Deze mannen wilden geen mens meer zijn. Dus werden ze hert, vos, zwaluw en geit
In twee nieuwe boeken proberen de auteurs letterlijk in dieren te veranderen. De wens om de grens tussen mens en dier over te steken is lastig te vervullen. Hun pogingen leren niet alleen hoe het is om een geit, vos of das te zijn, maar ook iets over de aard van de mens.
De behoefte om de grens tussen mens en dier over te steken is zo oud als die grens zelf. Tussen de allereerste grotschilderingen uit het Stenen Tijdperk staan hybride wezens: half mens, half bizon. Griekse goden kropen soms in de huid van een dier alvorens zich op aarde te manifesteren. Het sjamanisme, waarbij mensen in contact proberen te komen met de geestenwereld en daarbij vaak in een dier veranderen, is eeuwenoud. Moderne wetenschappers willen zich nog wel eens in een pandapak of vogelkostuum hijsen om panda’s en vogels beter te bestuderen. En iedereen die ooit een kind is geweest weet dat kinderen moeiteloos in honden, paarden of katten kunnen transformeren.
Onlangs probeerden twee Engelse schrijvers de oversteek naar het dierenrijk te maken: hoogleraar medische ethiek en dierenchirurg Charles Foster en kunstenaar en ontwerper Thomas Thwaites. Allebei leefden ze voor kortere en langere tijd als dier – Foster onder meer als das, vos, otter en hert; Thwaites als geit. De boeken die ze erover schreven en die dit jaar verschenen, Being a Beast van Foster en GoatMan: How I Took a Holiday From Being Human van Thwaites, laten de grenzen zien waar een tot transformatie bereid mens zoal tegenaan loopt.
Leven als een das
‘Wat is een dier?’ vraagt Charles Foster aan het begin van Being a Beast. ‘Een dier is een voortdurend gesprek met het land waar het vandaan komt en waaruit het bestaat.’ Een mens is hetzelfde, maar het gesprek van de mens is ‘meer haperend en stotterend’ dan dat van de meeste wilde dieren – en Foster wil een beter gesprek met het land voeren.
Die romantische wens vertaalt zich naar zijn besluit als een wild dier te leven. Een krankzinnig idee, maar Foster is geen gekkie: ‘Er zal altijd een grens bestaan tussen mij en mijn dieren,’ weet hij. Wel kan hij proberen zo dicht mogelijk bij die grens te komen en eroverheen te turen; zijn boek is het verslag van wat hij daar ziet.
De wereld leren kennen zoals een das de wereld kent: donker, aards, en geurig
Het uitgebreidste hoofdstuk in Being a Beast gaat over Fosters poging een das te worden. Dat doet hij door samen met zijn achtjarige zoon een ‘burcht’ te graven in de Black Mountains van Mid Wales. (Dassen zijn sociale dieren, vandaar dat Foster een compagnon heeft meegenomen.) Vader en zoon slapen overdag. ’s Avonds en ’s nachts scharrelen ze op handen en voeten rond in het bossige landschap boven de grond. Ze eten wormen. Ze likken aan stenen. Ze proberen, kortom, de wereld te leren kennen zoals een das de wereld kent: donker, aards, en geurig.
In sommige opzichten blijkt het best makkelijk een das te worden. Je kan je slaapritme aanpassen, onder de grond leven, ervaren hoe regen de geuren van het bos tot leven brengt. Maar geur is tegelijk waar Foster op een grens stuit: hoewel hij van te voren zijn reukvermogen heeft getraind op een blinde wijnproeverij en door in elke kamer van zijn huis een andere soort wierook te branden, blijft hij eerst en vooral visueel ingesteld: hij neemt de wereld waar in kleuren en vormen. Geur is hooguit een bonus.
Overal hetzelfde op televisie
Elk hoofdstuk van Being a Beast is aan een ander dier gewijd. Om te weten hoe het is een otter te zijn, dobbert Foster uren met zijn gezicht naar beneden in een rivier. In zijn poging een vos te worden, slaapt hij tussen de vuilnisbakken en eet hij weggegooide etensresten in Londen’s East End. Hij laat zich achternazitten door een jachthond om te weten hoe een hert de wereld ervaart. Leven als een zwaluw, schrijft hij, is fysiek onmogelijk; in dit hoofdstuk filosofeert Foster daarom maar hardop over afstand, tijd en snelheid.
Steeds leert Foster over de belevingswereld van de dieren die hij belichaamt – over het belang van geur, van plaats, over hoe horizons verdwijnen wanneer je in het water leeft. Maar meer nog leert hij over zichzelf – en over mensen in het algemeen.
Over zijn grote behoefte aan taal en metaforen bijvoorbeeld, om de wereld waar te nemen en te duiden. Of over wat depressie met je empathisch vermogen doet: zijn pogingen een otter te zijn in de winter stemmen hem zo ongelukkig – want het is koud, en donker, en otters blijken een bestaan te leiden dat zowel manisch is als totaal repetitief – dat hij zich helemaal niet meer in een otter, of in wie dan ook kan inleven. Een sombere ziel, concludeert Foster, ‘is kennelijk niet in staat de sluier tussen soorten te doorbreken… Het lijkt erop dat je genoeg ‘ik’ moet zijn om een ander te kunnen zijn, en depressie wist het ‘ik’ te veel uit.’
Zijn tijd als vos confronteert Foster met de eenvormigheid van menselijke levens: in East End, etnisch gezien niet Londens minst diverse buurt, eet iedereen hetzelfde – pizza, chicken tikka massala en nasi – en kijken praktisch alle huishoudens hetzelfde televisieprogramma. (Dit leert hij door tijdens zijn nachtelijke strooptochten door ramen naar binnen te turen; het blauw-witte schijnsel van de tv vertoont vrijwel overal hetzelfde patroon.)
En wie eenmaal een jager is geweest, zo ontdekt hij wanneer hij een hert wil worden, kan zich maar met moeite verplaatsen in een hert, de ultieme prooi.
Wie een geit wil zijn heeft hoeven nodig
Net als Being a Beast gaat ook GoatMan van Thomas Thwaites minstens zoveel over hoe het is om een mens te zijn (of beter: hoe het is om Thomas Thwaites te zijn) als over het leven als een geit. Het boek opent wanneer Thwaites – die een paar jaar geleden succes boekte met zijn poging een broodrooster te fabriceren door alle elementen zelf bij elkaar te sprokkelen – zich ingehaald voelt door zijn leeftijdsgenoten en de wereld, en zich zorgen maakt over de toekomst. Wat zou het fijn zijn, denkt hij, om even vrij te zijn van zorgen, van de verwachtingen die de maatschappij van je heeft en de eisen die je jezelf oplegt, van spijt over het verleden en angst voor de toekomst. Wat zou het fijn zijn, kortom, om een dier te zijn.
Zoals het een kunstenaar betaamt zet Thwaites deze gedachten om in een projectvoorstel; tot zijn eigen verbazing krijgt hij een beurs om het idee uit te voeren. Aanvankelijk was hij van plan een olifant te worden, door een groot exoskelet te bouwen en daarmee door de bergen te trekken. Een bezoek aan een Deense sjamaan brengt hem op andere gedachten; als Brit heeft hij weinig met olifanten gemeen, terwijl hij het landschap waarin de geit zich voortbeweegt maar al te goed kent. Beter wordt hij dus een geit.
Als je interacties met de wereld hetzelfde zijn als die van een geit, dan ben je een geit
Om een geit te worden, schrijft Thwaites, moet hij eerst afstand nemen van een concept dat de Westerse wetenschap en filosofie al eeuwen domineert: namelijk, dat van een dualisme tussen lichaam en geest, tussen instinct en ratio, dier en mens, subjectiviteit en objectiviteit. In plaats daarvan omarmt hij een fenomenologische kijk op de wereld: het idee dat ons zelf ontstaat door onze interacties met de wereld. Als het Thwaites lukt om op eenzelfde manier met de wereld te interacteren als een geit dat doet, is het idee, dan is hij ook een geit.
GoatMan is het verslag van Thwaites’ reis langs verschillende experts op het gebied van geitenpsychologie en -anatomie en, uiteindelijk, zijn poging om met een geitenkudde mee door de Zwitserse Alpen te trekken. Hij bezoekt een bioloog die hem vertelt dat geiten weliswaar gestrest of angstig kunnen zijn, maar niet in staat zijn zich zorgen te maken omdat ze niet, zoals mensen, mentaal kunnen tijdreizen. Geiten doen van nature wat de mens zelfs na vele mindfulness-cursussen en meditatietrainingen maar zelden lukt: in het moment leven. Thwaites vraagt zich zelfs af of hij zijn gevoel van tijd kan uitschakelen door transcraniële magnetische stimulatie toe te passen - kortstondige stroompjes opwekken in het brein om bepaalde delen van de hersenen tijdelijk lam te leggen. Dit wordt echter afgeraden door de neurowetenschapper die hij hierover raadpleegt – de benodigde kennis en techniek zijn nog niet zover als Thwaites zou willen.
Om zich als geit in de wereld te kunnen begeven, besluit Thwaites dan maar, moet hij zijn handen en voeten vervangen door hoeven, en zijn bipedalisme voor een bestaan op vier poten. Een hoogleraar dierlijke anatomie legt uit hoe geiten bewegen en een prosthesemaker die gepromoveerd is in de zoölogie maakt protheses voor Thwaites’ handen en voeten zodat hij zich op vier benen kan verplaatsen. Na consultatie met een expert op het gebied van herkauwers besluit hij zich te voeden door gras voor te kauwen, in een kunstmatige maag te bewaren, en uiteindelijk in een hogedrukpan tot soep te koken – dit omdat het inbrengen van enzymen uit de geitenmaag nog wel eens ernstige gezondheidsschade zou kunnen veroorzaken.
Verslag van een gefaalde poging
Thwaites’ poging om met een kudde geiten de Zwitserse Alpen over te steken krijgt relatief weinig ruimte in GoatMan. Het valt dan ook allemaal een beetje tegen. Thwaites is stukken trager dan de geiten in zijn kudde, het lopen op handen en voeten is pijnlijk, hij heeft honger. Toch: deze acute lichamelijke sensaties brengen hem misschien wel meer ‘in het moment’ dan al het onderzoek dat hij daarvoor heeft gedaan.
Aan het eind van zijn project heeft Thwaites veel over geiten geleerd: hoe ze fysiek in elkaar zitten, hoe ze hun dag besteden. Waar Charles Foster in zijn leven als das leert dat wormen uit verschillende gebieden verschillend smaken, daar ontdekt Thwaites dat dit ook geldt voor verschillende kleuren gras. (Blauw-groen: bitter; groen-groen: ‘sweet and much preferable.’) Hij sluit een soort vriendschap met een geit uit de kudde en wordt door haar gered – of zo lijkt het dan toch – wanneer hij zich per ongeluk tot bovenaan de berg heeft gemanoeuvreerd, een danige verstoring van de hiërarchische verhoudingen.
Ook heeft Thwaites geleerd wat de muren zijn waar een aspirant-geit tegenaan loopt, van een wezenlijk ander spijsverteringsstelsel tot een skelet dat veel minder goed is toegerust op een viervoetig bestaan. En net als Foster heeft hij bovenal geleerd dat de poging de kloof tussen mens en dier te dichten altijd een poging zal blijven.
Vindingrijke, empathische wezens
Thwaites’ boek is ludieker en vlotter geschreven dan dat van Foster. GoatMan leest als een jongensavontuur waarbij je en passant ook nog een en ander opsteekt over filosofie, anatomie en psychologie, terwijl Being a Beast vaker verzandt in diepzinnige bespiegelingen over de aard van mens en dier. Evengoed laten beide boeken zien dat de poging een dier te worden de mens toch altijd weer terugwerpt op zichzelf.
Met kennis, fantasie en empathie kom je een heel eind, maar uiteindelijk blijf je als mens beperkt door je gedachten, je gewoonten, je lichaam.
Wetenschappers kunnen proberen om, zoals Frans de Waal bepleit, dieren beter te begrijpen door ze te bestuderen op een manier die recht doet aan hun evolutie en manier van leven; dierenrechtenadvocaten kunnen strijden voor rechtspersoonlijkheid voor bepaalde soorten; en schrijvers en kunstenaars kunnen hun lichaam in de strijd gooien om dichter bij de belevingswereld van andere soorten te komen. Maar helemaal ontsnappen aan hun menselijke waarden, percepties en oordelen zullen ze niet. (Sjamanisme en psychedelische drugs worden door Foster en Thwaites wel genoemd maar niet sterk uitgediept – misschien ligt daar de sleutel voor echte transformatie. Misschien ook niet.)
Het maakt Being a Beast en GoatMan, deels, verslagleggingen van een groot falen, iets wat met name Foster ruiterlijk erkent. Maar waar de auteurs falen in één opzet, daar slagen ze in andere, wellicht minder uitgesproken opzichten. Om te beginnen hebben ze boeken geschreven die je als lezer langer en dieper doen nadenken over wat het betekent om je als onderdeel van een bepaalde diersoort in de wereld te begeven dan menig wetenschappelijk artikel of rechtszaak dat kan doen.
Als een relatie tussen mens en dier mogelijk is, dan geldt dat ook voor een relatie tussen mensen
Het zijn bovendien boeken die, ondanks hun bizarre premisse, ontroerende observaties herbergen. ‘Ik ben vaak bang,’ schrijft Foster, ‘dat de ander altijd volledig ontoegankelijk is. Dat wanneer ik denk dat ik in een relatie zit, dat helemaal niet het geval is. Dat alle gesprekken uiteindelijk volledig langs elkaar heen lopen. Dat ik een ander nooit echt begrijp, en ook nooit echt begrepen word.’ Die existentiële eenzaamheid is deprimerend en verlammend. Maar in zijn experimenten is het Foster wel degelijk gelukt dichter bij de dieren te komen die hij probeerde te worden: hij is een relatie met ze aangegaan. En als een relatie tussen mens en dier mogelijk is, dan is een relatie tussen mensen ook heus wel mogelijk – en kan hij zijn kinderen dus vol overgave liefhebben.
Dat is waar Being a Beast en GoatMan misschien nog wel het meest in zijn geslaagd: ze laten zien dat mensen, wanneer ze willen, enorm empatische, volhardende, en vindingrijke wezens kunnen zijn. Dat is, voor wie ervan baalt vast te zitten in zijn mens-zijn, hoe dan ook een troost.