Dit is niet het kritisch volgen van de macht, dit is een greep naar de macht
De Nederlandse parlementaire pers verkeert in deplorabele toestand. Door van het politieke spel een soap te maken, komt ze steeds verder van de werkelijkheid te staan. Tijd om de burger mee te laten spelen.
Politiek, wetenschap, kunst, onderwijs, je kunt het zo ernstig niet bedenken of je kunt er amusement van maken.
Zelfs de dood ontkomt er niet aan. Neem het EO-programma De Kist, waarin een lollig geel Fiatje met een doodskist op het dak langs BN’ers rijdt voor een opgeruimd gesprek over de dood.
Daarom, onder het motto ‘hoe ernstig je ook bent, er gaat niets boven amusement,’ wilde ik dit betoog over de functie van de parlementaire pers maar eens beginnen met een kleine quizvraag.
Komt-ie. Handen aan de knop.
Als u iets wilt leren over de tijdgeest en onze cultuur dan:
- A. Gaat u op een tiendaagse stilteretraite.
- B. Luistert u op zaterdagmiddag Langs de lijn.
- C. Hoeft u alleen de pushberichten van Facebook, Twitter en de NOS aan te zetten op uw smartphone.
U mag nu stemmen.
Ik geef nog één aanwijzing: diepe inzichten komen doorgaans wanneer je ze het minst verwacht.
Inderdaad, het is antwoord B. Als u iets wilt leren over de tijdgeest en onze cultuur, dan luistert u gewoon op zaterdagmiddag het sportprogramma Langs de lijn op Radio 1.
De metafoor van de voetbaljournalist
Helaas loopt het voetbalseizoen op zijn einde, want normaal gesproken hoef je Langs de lijn maar vijf minuten aan te zetten om te horen dat een scheidsrechter ‘een onterechte rode kaart’ heeft uitgedeeld.
Wat wordt er bedoeld met de onterechte rode kaart? Nou, in ieder geval niet dat de scheidsrechter eigenlijk een gele wilde trekken, maar per abuis een rode uit zijn zak haalde.
Nee, als de voetbalcommentator vaststelt dat een scheidsrechter onterecht rood geeft, dan is dat een nette manier om te zeggen dat de scheids stront in zijn ogen heeft. Hij heeft het niet goed gezien of, dat kan ook, hij is te streng geweest. En dus heeft de scheidsrechter strikt genomen niet geoordeeld volgens de regels van het spel en is zijn beslissing onterecht.
Maar: volgens de regels van het spel beslist de scheidsrechter en niet de voetbalcommentator. En volgens een andere regel van hetzelfde spel mag de scheidsrechter alleen fluiten voor een overtreding die hij met eigen ogen gezien heeft.
Het inzicht dat het fenomeen van de onterechte rode kaart ons dus geeft, is dat de voetbalanalist en de commentator - en in hun gevolg de verontwaardigde toeschouwer - de aard van het spel zelf niet respecteren. Het spel speelt zich niet op het veld af, maar op herhalingsbeelden in de studio. De feilbaarheid van spelers en scheidsrechter, de invloed van het toeval, de omstandigheden, kortom de beperkingen van de menselijke maat worden niet langer getolereerd.
Terwijl een spel ons juist op zo’n heerlijk onschuldige manier kan leren omgaan met de ontegenzeggelijke waarheid van de menselijke conditie dat het leven maar een kant op geleefd kan worden, en dat de tijd nooit stilstaat. En dat de mens dus moet handelen in het besef nooit het complete overzicht te hebben.
De scoops over FIFA-fraude, over matchfixing en dopingaffaires laten ze aan andere journalisten over, want het moet wel leuk blijven
Maar de (sport)journalist wil serieus genomen worden en de waarheid boven tafel krijgen. Dus stelt hij kritische vragen en is hij uit op scoops. En ziet hij in deze gedrevenheid over het hoofd dat hij het spel waarvan hij verslag doet met zijn kritiek juist om zeep helpt.
En is het wel kritiek? Want wat behelst de gemiddelde onthulling van de sportjournalist, naast de vaststelling dat de scheidsrechter het met zijn beslissing bij het verkeerde eind had?
De scoops over FIFA-fraude, over matchfixing en dopingaffaires laten ze aan andere journalisten over, want het moet wel leuk blijven. Sterker nog: er moeten onderzoeksjournalisten aan te pas komen om te laten zien hoe kritisch hun collega’s van de sport kunnen zijn. Zo geeft Mart Smeets in 2013 in het televisieprogramma Medialogica toe dat hij zich door intimidatie uit de wielerwereld ‘de mond heeft laten snoeren.’
Maar om te bewijzen dat de pen en de microfoon toch machtiger zijn dan het zwaard, leggen de sportjournalisten de bondscoach een dag voor een wedstrijd van het Nederlands elftal het vuur na aan de schenen over de opstelling. Wie staat er morgen in de basis? En, spelen we met de punt naar voren of met de punt naar achteren?
Het spel van de parlementair journalist
Het lospeuteren van de opstelling en de beweegredenen van de coach doet denken aan de parlementaire pers een paar weken voor Prinsjesdag. Wie legt het eerst beslag op de gelekte scoopjes uit de troonrede?
De politiek commentator denkt misschien dat hij, anders dan de sportcommentator, tenminste het volk dient met zijn scoops uit de miljoenennota – het gaat immers echt over de portemonnee van de burger. Maar ook Frits Wester (RTL) en Ron Fresen (NOS) doen op die momenten niets anders dan inzoomen op zogenaamd onterechte rode kaarten. Want de nagejaagde informatie daags voor een wedstrijd of een troonrede zullen niets veranderen aan de werkelijkheid van de opstelling of de nota. Het najagen zelf verandert wel de werkelijkheid van het spel van de democratie.
Een voorbeeld van deze verandering werd op 11 september 2015 met televisiecamera’s vastgelegd:
Het gebeurt allemaal zo vrolijk dat we haast niet zien dat de parlementair journalist de minister-president nog harder aanpakt dan de voetbaljournalist de bondscoach. Dit is niet het kritisch volgen van de macht, dit is een greep naar de macht.
Maar wat gebeurt er als hij met de gelekte ambtelijke notitie van de miljoenennota in de hand achter het katheder van Mark Rutte kruipt om de scoops aan zijn collega’s voor te lezen? In plaats van iemand de macht te zien grijpen, zien we hoe de parlementair journalist zowel zijn eigen macht áls die van een politiek systeem laat imploderen.
Die avond aan tafel bij het actualiteitenprogramma Pauw legitimeert Wester trots zijn ludieke actie door te claimen dat de mensen in het land gewoon veel eerder recht hebben op de beslissingen die Den Haag voor hen neemt. ‘Vertel het de mensen nu gewoon,’ zegt hij populistisch, ‘en wij journalisten doen dat.’
Terwijl Wester waarschijnlijk in de veronderstelling leeft dat hij hiermee heeft laten zien hoe machtig de positie van een parlementair journalist kan zijn, toont hij juist in welke deplorabele toestand zijn vakmanschap verkeert: de journalist die mensen moet vertellen welke beslissingen het landsbestuur heeft genomen is geen journalist maar een persvoorlichter.
Het kwalijke is dat het feitelijke en inhoudelijke functioneren van een parlementaire democratie op deze wijze aan het oog onttrokken wordt door politici voor te stellen als figuren die niets anders doen dan de kaarten tegen hun borst houden. Hoe zij aan hun kaarten komen en welke beslissingen zij tijdens het spel moeten nemen - daar brandt de journalist liever zijn vingers niet aan.
Hoe heeft dit kunnen gebeuren?
In Wij amuseren ons kapot (1985) schrijft de filosoof Neil Postman het volgende over de invloed die televisie heeft op het maatschappelijk debat: ‘Het ligt in de aard van dit medium dat het inhoudelijke aspect volkomen ondergeschikt is aan het visuele en dat, met andere woorden, de in de showbusiness vigerende normen en waarden allesbepalend zijn.’
Voor Wester zouden deze woorden vast nooit een waarschuwing zijn geweest. In 2002 vertelt hij Vrij Nederland wat er zo leuk is aan het werk van de parlementaire journalist: ‘Ik vind het fantastisch om bij de val van het kabinet de kijker door zo’n dag heen te loodsen. [...] Alles wat je in soaps tegenkomt, zie je ook op het Binnenhof: idealisten, opportunisten, baantjesjagers en machtswellustelingen. Intriges, bedrog, hoogte- en dieptepunten… hier zie je alles. Den Haag is net het echte leven.’
Alles wat je in soaps tegenkomt, zie je ook op het Binnenhof
Juist, wie het echte leven beschouwt als een soap, zal nooit de beperkingen van zijn eigen medium inzien. En hoe leuk het voor de kijker ook mag zijn, hij komt ongemerkt steeds verder van de politieke werkelijkheid af te staan als politici poppetjes worden.
‘In het ontmenselijken van politici,’ waarschuwt Femke Halsema in Pluche, ‘schuilt een democratisch gevaar.’ En ze neemt het op voor de politicus en vraagt om, naast kritische toetsing, coulance van de pers en de burger. ‘Politiek vergt juist moed, de bereidheid om te falen en af en toe flink in je hemd te staan. Dappere, stevige politici hebben dan wel publiek nodig dat een zekere acceptatie, of in ieder geval begrip aan de dag legt voor hun onmiskenbare menselijke tekorten.’
Maar hoe krijgen we dat begrip voor het politieke spel weer terug?
NRC Handelsblad-journalist Pieter van Os deed in 2013 op de opiniepagina van zijn eigen krant het voorstel om de hand in eigen boezem te steken: ‘Het zou al heel wat zijn als wij journalisten, analisten, commentatoren en columnisten onszelf de regel opleggen eerst enige echte interesse te tonen in een kwestie, en in de verschillende belangen die politici dienen af te wegen, alvorens we onze mooi geformuleerde afkeer uitspreken. Eerst even goed kijken in die poel van ijdelheid en vermeende talentloosheid, voor we de donder laten neerdalen.’
Dat klinkt mooi, maar zelfs als het complete journaille zich aan deze gedragscode zou willen houden, dan nog is het de vraag of de burger niet nog steeds overal onterechte rode kaarten ziet.
Willen we het spel van de democratie overeind houden, dan heeft het spel andere toeschouwers nodig. Want niet alleen worden politici ontmenselijkt door het amusement van de media, de burger wordt dat ook. Als we hem weer leren wat spelen is, dan is er hoop.
Dit verhaal is een geredigeerde versie van mijn toespraak op de Correspondentavond met Femke Halsema.