Jason (12) mag niet naar het vwo. Pech voor de maatschappij
Als Nederlandse kinderen twaalf zijn, wordt al bepaald of ze naar de universiteit mogen of beter een beroepsopleiding kunnen volgen. Iets waar de OESO ons al tien jaar voor op de vingers tikt. Met twaalfjarigen sprak ik over hun toekomstbeeld.
‘Iedereen in mijn klas wil later iets leuks worden. Dus niet iets saais achter een computer,’ zei mijn zoon (12) enkele maanden geleden. Wat iets leuks dan was? ‘Gewoon, stripmaker, profvoetballer, piloot, je weet wel. Echt iedereen wil dat, behalve Brechtje.’ Verbaasd: ‘Die wil advocaat worden.’
Vorige week interviewde ik Brechtje en zes andere kinderen voor een afscheidsboekje dat we maken voor de leerlingen van groep acht. En zag ik hoe ontzettend verschillend kinderen zijn op de leeftijd dat er wordt beslist of ze straks naar de universiteit kunnen of beter af zijn met een hogere of middelbare beroepsopleiding.
Bij Brechtje is die beslissing niet zo moeilijk. Zij gaat na de zomer naar een tweetalig gymnasium en zal daar naar verwachting helemaal op haar plek zijn. Zij is, net als Bram - ‘ik zou later wel willen meedenken over manieren om het energievraagstuk op te lossen’ – de gedroomde leerling van veel docenten. Niet alleen omdat Bram en Brechtje aardige en sociale kinderen zijn, maar ook omdat zo lekker duidelijk is welk schooltype bij ze past.
Moeilijker is dat bij Jason, beste vriend én grootste vijand van mijn zoon, die huiswerk het stomste ooit vindt en tot aan dit schooljaar meer op de gang of de kamer van de directeur te vinden was dan in de klas. Toen zijn ouders in groep zeven aangaven dat ze hoopten dat Jason een havo- of vwo-advies zou krijgen, vonden de juffen dat veel te ambitieus.
Maar toen ik Jason interviewde, vond ik hem opmerkelijk scherp. Hij bleek de raarste feiten te kennen, had uitgesproken ideeën en vertelde dat hij Vincent van Gogh ‘en oh, Leonardo Da Vinci natuurlijk’ als idool heeft en ervan droomt om ‘ooit eens zo’n heel mooie tekening te maken van een spiegelbeeld in een raam – snap je wat ik bedoel?’
Geheel tegen verwachting van de juffen scoorde hij vwo-niveau op de Cito-eindtoets. Toch besloot de school zijn advies niet bij te stellen. Hij zou ‘geen vwo-instelling hebben.’
OESO: Hoe kun je weten welk niveau twaalfjarigen hebben?
Daarmee doet de school precies datgene waar de OESO Nederland al bijna tien jaar voor op de vingers tikt. Zij gaat er, net als de (meeste) spelers in het Nederlandse onderwijssysteem, van uit dat kinderen van twaalf allemaal even ver zijn in hun ontwikkeling. En dus al prima ingeschaald kunnen worden op schoolniveau. De OESO vindt dat niet terecht.
En daar heeft de club van rijke landen gelijk in: het Nederlandse systeem lijkt namelijk nog volledig gebaseerd op de gedachte dat het kinderbrein rond het twaalfde levensjaar al af is. Terwijl al meer dan tien jaar bekend is dat het ‘uitontwikkelen’ van het brein véél langer duurt. Waarschijnlijk wel tot je 23ste.
Bij tien jaar wordt al voorgeselecteerd op basis van de scores op het Cito-volgsysteem
En in tegenstelling tot wat eerst gedacht werd, is die ontwikkeling sterk afhankelijk van de interactie met de omgeving (uitdaging en oefening maakt slimmer).
Daar komt bij – en dit is essentieel als het gaat om de vroege schoolkeuze - ‘dat er veel meer verschillen in fasering van de hersenontwikkeling zijn dan we tot nu toe hebben aangenomen. Aan het eind van de hersen- en neuropsychologische rijping [kort na het twintigste levensjaar, ME] zijn de verschillen weer een stuk verminderd,’ schrijft breinhoogleraar Jelle Jolles in zijn boek Ellis en het verbreinen.
De kans is dus aanwezig dat de aspirant-profvoetballers uit de klas van mijn zoon in een totaal andere ontwikkelingsfase verkeren dan Brechtje die advocaat wil worden. Maar zij worden wél met hetzelfde meetinstrument beoordeeld. En die selectie vindt ook nog eens steeds vroeger plaats. In groep zes, bij tien jaar dus, wordt al voorgeselecteerd op basis van de scores op het Cito-volgsysteem.
CPB: Maar in het buitenland werkt dit juist heel goed!
Dit verhaal van de OESO is totaal in tegenspraak met het bericht dat gisteren in de Volkskrant verscheen naar aanleiding van een nieuw rapport van het Centraal Planbureau. ‘Leerling toch gebaat bij vroege schoolkeuze’ kopte de krant.
Wat bleek: verschillende buitenlandse onderzoeken zouden laten zien dat kinderen beter presteren als zij worden ingedeeld bij leerlingen van vergelijkbaar niveau.
Daarbij: het Nederlandse onderwijs scoort goed in internationaal opzicht. We staan op plaats dertien van de 65 onderzochte landen. Waarom moeilijk doen over een systeem waar op relatief goedkope wijze (we geven minder geld uit aan onderwijs dan de meeste landen) behoorlijk succes mee wordt geboekt? Kennelijk werkt het voor een groot aantal kinderen behoorlijk goed.
Bovendien kunnen kinderen die misschien te laag zijn ingeschaald, op latere leeftijd ‘opstromen’ naar een hoger niveau. Dat opstromen is kinderen in de afgelopen jaren weliswaar steeds moeilijker gemaakt, maar – zo bleek enkele dagen geleden – lijkt nu toch weer iets makkelijker te worden.
Bosman en Dweck: Kinderen vertellen welk niveau ze hebben is bepalend
Maar volgens Anna Bosman, hoogleraar Dynamiek van leren en ontwikkeling aan de Radboud universiteit Nijmegen, is dit te simpel geredeneerd. Er wordt hier namelijk voorbijgegaan aan het feit dat het vroege inschalen van kinderen meer schade kan aanrichten dan wij denken.
In een in februari uitgezonden uitzending van Brandpunt benadrukt Bosman dat als je al heel vroeg tegen kinderen gaat zeggen dat ze ‘zwak’ zijn en tegen ouders zegt dat dit ook ‘objectief is gemeten,’ kinderen zich hiernaar zullen gaan gedragen. ‘Zoiets zou je niet mogen doen in een beschaafd land,’ zegt Bosman, die bijval krijgt van emeritus hoogleraar Roger Standaert.
Er wordt voorbijgegaan aan het feit dat het vroege inschalen van kinderen meer schade kan aanrichten dan wij denken
De opmerking van Bosman is in lijn met de bevindingen van de Amerikaanse psycholoog Carol Dweck. Zij maakt onderscheid tussen een ‘fixed mindset’ (geloven dat je bepaalde zaken nu eenmaal goed kan en andere niet) en een ‘growth mindset’ (geloven dat je ergens beter in kunt worden als je oefent). Uit haar onderzoek blijkt dat kinderen met een growth mindset veel moeilijkere uitdagingen aangaan en uiteindelijk ook verder komen dan kinderen met een fixed mindset.
En daar komt ook het CPB-rapport weer om de hoek kijken. Want daarin wordt weliswaar gesteld dat het indelen op niveau gunstig kan uitpakken, maar alleen ‘als de eisen aan de kinderen in de ondergemiddelde klas niet worden verlaagd.’ Daarnaast zouden scholen regelmatig moeten controleren of leerlingen nog steeds goed zijn ingedeeld, om te voorkomen dat ze al op de basisschool definitief voorsorteren richting mbo of universiteit.
Voor zover de beweringen van het CPB al kloppen (sociologieprofessor Herman van de Werfhorst en zijn collega Thijs Bol plaatsen hier bijvoorbeeld grote vraagtekens bij), is die voorwaarde die het CPB stelt precies waar het misgaat in de Nederlandse praktijk. Al vanaf vijf jaar krijgen kinderen Citotoetsen. En die tussentijdse Citoscores zijn leidend voor de verwachtingen van de leerkracht, zo blijkt uit recent onderzoek van Brandpunt.
En nu?
Met andere woorden: in ons vroegselecterende schoolsysteem is de kans heel klein dat een leerkracht een kind, dat in zijn of haar ogen normaal presteert (terwijl hij eigenlijk systematisch aan het onderpresteren is), eruit zal vissen en weer in een hogere groep zal plaatsen.
Zonde, want dat kind komt dan op een verkeerde vervolgopleiding terecht. Met alle gevolgen van dien. Hetzelfde CPB-rapport haalt een Duits, een Fins en een Iers onderzoek aan waaruit blijkt dat als je kinderen als Jason te vroeg indeelt op schoolniveau en dus minder hoge exameneisen gaat stellen, dit tot lagere leerprestaties zal leiden dan wanneer je hogere eisen stelt. Kinderen die in Ierland en Finland de drempel voor het hoogste schoolniveau net niet haalden maar toch werden toegelaten, presteerden op lange termijn beter dan vergelijkbare kinderen die niet werden toegelaten.
Dat komt weer overeen met de bevindingen van een recent Nederlands onderzoek waaruit blijkt dat als je twijfelt over de capaciteiten van een kind, je beter hoger dan lager in kunt zetten. Kinderen die bij twijfel tussen havo en vwo tóch een vwo-advies kregen scoorden aan het einde van de rit doorgaans hoger op een IQ-test dan kinderen die naar de havo gingen.
Pech dus voor Jason. En pech ook voor de maatschappij als geheel. De opmerking ‘hij heeft geen vwo-mentaliteit’ rijmt namelijk in zijn geheel niet met de oproep die de Koninklijke Akademie van Wetenschappen laatst deed aan Platform2032 om creativiteit, initiatief en nieuwsgierigheid van kinderen aan te wakkeren. Dat zouden de vaardigheden zijn die toekomstige wetenschappers bij uitstek nodig hebben. Jason heeft die mentaliteit al van nature, zo lijkt het. Maar het is precies die mentaliteit waar hij nu op afgerekend wordt.
En natuurlijk moet er iets gebeuren aan de werkhouding van Jason. Maar dat zal ook moeten als hij op een ander schoolniveau terechtkomt. Hij zal in het begin dus meer in de gaten moeten worden gehouden dan Brechtje. Maar als hij goed wordt begeleid, is de kans groot dat het, als hij een jaar of vijftien, zestien is, allemaal wat makkelijker gaat. Stomweg omdat hij dan in de fase terechtkomt waar Brechtje misschien nu al in verkeert. En als hij dán eenmaal de slag te pakken heeft, zou hij het nog weleens heel ver kunnen schoppen.