Wat je nooit las over Darwin: hij liet zien dat planten intelligent zijn
Charles Darwin dacht minstens zoveel na over dieren als over planten. En wát hij dacht is fascinerend. Maar dat we vooral Darwins dierenwetenschap kennen, komt door onze eigen vooroordelen. Dat schrijft filosoof Norbert Peeters in zijn recent verschenen boek Botanische revolutie.
Darwin was een plantenman. Dat, in het kort, is de boodschap van Botanische revolutie: De plantenleer van Charles Darwin, het onlangs verschenen boek van de jonge filosoof Norbert Peeters. Hoewel we Darwin en zijn gedachtegoed vooral associëren met evolutie in het dierenrijk, was zijn interesse in planten minstens zo groot. Darwin besteedde ruim twintig jaar van zijn leven aan het verzamelen, kweken, observeren van en experimenteren met planten, en bracht met zijn omvangrijke plantenoeuvre ‘een ware aardverschuiving teweeg in de botanische wetenschappen.’ De implicaties van zijn werk strekken tot ver daarbuiten: als een van de eersten liet hij niet alleen zien dat de kloof tussen dieren en mensen veel minder gapend was dan lang gedacht, maar ook die tussen planten en dieren.
‘Ieder van ons,’ schrijft Peeters, ‘voelt een zekere dwang om dieren en mensen voorrang te geven boven planten.’ Planten praten niet, bewegen amper, voelen niet en denken niet zoals mensen en dieren dat doen – en het gevolg is dat we planten al sinds Aristoteles als minderwaardige wezens beschouwen. Die kijk op planten is in de afgelopen twee millennia eigenlijk nauwelijks veranderd: waar we, met Charles Darwin en Frans de Waal, inmiddels wel inzien dat de mens bepaald niet ‘de kroon op de schepping’ is wanneer het op andere dieren aankomt, daar beschouwen we planten nog steeds, in de woorden van Peeters, als ‘tweederangsburgers.’
Darwin was een van de eersten die zag dat het anders zat. Zijn experimenten en observaties toonden aan dat het leven van planten eindeloos complex is, en dat ze unieke eigenschappen hebben die minstens zo wonderbaarlijk zijn als die van fauna. Ga maar na: planten kunnen paren zonder van hun plek te komen, werken samen met insecten, vangen en verteren hun prooi terwijl ze geen mond of maag hebben, kunnen waarnemen zonder zintuigen en vertonen intelligentie zonder centraal zenuwstelsel. Ze zijn op hun eigen manier geëvolueerd – net als alle andere levende wezens dat hebben gedaan.
Evolutie in actie
Met Botanische revolutie wil Peeters, die zichzelf omschrijft als ‘botanisch filosoof,’ Darwins botanische experimenten en theorieën rehabiliteren. Elk hoofdstuk beschrijft, rijk geïllustreerd en vaak zeer gedetailleerd, het onderzoek dat de negentiende-eeuwse bioloog deed naar bepaalde planteigenschappen. Van groot belang voor de ontwikkeling van zijn evolutietheorie in het algemeen, is Darwins interesse in plantenkwekers: evolutie gaat vaak erg langzaam, maar kwekers tonen het ‘versneld in actie.’ Zo maken zij duidelijk dat een heldere scheiding tussen soorten simpelweg niet bestaat: ‘de veelheid aan soorten is ontsproten aan één gemeenschappelijke voorouder.’ Dat maakt de mens niet alleen een verre neef van de chimpansee, maar ook een heel verre van de sleutelbloem. Andere hoofdstukken belichten het seksleven van planten, de eetgewoontes van planten, de botanische waarneming en de navigatie van plantenwortels.
Een heldere scheiding tussen soorten bestaat niet
Peeters is er niet alleen op uit om Darwin erkend te krijgen als de plantwetenschapper die hij was, maar ook om onze kijk op planten in het algemeen te veranderen. Daarmee lijkt zijn missie op die van de Duitse bosbeheerder Peter Wohlleben, wiens bestseller Het verborgen leven van bomen eveneens is bedoeld om onze kennis van, en daarmee waardering voor, het botanische te vergroten.
De mens lijdt aan wat botanisten James Wandersee en Elisabeth Schussler ‘plantblindheid’ noemen: een onvermogen om het belang van planten voor de biosfeer te zien, om de tijdschaal waarop planten leven en bewegen waar te nemen, en de ‘misplaatste, antropocentrische ordening waarbij planten minderwaardig zijn aan dieren.’ Het plantenrijk is, voor de meesten van ons, een blinde vlek, die bovendien een superieur mensbeeld in stand helpt te houden. Voor Peeters is Darwin naast een pionierend plantendenker vooral ook iemand die je op nieuwe ideeën kan brengen: nieuwe ideeën over wat leven is, hoe de scheidslijnen tussen soorten lopen, en over de positie van de mens ten opzichte van de niet-mens.
De intelligentie van plantenwortels
Ook blijkt Darwin een nieuwe kijk op intelligentie te kunnen veroorzaken. Van intelligentie zijn we geneigd te stellen dat deze alleen kan bestaan bij de gratie van een centraal zenuwstelsel. Darwin – en, in navolging van Darwin, schrijvers als Wohlleben en Peeters – laat zien dat dit een wel zeer beperkte interpretatie van intelligentie is.
Neem plantenwortels. Die werken samen om een plant in evenwicht te houden, en kunnen ‘beslissen’ of ze naar water toe zullen groeien, of weg van gevaar, of richting mineralen. De top van de wortel ‘tast zijn omgeving af’, ‘detecteert’ de zwaartekracht en ‘leidt daaruit af’ wat boven is en wat beneden, en zet die informatie om in groei en beweging. Waarom zou je al dat soort processen niet omschrijven als een vorm van intelligentie?
De wortel is als het brein van de plant
In The Power of Movement in Plants, zijn studie naar de navigatie van plantenwortels, schreef Darwin: ‘Het is niet overdreven om te zeggen dat de punt van de wortel werkt als het brein van een van de ‘lagere’ dieren: de hersenen gezeten in het voorste uiteinde van het lichaam, ontvangen indrukken van de zintuigen en leiden de diverse bewegingen.’ De neiging om dieren onder te verdelen in ‘hogere’ en ‘lagere’ klassen voelt, in het licht van hedendaagse wetenschappelijke inzichten, nog best conservatief, maar in het toeschrijven van een ‘brein’ – en dus intelligentie – aan planten was Darwin zijn tijd ver vooruit. Dat dit grote implicaties heeft voor een wereldbeeld waarin de mens, op basis van zijn intelligentie, rationaliteit en autonomie, met kop en schouders boven de rest uitsteekt, moge duidelijk zijn.
Peeters, die eerder co-auteur was van een boek over ‘vegetatieve filosofie’, eindigt Botanische revolutie met een prikkelende stelling. Wanneer je net als Darwin naar het gedrag van wortels kijkt, schrijft hij, kan je dit ‘enkel begrijpen en verklaren, als je ervan uitgaat dat planten intelligente schepsels zijn, geboetseerd door miljoenen jaren natuurlijke selectie. En dit vraagt ook om een andere manier van praten over plantenleven – een plantaardige psychologie.’
Wie zich verdiept in de steeds vaker betwiste scheidslijnen tussen mensen, dingen, en natuur, komt dit voortdurend tegen: een pleidooi voor een nieuw vocabulaire, een andere manier van praten die recht doet aan de complexiteit en verbondenheid van alles. Hoe zo’n nieuw idioom eruit moet zien is dan vaak een tweede; ik hoop dan ook dat Peeters in zijn volgende boek een aanzet doet om zo’n plantaardige psychologie te formuleren. Tot die tijd biedt Botanische revolutie alvast een aardige ingang voor een ander perspectief – op planten, op mensen, en op Charles Darwin.