We zijn veroordeeld tot doorgaan, vertelt Maartje Wortels verhalenbundel ons
Met de boekenclub van De Correspondent lezen we deze maand Er moet iets gebeuren, de nieuwe verhalenbundel van Maartje Wortel. Vandaag: het slotstuk, waarin ik mij afvraag wat de schrijfster ons nu eigenlijk wil vertellen. En benieuwd ben wat jullie daarover denken.
Je weet dat je met een goede schrijver te maken hebt als je een steek in je maag voelt bij een beschrijving van een man die zijn tanden poetst. Dat gebeurde mij bij het titelverhaal van Maartje Wortels bundel Er moet iets gebeuren. Een vrouw vertelt over haar gezin, haar man en zijn ochtendrituelen:
‘Ik hoor hem gorgelen, zijn blote voeten ongeduldig petsen op de badkamertegels, het klinkt als een paard in een trailer: haal me hier weg. Ik hoor de kraan lopen, water en snot en tandpasta die door de afvoer naar beneden spoelen, naar een plek onder de grond.’
Het is een van de kortere verhalen uit de bundel, nog geen vijf pagina’s. We weten bij die regels al dat er in dit gezin iets afschuwelijks is gebeurd - een zoon heeft zelfmoord gepleegd, in de badkamer. Het woord zelfmoord wordt niet gebruikt, de moeder spreekt over ‘wat er gebeurde met onze zoon.’
We begrijpen waarom dat tandenpoetsen zo gruwelijk klinkt: als je zenuwen openliggen, is elk geluid een aanslag. Helemaal als dat geluid vanuit de badkamer komt, die rampplek, en als het geluid ook nog eens gemaakt wordt door de man van wie je compleet vervreemd bent. Die zich op zijn beurt aan een stuk door uitdrukt in dooddoeners als ‘We kunnen er niets aan doen. Het was zijn beslissing.’ Zonder dat Wortel het uitlegt, voelen we dat de moeder bij elke dooddoener precies het tegenovergestelde denkt.
In het titelverhaal wordt sowieso weinig uitgelegd en des te meer gesuggereerd. Achter elke zin, of misschien wel elk woord, zit een wereld van ouderliefde, pijn en verdriet. De zin ‘Ik hoor de kraan lopen, water en snot en tandpasta die door de afvoer naar beneden spoelen, naar een plek onder de grond’ is op zichzelf niet zo aangrijpend. Maar na wat we weten over de zoon knijpt hij je keel dicht. En we voelen hoe diep het verdriet moet zitten: zelfs een alledaagse observatie leidt direct tot een pijnlijke gedachte aan ‘een plek onder de grond.’ Met andere woorden: aan de zoon.
Wanneer is Wortel op haar best?
Natuurlijk bestaat er niet zoiets als een typisch kort verhaal. Maar als er in Wortels laatste bundel een modelverhaal staat, dan is het wel dit titelverhaal. Het is kort, compact, realistisch, het schuurt en het ontroert.
Het heeft iets flauws om er dan meteen de Amerikaanse korteverhalenschrijver Raymond Carver bij te halen. Soms lijkt het alsof elk beetje treurig, realistisch show, don’t tell-achtig verhaal een plichtmatige vergelijking met Carver oplevert. Maar toch, bij ‘Er moet iets gebeuren’ ontkom je er niet aan. De combinatie van directheid en suggestie, de korte, heldere zinnen, het genadeloze, maar begripvolle afbeelden van de gevolgen van een ramp. Veel dichter bij Carvers betere werk kom je niet.
Het typerende voor de steeds verrassende bundel is dat dit modelverhaal wordt opgevolgd door een compleet eigenzinnig verslag van - ja, van wat eigenlijk? Een reis? Een relatie? Een onvergetelijke vakantieliefde? Schrijfworstelingen? Turkije? Allemaal tegelijk?
‘De schrijver II’ is met afstand het langste verhaal uit de bundel, vijftig verbluffende pagina’s. Het wordt verteld door een ik-persoon die Maartje Wortel heet en schrijfster is. Eigenlijk kun je het amper een verhaal noemen. Het heeft iets van een lange, uitwaaierende column, of een persoonlijk essay. Het lijkt alsof Wortel een eind weg schrijft, alsof ze een eenpersoonsgenre bij elkaar improviseert.
Er is geen dwingend plot, of zelfs maar een rode draad. Daar kom je alleen mee weg als al die schijnbaar losse invallen interessant genoeg zijn om de aandacht vast te houden. En dat zijn ze. Zo ongeveer elke alinea bevat wel een sterke vondst, een inzicht, een achteloos rake formulering. Soms werkt Wortel naar haar grote inzichten toe, soms tref je ze opeens aan in een bijzin, bijna alsof ze daar per ongeluk staan.
Je zou Wortel tekortdoen door haar inzichten terug te brengen tot een allesomvattend principe - al is het maar omdat het haar personages precies daaraan ontbreekt: rechtlijnigheid, heldere antwoorden en een krachtig geloof. Daar komt een bijzondere neerslachtigheid voor in de plaats, een nuchter, bijna vrolijk fatalisme. Wortel laat haar personages via tamelijk pessimistische redeneringen uitkomen op laconiek-optimistische conclusies, zoals in het eerste verhaal van de bundel: ‘[...] heel even gaf ik ook echt de moed op. Maar dat houdt een mens niet vol.’
Met andere woorden: we zijn veroordeeld tot doorgaan, tot optimisme en de moed erin houden. Opgeven is geen optie. Ja, even misschien, maar op de langere termijn blijft vrijwel nergens iets van over, dus ook van het opgeven niet. En dat is niet erg. Wortel laat overtuigend zien dat je heel goed chronisch kunt twijfelen, veel talent kunt hebben voor somberheid en je toch vol overgave in het leven kunt storten.
Wortel laat overtuigend zien dat je heel goed chronisch kunt twijfelen, veel talent kunt hebben voor somberheid en je toch vol overgave in het leven kunt storten
Dat idee komen we door de hele bundel tegen en meerdere keren in ‘De schrijver II.’ Bijvoorbeeld hier, in een lange zin over het schrijven en de totstandkoming van boeken: ‘Want nu sta ik op het punt om het hele verhaal op mijn laptop over te tikken en naar de uitgeverij op te sturen, samen met de andere verhalen die ik heb overgetikt en opgestuurd, en daarna wordt het geheel aan een vierkante oersaaie maar zeer stevige vergadertafel doorgenomen en worden er zowel harde als lieve woorden gesproken en ook wordt er, buiten het feit dat ik af en toe zeer somber word van de ruimte die er tussen mij en de woorden ligt, tussen de woorden en de ander, tussen mij en de ander, gedronken en geproost en gedroomd over de toekomst en onderhandeld over geld en oplages en feesten, en we vergeten dat we vergeten zullen worden, er wordt heel wat afgekust, meestal drie kussen, maar ook weleens echte kussen, baldadig en intiem zoals geliefden kussen, maar onbehouwen - mond, lippen, tong, speeksel -, geheimen geven ons een superieur gevoel; we lachen om het leven en als het moet lachen we het uit.’
Hier staan veel grappige, mooie observaties in, maar het is misschien wel de bijzin ‘en we vergeten dat we vergeten zullen worden’ die het meest blijft hangen. Wortel geeft het euforische van dat mooie moment weer én de scherpe blik als dat moment voorbij is. Roes en nuchterheid, somberheid en overgave, het kan allemaal in een paar woorden en bijna op hetzelfde moment.
Zoals álles kan in dit verhaal. De verteller richt zich direct tot de lezer, vlak daarna tot een ex-vriendin en dan tot de Amerikaanse schrijver Richard Brautigan (in een open brief die, uiteraard, gewoon in het verhaal is opgenomen). Ze richt zich ook tot de mannen op wie ze verliefd is geweest (onder anderen Thomas één tot en met Thomas vier).
Verder blijkt een nooit vergeten vakantieliefde, een Turks barmeisje, een jongen geworden. Dat wordt vrij nuchter verteld, alsof het barmeisje alleen een net iets ander kapsel heeft, en het wordt amper uitgelegd. Verderop verwijst de schrijfster naar een eerder verhaal dat ook in de bundel staat: ‘(zie: ‘Daar is de hond,’ bladzijde 35).’
Alles kan in dit verhaal en alles werkt. Het is Wortel op haar best. Origineel en ongrijpbaar. Somber, laconiek en vol overgave.
Wanneer is Wortel minder sterk?
De twee hoogtepunten in de bundel - het titelverhaal en ‘De schrijver II’ - worden afgewisseld met een duidelijk minder sterk verhaal. ‘Een honger te stillen’ gaat over een weduwe, Gradda, die een student betaalt om haar aan te raken.
Slecht is het verhaal zeker niet, ook hier zijn een paar sterke zinnen te vinden. Bijvoorbeeld als Gradda aan haar drie kinderen (jongens) denkt: ‘Ze hadden hun eigen leven, iets wat iedere moeder voor haar kind wenst, tot het daadwerkelijk zover is.’
Maar waar de vreemdheid in ‘De schrijver II’ volstrekt natuurlijk aanvoelt, heeft het hier iets gezochts en iets meligs. Misschien omdat het verhaal al te nadrukkelijk gebaseerd is op een wat absurde premisse.
Hetzelfde geldt voor het verhaal waar Wortel in ‘De schrijver II’ naar verwees: ‘Daar is de hond.’ Hans en Sanderijn proberen hun dode hond een waardig afscheid te geven met een begrafenis in een parkje. Dat mislukt, er komen twee politievrouwen aan te pas, en uiteindelijk besluit Hans dan maar zelf voor hond te spelen. Ook hier is Wortel grappig, maar het zit wel erg dicht tegen het kolderieke aan, bijvoorbeeld als de politievrouw (‘de dikste van de twee’) de begrafenis onderbreekt met de woorden: ‘Waar denken wij precies mee bezig te zijn?’
Geweldige, onvergetelijke verhalen worden in Er moet iets gebeuren afgewisseld met geinige anekdotes. Realisme met absurdisme. Krachtige navelstaarderij met nonchalante hoogdravendheid. Scherp verwoorde, rake beelden met raadselachtige omschrijvingen: ‘Gedurende de nacht zijn er andere dingen aan de hand dan overdag. Je komt er niet achter om wat voor soort dingen het gaat. Daar is het de nacht voor.’
Er zijn ongetwijfeld lezers die zulke zinnen hinderlijk vaag vinden. Zoals er ook lezers zijn die de vaagheid, die onzekerheid, het bijna letterlijke in het duister tasten, juist heel concreet verwoord vinden.
Haar ongrijpbaarheid - de eeuwig twijfelende personages, het steeds heen en weer geslingerd worden tussen somberheid en geestdrift, de constant wisselende vertelvorm, de vreemde wendingen en onverwachte invallen - is precies wat haar werk voor de een zo vermoeiend maakt en voor de ander ijzersterk.
Wat kan de volgende bundel beter?
In één opzicht zouden de verhalen wel wat voorspelbaarder mogen zijn: kwaliteit.
Een nieuwe bundel met alleen het allerbeste van Maartje Wortel, met uitsluitend verhalen als ‘De schrijver II’ en ‘Er moet iets gebeuren,’ en het prachtige laatste verhaal, ‘Niemand gered’ - ja, het is veel gevraagd. Misschien mag je zoiets niet eens vragen, van welke schrijver ook, misschien moet je gewoon dankbaar zijn voor de hoogtepunten, en niet al te veel zeuren over de mindere stukken.
Maar je mag wel over nóg betere, of zeg maar gerust perfecte bundels fantaseren. Zoals je ook de bijna-zekerheid mag uitspreken dat Maartje Wortel zo’n bundel in zich heeft.
In juni bespreken we weer een nieuw boek. Je hebt nog tot woensdag 18.00 uur om je in te schrijven voor de nieuwe editie van de boekenclub!