar wel wat weg van de schurk in een James Bondfilm. De mensen om ons heen - allemaal mannen, allemaal Russen - zijn voor hem. Ik voel Theo’s lichaam verschieten wanneer Nelson misslaat. ‘Nee!’ roept hij, en hij heft zijn handen. Ik zie hem zo ook weleens bewegen als hij voetbal kijkt.
Theo en ik zitten veel dichter bij de octagon dan ik durfde te hopen toen ik onze perskaarten aanvroeg: ongeveer vijf meter bij de vechters vandaan. In een verder uitverkocht Ahoy met meer dan tienduizend mensen. Schijnwerpers, grote beeldschermen verspreid door de hal, logo’s van onder andere Budweiser, Harley Davidson en Monster Energy.
Gunnar wint uiteindelijk door een rear naked choke, hij wurgt zijn tegenstander tot die zich overgeeft. Maar dat hij zou winnen, wist Theo van tevoren al, beweert hij triomfantelijk. En als hij ziet hoe ik kijk - zie je wel dat je het leuk vindt! - zegt hij: ‘Ik vind dit even spectaculair als ieder ander hier, Henk. Mijn bezwaren zijn moreel van aard.’
Een meningsverschil dat nooit werd opgelost
Theo en ik zijn bevriend. Over veel dingen zijn we het eens, maar niet over vechtsport. En daarmee lijken we twee groepen mensen te vertegenwoordigen. Die van de mensen die vechten beestachtig en banaal vinden, zoals ik ze vaak tref op verjaardagsfeestjes of boekpresentaties, en die van de mensen die ik tref in de sportschool, die nonchalant over het weekend praten terwijl ze hun vuisten staan in te zwachtelen.
Ik deed vroeger aan boksen en thaiboksen en ben er een paar maanden geleden weer mee begonnen. Dat komt door de populariteit van het Ultimate Fighting Championship (UFC), een competitie van een Amerikaans miljardenbedrijf. Het UFC is een mixed martial arts-toernooi, wat wil zeggen dat er zowel staand als op de vloer mag worden gevochten.
Toen bekend werd dat er een heuse fight night in Nederland zou plaatsvinden, besefte ik dat we eindelijk de kans hadden om tot de kern van ons meningsverschil te komen
Minimaal maandelijks wordt er een avond georganiseerd met meerdere gevechten, altijd in grote hallen of arena’s. Vaak in Amerika, maar tegenwoordig ook in landen over de hele wereld. Avonden die op tv en internet te bekijken zijn. En nu dus voor de eerste keer in Nederland georganiseerd worden.
En ja: het is sport en het is show. De honger naar de gevechten wordt aangewakkerd door eindeloze promofilmpjes, interviews, roddels, onderlinge vetes, nieuwsberichten en persconferenties.
Maar de show doet niets af aan de rauwe echtheid van de gevechten: er wordt gevochten met flinterdunne bokshandschoenen, nog net niet bare knuckle. Ik ga erin mee. Ik geniet van de gevechten, de kundigheid, de technieken, en na afloop sta ik te schaduwboksen in mijn huiskamer.
Niet Theo. Hij is bepaald geen fan. Hij vindt het gevaarlijk en vulgair. De gesprekken die we erover voerden, werden nooit bevredigend afgerond. Dus toen bekend werd dat er een heuse fight night van het UFC in Nederland zou plaatsvinden, besefte ik dat we eindelijk de kans hadden om tot de kern van ons meningsverschil te komen.
En wie weet zouden we er naderhand anders in staan.
Waar Theo een punt heeft
Theo: ‘Ik heb veel mensen zien sterven aan kanker. Ik weet wat je eigen lichaam je aan kan doen. En hersenen zijn iets heiligs. Ook als je niet aan vechtsport doet kun je een herseninfarct krijgen. Dan is alles afgelopen, of leef je verder met ernstige beperkingen. Ons lichaam ís al zo kwetsbaar. Waarom zou je dan ook nog moedwillig keihard op elkaars schedel beuken en zo nog meer risico lopen?’
Een argument waar weinig tegenin te brengen is. Met gezond verstand heeft op elkaars hoofd rammen weinig te maken. Ik laat Theo soms filmpjes zien op mijn telefoon. Vooral het blijven meppen als de ander op de vloer ligt, mogelijk al knock-out, is voor hem moeilijk om naar te kijken. Als de scheidsrechter ziet dat diegene werkelijk bewusteloos is, of geen reële kans meer heeft om het tij nog te keren, wordt de partij direct gestaakt. Op die manier wordt onnodige hersenschade voorkomen. Maar het woordje ‘onnodig’ is hier wellicht cruciaal. Want de kans dát er hersenschade wordt opgelopen, die is niet weg te nemen.
Theo: ‘Natuurlijk, voetballers hebben ook rotte knieën. Handballers hebben na hun carrière soms heupen van iemand in de tachtig. Je kunt een hockeybal op je gezicht krijgen, dat is ook niet heel goed voor je gezondheid. Maar dat is iets heel anders dan elkaar bewusteloos proberen te slaan. Ik heb een tijdje gehandbald. Het was een tactiek om de keeper keihard in zijn gezicht te gooien, zodat hij daarna beduusd was en je makkelijker kon scoren. Maar ik kón dat gewoon niet.’
Het enige wat ik hier tegenin heb te brengen, is dat mensen die de ring in willen nu eenmaal niet willen handballen of hockeyen. Ze willen véchten. Het lijkt iets wat in ons zit. En misschien is het júist wat je in de waagschaal stelt - je leven of je gezonde hersenen - wat het zo fundamenteel en intens maakt. Misschien moeten vechters dat gevoel juist hebben, dat ze vechten voor hun leven. En dan maar beter in een ring, misschien. Met een scheidsrechter en een arts in de buurt.
Theo: ‘Ik vind dat alle mensen die willen vechten in één provincie moeten gaan wonen. Ga dáár lekker op de vuist met elkaar!’
Deze uitspraak, uiteraard grotendeels humoristisch bedoeld, is in het geval van MMA behoorlijk ironisch. Want van hooligans die massale vechtpartijen organiseren wordt gezegd: zet er een hek omheen en laat ze het lekker uitvechten. Laat dat in het geval MMA nou létterlijk zijn wat ze hebben gedaan. Twee vechters, hek eromheen, en doe maar.
Waar ik een punt heb
Theo: ‘Het is ook wel weer mooi hoe de mens die drang om te vechten vorm heeft gegeven. Want het zít nu eenmaal in ons, dat weet ik ook wel. Alle dieren vechten. Maar ik vind dat je het moet sublimeren. Dat is juist zo knap aan ons, dat we daartoe in staat zijn, dat we de drang om het tegen elkaar op te nemen op andere manieren kunnen uiten. Want voetbal is óók tegen elkaar strijden, maar de strijdlust wordt grotendeels gebotvierd op de bal.’
‘Mijn dochtertje van negen zit op kunstschaatsen. Als ik dat zie, vind ik het zó ontroerend. En ergens zit in die dans natuurlijk ook erotiek. Het is een dans, een dans is de sublimatie van een paringsritueel. Maar zo mooi, zo geperfectioneerd. En dat bedoel ik: we hebben er een vorm aan gegeven. We laten kinderen niet neuken; ik vind dat ook voor vechten gelden; je moet kinderen niet aanmoedigen om te vechten. Het zit erin, maar je hoeft het niet te stimuléren.’
Ook Theo heeft absoluut een vechter in zich. Soms, meestal als we wat hebben gedronken, beginnen we elkaar een beetje uit te dagen. Hij stormt dan op me af met dat lange lichaam en werkt me tegen de grond.
Er lopen zoveel eikels rond; ik heb liever niet dat die allemaal heel goed kunnen vechten
Theo: ‘Kijk, ik heb ook weleens iemand een klap gegeven. Dat kan allemaal gebeuren. Maar ik vind: dan moet het klaar zijn. En er lopen zoveel eikels rond; ik heb liever niet dat die allemaal heel goed kunnen vechten.’
Theo deed zelf ooit aan judo, wat hij een nobeler sport vindt omdat het minder gericht is op schade toebrengen. Maar ook boksen, bijvoorbeeld, vindt hij nobeler dan mixed martial arts (MMA). Terwijl boksers elkaar in de regel vaker op het hoofd raken dan MMA-vechters. Terwijl bij MMA een partij gewonnen kan worden door een arm- of beenklem toe te passen, waarna de tegenstander zich gewonnen moet geven. Soms is er dan amper één klap gegeven.
Theo: ‘Dat wist ik niet. Oké, dat is dan inderdaad raar, dat ik zo denk. Als kind mocht op opblijven als Muhammad Ali vocht. Die romantiek zal me beïnvloed hebben. Maar ik vind deze sport ook een beetje vulgair. Misschien vanwege dat vechten op de grond, of omdat ze doorgaan met slaan als er iemand is neergegaan.’
Waar we elkaar vinden
Maar ziet hij dan niet dat de sport misschien juist bewonderenswaardiger is dan boksen of judo omdat MMA-vechters het allemáál moeten beheersen?
Theo: ‘Oké, vulgair voor de kijker dan. Ik weet niet, het roept bij mij gewoon een beetje hetzelfde gevoel op als Wilders oproept, of GeenStijl. Het is lelijk, het is akelig.’
Toch lijkt hij het aangezicht van de sport op dit moment, hier in Ahoy, niet zo vulgair te vinden als hij van tevoren dacht. Wanneer de Nederlandse Germaine de Randamie het opneemt tegen de Deense Anna Elmose, is hij onder de indruk van Randamie’s fysiek, souplesse en gedrag. Voorafgaand rent ze een rondje door de octagon en geeft haar tegenstander een high five. Hardcore dancemuziek schalt door de concertzaal. ‘Wauw,’ zegt Theo, als hij haar ziet vechten. Ze wint; een venijnige knie tegen het lijf doet haar tegenstander ineen zakken. Theo is vol lof over haar lenigheid, haar lange ledematen, de ontspannen manier van vechten.
Theo: ‘En toch, het is ook zo húmorloos. Ze zouden een sport moeten verzinnen waarbij je, als je op de grond belandt, je elkaar aan het lachen moet maken.’
Maar hoeveel humor is er in de voetballerij?
Ik denk dat je je een beetje kwetsbaar moet voelen om je sociaal wenselijk te kunnen gedragen
Theo: ‘Ja, oké, ook niet veel. En toch denk ik dat er geen MMA-vechters zijn met een écht goed gevoel voor humor.’
‘Weet je, ik vind kwetsbaarheid zo belangrijk. Cabaretiers, bijvoorbeeld, laten die kwetsbaarheid juist zien. Zij werken daarmee, geven zichzelf bloot. Je móet kwetsbaarheid niet wegstoppen. Deze vechters willen allemaal onoverwinnelijkheid uitstralen. En volgens mij is dat niet goed. Ik denk dat je je een beetje kwetsbaar moet voelen om je sociaal wenselijk te kunnen gedragen. Zodat je de ander een beetje vreest, risico’s ziet, en dus rekening houdt met diegene.’
Ik leg hem mijn geval voor. Ik schrijf en ben daarin vaak heel kwetsbaar. Toch doe ik ook aan kickboksen. Het kan dus wel degelijk samengaan. Sterker nog: misschien heb ik het wel nódig, dat kickboksen. Om me toch ook een beetje sterk te voelen, en mannelijk, in plaats van alleen maar kwetsbaar en gevoelig.
Theo: ‘Dat snap ik. Mannelijkheid ís ook ingewikkeld. Hoe je te gedragen, hoe je te voelen. Sterk te moeten zijn, zelfverzekerd moeten zijn. Je wilt ook niet dat mensen over je heen lopen. Misschien voelen dat je je gezin moet kunnen verdedigen, dat kun je met intellectualisme niet wegnemen. Het idee hebben dat je cultuur die kracht van je verlangt, ook.’
Ik vertel Theo over een eerder stuk dat ik schreef voor De Correspondent. Over Yahya Mokhtari, een Marokkaans-Nederlandse kickbokstrainer die lesgaf aan jongens die tot een risicogroep behoorden. Jongens die op straat snel ontsporen en die je maar beter in een sportschool kunt hebben, waar je in contact met ze blijft en waar ze hun energie kwijt kunnen. Jongens, echter, die willen vechten. Die je echt niet aan het tennissen krijgt.
Theo: ‘Natuurlijk heb ik veel respect voor zo’n trainer. Maar ik zou zo graag willen dat vechten niet hóeft. Dat we niet meer nodig hebben. Ik zou willen dat zo’n cultuur waarin die jongens opgroeien niet dusdanig is dat ze hun eigenwaarde en gevoel van mannelijkheid aan vechten moeten ontlenen. Er zijn zoveel mooiere dingen die we kunnen doen. Ik snap het van jou ook wel, maar ik hoop dat jij het over tien jaar óók niet meer nodig hebt.’
De finale
In totaal zijn er vandaag twaalf partijen gevochten. Bijna is het tijd voor het hoogtepunt: de hoofdpartij. We zien bekende koppen. Ferri Somogyi, de acteur die Rik speelt in Goede Tijden, Slechte Tijden. En niet ver bij ons vandaan zit een hele posse Amsterdamse rappers. Willie Wartaal, die ondanks het halfduister zijn zonnebril ophoudt. Dio, Sef en Big2 van The Opposites. Geen Hell’s Angels en criminelen aan VIP-tafels, zoals bij de beruchte kickboksgala’s, maar BN’ers op de voorste rij, waar het voor de camera’s makkelijk inzoomen is.
Met een onbestemd gevoel zit ik naast Theo. Ik heb hem niet kunnen overtuigen. Bijna al zijn argumenten ben ik het eens. Of liever gezegd: ik begrijp hem. Geweld is akelig, dat vind ik ook. We doen elkaar al genoeg pijn. Je eigen lichaam kan je vernietigen, zegt Theo, die als geen ander weet wat bijvoorbeeld kanker kan aanrichten. Een goede gezondheid is een geschenk. Om je dan expres op je hoofd te laten slaan, is alsof je het leven in het gezicht spuugt.
Een goede gezondheid is een zegen, is een geschenk. Om je dan expres op je hoofd te laten slaan is bijna alsof je het leven in het gezicht spuugt
En toch. Toch kijk én beoefen ik het graag. Hoe kan dat? Wat is het in mij, en blijkbaar in anderen, dat hiertoe aanzet? Ik weet nog toen ik begon met boksen, op mijn zestiende. Ik was onzeker, gebruikte drugs, durfde niets te beginnen als er met me werd gesold. Een stoot geven en voelen dat die aankwam, dat er kracht achter zat, voelde góed. Het voelde zelfs wezenlijk, alsof ik kennismaakte met iets wat er altijd was geweest, maar dat nog moest ontwaken.
En nog steeds voel ik dat als ik ga trainen. En ook al zou ikzelf er nooit voor kiezen om het dusdanig toegewijd en hard te doen dat de klappen schadelijk kunnen zijn; ik begrijp het gevoel en de drang van iemand die daar wél voor kiest. Dat is niet rationeel, dat is emotioneel.
Misschien is het juist dat in deze sport het vechten níet is gesublimeerd. Twee mannen in een ring. Om te vechten. Om zo hard te slaan en schoppen als ze kunnen. Misschien is het juist dat het instinct nu eens níet wordt gekanaliseerd, níet wordt tegengehouden. De puurheid en rauwheid daarvan, misschien is dat het.
Nogmaals: het is niet rationeel, maar emotioneel. Want ook al begrijp en deel ik Theo’s ideaal - een wereld waarin niemand de behoefte heeft om te vechten - dat ideaal is niet de werkelijkheid. Sommigen van ons wíllen vechten.
Theo: ‘Ik zou de sport ook heus niet willen verbieden. Maar weet je: wiet en paddo’s verbieden we wél. Ik vind deze sport op z’n minst in dat rijtje thuishoren. Het rijtje van dingen waar je heel goed en doordacht mee om moet gaan.’
Dan eindelijk de hoofdpartij. Het Nederlandse zwaargewicht Alistair Overeem wint overtuigend van voormalig kampioen Andrei Arlovski. De euforie is haast te ruiken. Er vochten vanavond drie Nederlanders en alle drie wonnen ze. Ik ga staan en applaudisseer. Theo gaat staan en applaudisseert.
Hij voelt het evenzeer als ik. De ratio moet de emotie soms geleiden en in toom houden, maar de emotie kan niet altijd worden genegeerd. Het gaat erom vorm te geven aan de drang om te vechten. Compassie nooit uit het oog te verliezen.
Als we naar buiten lopen, vraagt Theo: ‘Zeg, mogen ze eigenlijk ook aan iemands haren trekken?’ Ik schiet in de lach en antwoord: ‘Nee, dat mag niet.’ Waarop hij verontwaardigd zijn armen heft en uitroept: ‘O, dat mag dan weer níet. Nou, sta dat dan óók maar toe hoor!’