Hoe een doodgewone school leerlingen aan het lezen krijgt
In de zomervakantie lezen leerlingen het ene na het andere boek, is mijn ervaring als leraar Nederlands, zonder dat iemand hen daartoe verplicht. Dan hebben ze eindelijk rust: geen toetsen, geen Netflix en geen WiFi. Op mijn school probeer ik leerlingen ook tijdens het schooljaar aan het lezen te krijgen. Hoe? Een verhaal over boekenlijsten, Wolkers en literair badmintonnen.
‘Ik kan nu wat vragen stellen om te checken of jullie het wel gelezen hebben, maar dat zou gemeen zijn.’ Er volgt geen ongemakkelijk gegiechel, want ze hebben het allemaal gelezen.
De leerlingen van De Boekenclub op mijn school zijn in het theater van de stad om met schrijver Bert Wagendorp in gesprek te gaan over zijn boek Ventoux. Drie kwartier hebben ze om hem vragen te stellen. Hoe voelt het om je boek uit handen te moeten geven voor een toneelbewerking? Voelt het overlijden van een personage voor de schrijver ook een beetje als een begrafenis? En wat verdien je daar nu mee, met zo’n boek? Na drie kwartier zitten meerdere leerlingen nog met hun vinger in de lucht. Sommigen hebben hun boek meegenomen voor een handtekening, anderen pakken hun jas alvast voor het volgende programmaonderdeel. De leerlingen gaan naar de pizzeria in het centrum, om daarna terug te keren naar het theater om de toneelvoorstelling die van Ventoux werd gemaakt te zien.
Het is een van de activiteiten die De Boekenclub dit jaar onderneemt. Eerder in het jaar kwam schrijfster Niña Weijers naar school om met leerlingen te praten over haar debuutroman De consequenties, waarmee ze de Anton Wachterprijs won. In maart kregen de leerlingen college van hoogleraar Nederlandse letterkunde Thomas Vaessens over La superba van Ilja Leonard Pfeijffer.
U denkt dat De Boekenclub bestaat uit een select clubje gymnasiasten? Nee. Ruim honderd bovenbouwleerlingen, havo en vwo, meldden zich dit jaar aan. Na schooltijd spreek ik er vier.
Het literair verzorgei van Jet
‘Het is meer voor de gezelligheid dan om het lezen’, geeft Qin van der Stadt (4 havo) eerlijk toe. En over Ventoux had ze goede verhalen gehoord, dus dat wilde ze toch al lezen. Dion (4 vwo) en Jet (5 vwo) zijn het met haar eens. Jet: ‘Vorig jaar deed ik alleen mee omdat we ook gingen kamperen. Dat was zo leuk dat ik me dit jaar weer heb ingeschreven.’ Joep (6 vwo) moest bovendien aan het eind van het jaar een mondeling literatuur houden over zestien boeken die hij de afgelopen drie jaar las, en De Boekenclub was voor hem een goede stok achter de deur om beslagen ten ijs te komen. Ook hij was vorig jaar mee literair kamperen, en dat beviel hem wel.
Het literair kampeerweekend is de activiteit waar het schooljaar voor de leerlingen van De Boekenclub mee afsluit. De leerlingen die aan alle drie de boekenclubs hebben meegedaan, kamperen dan drie dagen met elkaar in de Noord-Hollandse duinen. In die dagen lezen ze verhalen, krijgen ze schrijfles en wordt er, uiteraard, literair gebarbecued en literair gebadmintond.
Het was Jet haar taak om samen met het ei dat Connie Palmen voorstelde een strandwandeling te maken
‘Nog altijd als ik Adriaan van Dis op televisie zie, denk ik aan mijn literair verzorgei’, vertelt Jet. Vorig jaar kregen alle leerlingen aan het begin van het weekend een rauw ei en een kaartje met een foto van een schrijver en een opdracht erop. Ze moesten hun ei versieren als de schrijver, het drie dagen ‘in leven’ houden en de opdracht uitvoeren. Het was Jet haar taak om samen met Connie Palmen (pardon: het ei dat Connie Palmen voorstelde) een strandwandeling te maken. En zo geschiedde.
Joep is vooral het gesprek bijgebleven met de jonge schrijvers Hanna Bervoets, Daan Heerma van Voss en Ellen Deckwitz. Hij vindt het interessant om met schrijvers in gesprek te gaan, omdat hij zo zijn eigen interpretatie van een boek of verhaal kan vergelijken met de intentie van de auteur.
Literatuur hoeft niet stoffig te zijn
De Boekenclub is mijn manier om leerlingen te interesseren voor literatuur. Ik wil hun laten zien dat er buiten het boek een hele wereld is die het lezen van literatuur interessant kan maken. Dat de schrijver een mens van vlees en bloed is die met knikkende knieën de eerste recensies afwacht. Dat hetzelfde verhaal door een schrijver op papier anders verteld wordt dan door een regisseur op het toneel. Dat er een wetenschap is die zich bezighoudt met de analyse van romans. Dat je met vrienden kan praten over boeken en dat je zo je eigen denken kunt scherpen. Bottomline: dat literatuur niet stoffig hoeft te zijn.
Want dat imago heeft de literatuur wel. Schrijvers zijn nog altijd grijze, pijprokende mannen in tweedjasjes en een boek is ‘literatuur’ wanneer je het niet begrijpt. Als Qin een oom of tante vertelt dat ze bij een boekenclub zit, dan zegt ze daar ook altijd bij: ‘Maar het is geen stoffige boekenclub, hoor!’
Hoewel? Geen van de leerlingen moet eraan denken boeken van een e-reader te lezen. Dions moeder wilde vorig jaar zo’n ding kopen voor de vakantie. Dion: ‘Toen dacht ik, dat ga ik echt niet doen. Ik wil gewoon een boek in m’n handen.’
Qin: ‘Ik hou ervan een boek te ruiken, te voelen.’
Dion: ‘De pagina om te slaan.’
Qin: ‘En ik vind het ook zo ongelooflijk heerlijk om naar een boekwinkel te gaan en een boek te kopen. Ik laat het ook altijd inpakken als cadeautje.’
Een e-reader ‘dat is het gewoon niet’, volgens Jet. Ze leest graag, en haar favoriete boeken zijn The Rosie Project (2013) van Graeme Simsion en Vele hemels boven de zevende (2013) van Griet op de Beeck. Jet: ‘Het is niet alsof je een nerd bent als je leest, maar het is ook een beetje raar als je in de pauze een boek uit je tas pakt en in een hoekje gaat zitten lezen.’ Ze is niet de enige uit haar klas die bij De Boekenclub zit. ‘Al mijn vriendinnen zitten erbij. Het is een soort AA-groep.’ In aanloop naar zo’n AA-boekenbijeenkomst bespreken ze met elkaar wat ze niet snapten en wat ze ervan vonden. ‘Sommige vriendinnen vonden het eerste deel van De consequenties veel beter dan het tweede deel, terwijl ik de laatste honderd bladzijden veel beter vond. Het is leuk om het daarover te hebben.’
Lezen voor de tent
Juist in de zomervakantie lezen leerlingen het ene na het andere boek, zonder dat iemand hen daartoe verplicht
Dat het schooljaar voor de leerlingen van De Boekenclub wordt afgesloten met een literair kampeerweekend, is geen toeval. In de auto op weg naar de Franse camping heeft de familie van Joep een volle tas met boeken mee. Zijn moeder leest veel detectives en als ze er een uit heeft, geeft ze die aan hem.
Juist in de zomervakantie lezen leerlingen het ene na het andere boek, zonder dat iemand hen daartoe verplicht. Dan hebben ze eindelijk rust. Geen toets om te leren voor de volgende dag, geen Netflix ter ontspanning en op de camping is het WiFi-bereik vaak slecht. ‘Voor de tent heb je weinig anders te doen’, weet Jet uit ervaring.
Dat begrijp ik wel. Hoewel docenten hard hun best doen leerlingen tijdens het schooljaar aan het lezen te krijgen, leent het onderwijs zich slecht voor het lezen van een boek. Altijd is er huiswerk dat voor morgen gemaakt moet worden, altijd is er een toets op komst. Je kunt van leerlingen niet verwachten dat ze in een week een roman uitlezen, want ze hebben vaak nog elf andere vakken. Iedere week twintig bladzijden lezen is ook geen bevredigende oplossing, want zo komt een leerling nooit echt lekker in een boek.
Ook Dion lukt dat tijdens een schoolweek maar moeilijk. Als hij na schooltijd wil ontspannen, spreekt hij liever af met vrienden of kijkt hij een serie. Jet en Qin zijn het met hem eens. Qin: ‘Vroeger had je alleen boeken om je mee te vermaken, nu is de verhouding heel anders. Er zijn prikkels bijgekomen.’ Joep kan dat beamen. Als hij een boek leest dan zet hij zijn telefoon op stil en legt hij die ver bij zich vandaan. Dat het niet eenvoudig is je op een boek te concentreren terwijl je constant nieuwe appberichten binnenkrijgt, daar zijn de drie het wel over eens. ‘Om de twee seconden een berichtje, dat werkt niet’, weet Joep.
Jet ligt dan ook het liefst ‘voor dood’ op de bank als ze thuiskomt na school. ‘Echt’ ontspannen noemt ze dat. Erg vindt ze dat overigens niet. Als je leest ter ontspanning, waarom zou dat dan niet op andere manieren mogen?
Oude boeken
Toch lezen de leerlingen niet alleen maar ter vermaak en ontspanning, al is het maar omdat het vwo-curriculum voorschrijft dat leerlingen twaalf boeken lezen, waarvan ten minste drie die voor 1880 geschreven zijn. Op mijn school moeten leerlingen zestien boeken lezen, waarvan twee uit de periode 1875-1914, twee uit het interbellum, vier naoorlogse romans tot 1970 en zes recentere werken.
Die laatste periode zou Jet eenvoudig vol kunnen krijgen met boeken die ze zou willen lezen, maar werken uit die andere perioden zijn niet aan haar besteed. In de les lezen ze nu het imaginaire reisverhaal Reize door het Aapenland, uit 1788, maar veel plezier beleeft ze daar niet aan. Ook Jan Wolkers leest ze liever niet meer. ‘Dan krijgen we een lijstje met thema’s die in zijn boeken zitten. De dood bijvoorbeeld, en dat komt dan doordat zijn zus vroeg overleed. Wat moet ik daarmee? Als ik het boek lees, zie ik toch ook wel dat het over de dood gaat?’ Ook Joep leest boeken uit eerdere perioden alleen omdat het moet. Het taalgebruik vindt hij te ingewikkeld. Hoewel: 1984 noemt hij als zijn lievelingsboek, want dat Engels is zo mooi.
Ik snap wel dat leerlingen worstelen met historische letterkunde. Het is voor een leerling van 15, 16 jaar niet gemakkelijk om die ‘oude boeken’ op waarde te schatten. Het taalgebruik is niet alleen ingewikkelder, er is ook kennis van literaire begrippen en (literair-)historische context voor nodig. Die kennis ontbreekt vaak, al is dat leerlingen niet kwalijk te nemen. Het curriculum zit overvol en tijd om op één periode dieper in te gaan, is er vaak niet. Laat staan dat er ruimte is om stil te staan bij de literaire, algemeen-historische en literair-historische context, en dan ook nog het boek te lezen. Een deel van de leerlingen in de hoogste klassen heeft niet eens geschiedenis in zijn vakkenpakket, waarom zou literatuurgeschiedenis voor hen dan wel een verplicht onderdeel moeten zijn?
Liever zouden de leerlingen meer moderne letterkunde lezen, want daar hebben ze geen moeite mee. Jet: ‘Hoe meer literatuur ik lees, hoe meer ik het kan waarderen. Ik kan het nu beter aan als er in een boek nauwelijks verhaal zit, al weet ik niet waarom. Waarom vind ik Nijntje niet meer leuk? Het is best leuk getekend.’ Ook zouden de leerlingen graag over de landsgrenzen kijken, want dat ze voor Nederlands alleen boeken mogen lezen die oorspronkelijk in het Nederlands geschreven zijn, vinden ze ‘complete onzin’. Vroeger was dat misschien belangrijk, denkt Dion, want toen hechtten mensen veel meer waarde aan een sterk nationaal gevoel. ‘Nu weten ze niet eens wat er vijftig jaar geleden gebeurd is.’
Jet: ‘Is dat niet juist een reden om leerlingen meer Nederlandse literatuur te laten lezen?
Ik ben in dubio. Ik vind dat een leerling, zeker op het vwo, best eens iets van Mulisch, Hermans of Reve mag lezen (Het behouden huis en De donkere kamer van Damokles zitten overigens in het verplichte lesprogramma op mijn school), maar wat vaak wordt vergeten is dat wat voor oudere generaties de belangrijkste moderne letterkunde is geweest, voor leerlingen inmiddels historische letterkunde is. Het naoorlogse sentiment uit De avonden delen ze niet. De viespeukerij van Wolkers is voor hen niet meer choquerend. Over veertig jaar zullen mijn leerlingen op hun beurt ongetwijfeld zeuren dat de jeugd nog nooit een boek van Wieringa of Grunberg heeft gelezen, dan is Özcan Akyol de nieuwe Jan Cremer en Philip Huff de nieuwe Giphart.
Het dunste boek
Uiteindelijk gaat het mij er namelijk om dat leerlingen hun eigen literaire smaak ontwikkelen. Die zoektocht vergelijk ik in mijn klassen wel eens met het ontdekken van een nieuwe band. Veel leerlingen houden van popmuziek, weinig van Hongaarse volksmuziek. Na een paar akkoorden heeft een leerling wel door met wat voor muziek hij te maken heeft, en kan hij het nummer afluisteren of wegklikken. Bovendien doet Spotify hem op basis van muziek die hij leuk vindt suggesties voor nieuwe nummers. Muzieksmaak is zo vrij eenvoudig te ontwikkelen.
De zoektocht naar het juiste boek is ingewikkelder. Een liedje kan je na een paar akkoorden wegklikken, van een boek moet je toch op z’n minst eerst de eerste hoofdstukken lezen – en dan weet je op wat stijlkenmerken na nog steeds weinig. Pak je zomaar een boek uit de kast dan is de kans groot dat het Hongaarse volksmuziek is. Vraag ik leerlingen een boek mee te nemen naar de les, dan zijn er altijd een of twee jongens die Hersenschimmen bij zich hebben. Omdat ze zich interesseren voor de scheidslijn tussen realiteit en werkelijkheid? Nee, het is het dunste werk uit de boekenkast van hun ouders.
Daarom vertel ik leerlingen aan het begin van 4 vwo dat er maar drie schrijvers zijn van wie ik alle boeken lees: Grunberg, Verhulst en Houellebecq. Mijn leesgedrag lijk ik haast per toeval ontwikkeld te hebben. Had mijn moeder me op vakantie in Thailand niet De Da Vinci Code onder de neus geschoven, dan had ik wellicht nooit ervaren hoe je honderden bladzijden achter elkaar door kan lezen. Had ik voor mijn zestiende verjaardag niet De asielzoeker van Grunberg cadeau gekregen – het eerste boek waarvan ik dacht: zo kan het ook – weet ik niet of ik ooit een lezer zou zijn geworden. Had mijn moeder me, toen ik een jaar later liftend door Europa trok, Extreem luid & ongelooflijk dichtbij van Jonathan Safran Foer niet meegegeven, weet ik niet of ik voor de literatuur behouden was gebleven. Ik knijp dan ook tevreden een oogje toe als een leerling met een boek van Murakami aan komt zetten.
Bij De Boekenclub speel ik voor moeder, al zijn mijn kinderen van allerlei pluimage. In de vorm van boeken draai ik popmuziek voor hen. Niet het repetitieve gestamp van Skrillex of het voorspelbare carnavalsrijm van de Snollebollekes, maar de nummers die ook over tien jaar nog in de Top 2000 staan. Ventoux als de luisterliedjes van Jason Mraz, De consequenties als literaire tegenhanger van de hernieuwde Justin Bieber en Ilja Leonard Pfeijffer als Coldplay van de Nederlandse letteren.
Desnoods pizza
Na de voorstelling blijven de meeste leerlingen in het theater hangen voor een drankje. De meningen over de voorstelling zijn sterk verdeeld. Een enkeling is lyrisch over het sobere toneelbeeld en het knappe acteerwerk, anderen vinden het jammer dat er zoveel teksten rechtstreeks uit het boek zijn overgenomen en hebben hun best moeten doen om niet in slaap te sukkelen. Van meerdere leerlingen hoor ik dat ze vooral het gesprek met Bert Wagendorp interessant vonden. Volgende keer zijn ze er allemaal weer bij, dat wel. Want wie het boek niet goed vond, heeft altijd nog kunnen genieten van de toneelvoorstelling, het gesprek met de schrijver of het college van de hoogleraar letterkunde. Of desnoods van de pizza.
Dit essay verscheen eerder in Ons Erfdeel.