Een boek dat me leerde waarom arme mensen niet in opstand komen (en drie andere leestips)
Het liefst lees ik boeken die in het grijze gebied tussen fictie en non-fictie zitten: romans die me ook iets leren over de geschiedenis, of journalistieke boeken die juist lezen als romans. Ik las er tijdens mijn vakantie vier die ik jullie warm wil aanbevelen.
Er bestaat voor mij geen groter vakantiegevoel dan met een stapel verse boeken op pad gaan, en ze vol ezelsoren en gevouwen ruggen thuis weer in de kast zetten.
Nu ben ik net terug van vakantie en kan ik het niet laten jullie een selectie van mijn stapel aan te raden. Want jullie zijn vast ook nog op zoek naar mooie boeken om deze zomer mee te nemen op reis. Sommige zijn nieuw, andere kennen jullie misschien al, maar heb ik voor het eerst ontdekt.
Ik houd van boeken die in het grijze gebied tussen fictie en non-fictie zitten: romans die me iets leren over de geschiedenis, of journalistieke boeken die juist lezen als romans. Deze vier geweldige boeken zitten precies op dat snijvlak.
1. Een vluchtverhaal dat ons beeld van de vluchteling verlegt
Voor wie Wat is de Wat van Dave Eggers nog niet heeft gelezen: stop nu met lezen, koop dat boek, en lees het zo snel mogelijk. Voor wie Wat is de Wat wél heeft gelezen, en het net zo geweldig vond als ik: Een man van goede hoop van de Zuid-Afrikaanse schrijver Jonny Steinberg is al bijna net zo goed.
De vergelijking met Wat is de Wat dringt zich gemakkelijk op: Jonny Steinberg tekent - net als Dave Eggers destijds - het levensverhaal op van een Afrikaanse vluchteling. Beide boeken zijn gebaseerd op uren, uren en uren aan gesprekken tussen de auteur en de hoofdpersoon. En beide vluchtelingen eindigen uiteindelijk in Amerika.
De vluchteling in dit boek heet Asad Abdullahi, en hij komt uit Somalië. Zijn vlucht voor de oorlog in zijn land brengt hem als kind via Kenia naar Ethiopië en vanuit daar op latere leeftijd naar Zuid-Afrika, om uiteindelijk in Kansas City, Missouri terecht te komen.
Ja, het verhaal van Asad is schokkend en schrijnend, maar het boek is geen tranentrekker. Dat komt misschien door de nadrukkelijke rol van de auteur in het verhaal.
De eerste paar hoofdstukken ergerde ik me een beetje aan zijn aanwezigheid in het boek. Maar na een tijdje begon ik de functie te zien: door zichzelf in het verhaal te schrijven biedt Steinberg ruimte voor zijn eigen twijfel. Over hoe betrouwbaar de herinneringen van Asad zijn bijvoorbeeld. Over of hij Asad feiten over zijn familie moet vertellen die hij tijdens zijn onderzoek boven tafel haalt. Over hoe het verhaal van Asad zich verhoudt tot de geschiedenis van Zuid-Afrika. Het boek gaat evenveel over Asad, als over de wisselwerking tussen de mannen: hoe Steinberg Asad ziet en vice versa.
Steinbergs subtiele analyses maken het boek veel meer dan een persoonlijk vluchtverhaal. Een paar inzichten die ik eruit haalde:
- Vluchtelingenstromen gaan niet alleen naar Europa. Nogal wiedes, maar door nog eens nadruk te leggen op de vluchtwegen binnen Afrika, krijgen we een veel rijker beeld van wat een ‘vluchteling’ nu precies is.
- De taal waarin we spreken over vluchtelingen is misleidend. Steinberg schrijft zelf: ‘Toen hij mij zijn verhaal vertelde, deed hij dit in de woorden van een vluchteling, want dat waren de woorden die hij moest gebruiken, altijd, bij elke grenspost die hij naderde, bij elk overheidskantoor waarvoor hij buiten in de rij stond.’ Door die woorden lijkt de vluchteling de controle kwijt. Maar gedurende hun gesprekken komt Steinberg erachter dat dit niet klopt.
- Want vluchtelingen zijn geen machteloze wezens. Het leven van Asad zit boordevol keuzes. Natuurlijk zijn er keer op keer momenten waarop zijn leven door krachten buiten hem om overhoop wordt geschopt. Maar er zijn ook genoeg momenten dat hij zelf kiest om op zoek te gaan naar een ander, een beter bestaan. En daarbij is hij bereid grote risico’s te nemen.
Zelf wil Asad het boek overigens niet lezen. Hij raakt ervan van streek. Voor hem is het beter zijn verleden achter zich te laten, als grillige herinneringen, om door te kunnen met zijn toekomst. Van de opbrengst van het boek koopt hij een vrachtwagen.
2. Vier jaar in een sloppenwijk in India
Behind the beautiful forevers, is de originele titel van dit boek. Dat klinkt poëtisch, maar dat is het niet. Het boek gaat namelijk heel letterlijk over wat zich afspeelt achter een lange muur vol reclameposters voor vloertegels die altijd mooi blijven - ‘beautiful forever’. Achter die muur ligt Annawadi, een van de vele sloppenwijken van de Indiase metropool Mumbai - ook wel bekend als Slumbai.
Met ongeveer drieduizend inwoners is Annawadi een kleine wijk, dicht aangeplakt tegen Mumbais internationale vliegveld. Veel bewoners verdienen er hun geld met het verzamelen, sorteren en doorverkopen van het afval van de luxehotels rond de luchthaven.
Katherine Boo, een journalist die eerder de Pulitzerprijs won, bracht meer dan 3,5 jaar door met de bewoners van de sloppenwijk. Ze documenteerde hun levens, hun dromen, hun dood. Het resultaat is - en dit zeg ik niet snel - een van de beste boeken die ik ooit heb gelezen.
Eigenlijk kon ik bijna niet geloven dat dit boek non-fictie was - het leest als een roman. Op een onwaarschijnlijk minutieuze manier is Boo in de leef- en gedachtenwereld van de inwoners van Annawadi terechtgekomen. Boo is zelf niet aanwezig in het verhaal, maar kiest een aantal hoofdpersonen - de stille afvalsorteerder Abdul, de sluwe wijkleider Asha, de hardwerkende college-student Manju - die ze zo dicht op de huid komt, dat ze gaan leven, dat je ze gaat begrijpen.
Arme mensen strijden niet met elkaar, maar tegen elkaar
Maar het meest bijzondere van dit boek vond ik nog wel dat het antwoord geeft op een vraag waar ik al heel lang mee zit: waarom komen arme mensen niet in opstand? Hoe kan het dat samenlevingen die zo ongelijk zijn als de Indiase, niet imploderen? Het antwoord blijkt simpel: arme mensen strijden niet met elkaar, maar tegen elkaar. Want als de politie te eng is, de politiek te groot, de rijkdom te ongrijpbaar, dan ga je daar de mensen in je directe omgeving de schuld van geven. Deze passage, tegen het einde van het boek, is me enorm bijgebleven:
‘De slumbewoners werden zelden collectief boos. [...] In plaats daarvan legden machteloze individuen de schuld van hun grieven bij andere machteloze individuen. Soms probeerden ze elkaar te vernietigen. Soms vernietigden ze daarbij zichzelf. […] Arme mensen sloegen niet de handen ineen, maar waren in een felle concurrentiestrijd gewikkeld om gewin dat even mager was als kortstondig. En deze strijd in de onderstad veroorzaakte in de samenleving als geheel nauwelijks een rimpeling. […] De armen namen elkaar te grazen en in de grote wereldsteden met al hun ongelijkheid bleef het betrekkelijk vredig.’
3. De slavernijgeschiedenis door de ogen van één vrouw
Kon ik van het boek van Katherine Boo bijna niet geloven dat het non-fictie was, van dit boek vond ik het ongelooflijk dat het wél fictie was. Het Negerboek vertelt het verhaal van de koloniale slavernijgeschiedenis, door de ogen van één vrouw: Aminata Diallo.
Aminata is een romankarakter, maar haar leven speelt zich af tegen echte historische gebeurtenissen. Ze wordt op elfjarige leeftijd ontvoerd uit haar dorp in West-Afrika, en als slaaf verscheept naar Amerika. Na een paar jaar vlucht ze van de plantage waar ze werkt en weet zich in de chaos van de Amerikaanse onafhankelijkheidsoorlog in New York te vestigen. Ze bemachtigt tegen het einde van de oorlog een plaats op een schip naar Nova Scotia, waar ze haar vrijheid krijgt, en reist door naar de slavenvrijstaat Freetown, in Sierra Leone. Uiteindelijk schrijft ze haar levensverhaal - dit boek - in Londen op, om de abolitionisten te steunen in hun strijd tegen slavernij.
Ik heb zelden zoveel geleerd over de slavernijgeschiedenis als door de ogen van dit fictieve karakter. Het einde is misschien iets te zoet voor mijn smaak, maar ik heb het boek bijna niet willen wegleggen, zo pakkend is het geschreven en zo historisch relevant voelen alle details.
4. Gruwelijk rake satire over modern Afrika
Vorig jaar las ik in The Guardian een essay van Ngũgĩ wa Thiong’o, over wat het betekent om verbannen te worden uit je moederland. Het essay van de van oorsprong Keniaanse schrijver raakte me, en ik was benieuwd naar zijn meest recente boek.
Wizard of the crow blijkt een totaal absurd, donker, maar fascinerend werk. Het speelt in een fictief Afrikaanse land, de Free Republic of Aburĩria, waar één man alle macht in handen heeft: de Leider. Het boek leest als een Afrikaanse volksvertelling, een fabel die wordt doorgegeven van generatie op generatie. Thiong’o vertaalde het boek zelf vanuit zijn moedertaal, Gikuyu, naar het Engels.
Het verhaal liet me vaak hardop lachen, maar als een boer met kiespijn. Want in elke grappige verhaallijn legt Thiong’o verschrikkelijke waarheden over postkoloniaal Afrika bloot.
Als hij schrijft over toerisme in Aburĩria bijvoorbeeld. De overheid moet namelijk oppassen het toerisme niet te verstoren door alle bedelaars van de straat te halen, zo schrijft Thiong’o. Foto’s van bedelaars en wilde dieren zijn immers waar toeristen voor naar Afrika komen. ‘If there were no beggars in the streets, tourists might start doubting whether Aburĩria was an authentic African country.’
Of als hij schrijft over het ‘Marching to Heaven’ project, waarvoor Aburĩria geld krijgt van de Wereldbank. Een moderne Toren van Babel, zo hoog dat de Leider elke ochtend, middag en avond een praatje met God in de hemel kan maken. ‘The Ruler would be the daily recipient of God’s advice, resulting in a rapid growth of Aburĩria to heights never before dreamt by humans.’ Iedereen in Aburĩria moet aan de toren meebouwen.
Of als hij het heeft over het nepotisme en vriendjespolitiek van de Leider. De minister van Buitenlandse Zaken bijvoorbeeld, krijgt deze post pas nadat hij plastische chirurgie heeft ondergaan. Als jonge parlementariër laat hij zijn ogen vergroten in een ziekenhuis in Londen, ‘to the size of electric bulbs’, zodat ze de vijanden van de Leider overal zouden kunnen zien. Thiong’o schrijft: ‘The Ruler was so touched by his devotion and public expression of loyalty that even before the MP returned home from England the Ruler had given him the Ministry of Foreign Affairs.’ Andere parlementariërs volgen: eentje laat zijn oren vergroten (om zo alles te kunnen horen wat de burgers van Aburĩria over de Leider zeggen) en wordt minister van Binnenlandse Zaken. Een ander vergroot zijn tong, maar die blijft daardoor steeds uit zijn mond hangen. De Leider vindt het toch een mooi gebaar en maakt hem minister van Informatie.
Het boek is een mozaïek van verhalen van de inwoners van Aburĩria, en daarmee een pijnlijk mozaïek van modern Afrika.