Zoenen leer je van tv – ook als je homo bent

Gedurende de roze maand raden we elke week een iconisch buitenlands essay aan dat raakt aan belangrijke emancipatiethema’s. Deze week mijn favoriete criticus Daniel Mendelsohn over wat het voor jonge homo’s betekent om rolmodellen op tv te zien.
Mijn jaren negentig, die ik grotendeels voor de tv doorbracht, kenden vele bakens. Weinig maakte zo veel indruk als de RTL-gevangenisserie Vrouwenvleugel. Dat lag niet aan de dramatische openingstune (al hoor ik die synthesizers nog steeds, soms, als ik koorts heb), niet aan het acteerwerk (het niveau varieerde van schouwburgwaardig tot schooltoneel) maar aan Teun, het eerste lesbische personage op de Nederlandse televisie.
De gevangene Teun Metz (Bea Meulman) had kort rood haar, rookte shag en droeg spijkerjacks met afgeknipte mouwen, maar wat haar pas echt een gevaarlijke pot maakte was haar delict: ze had de man van haar geliefde Anna vermoord.
Of ik Teun die Anna ooit heb zien kussen, weet ik niet meer, ik was acht, maar ik was op de hoogte van haar ‘anders zijn’ en aanschouwde haar met een verwarrende mengeling van fascinatie, gêne en angst. Vermoedde ik dat dit – zware shag, houthakkershemden en mannenmoord – mijn voorland was?
Dit waren dokters. Knappe, lesbische dokters
Pas lang na Teun kwam Gina, de bloedmooie neurochirurg uit de soap Onderweg naar morgen, die het deed met de bijna even mooie (en rode) dokter Renée. De kijkgêne was ongeveer even hevig als bij Teun – mijn moeder moet gemerkt hebben dat ik bloosde als G en R elkaar op hun spreekkamers bezochten – maar die vage angst had plaatsgemaakt voor iets wat je hoop zou kunnen noemen. Dit waren dokters. Knappe, lesbische dokters.
De zeldzame homopersonages uit het toen nog beperkte tv-aanbod zijn me beter bijgebleven dan het gros van mijn docenten, met wie ik toch meer tijd doorbracht. Wat je aan schaarse rolmodellen vindt, koester je blijkbaar intenser.
Het einde van het stereotype
De tijden zijn veranderd. Aan homo-rolmodellen op tv en in films is geen gebrek meer. De variatie aan typen is bovendien enorm geworden. Alleen al in de serie Orange is the New Black (toch weer die vrouwengevangenis!) komt een heel scala voorbij van lesbische personages. Het ouderwetse stereotype bulldyke, met haar geschoren kop, getatoeëerde armen en vieze grappen, is daar slechts één van. En daardoor is ze eigenlijk geen stereotype meer.
Hoe het was voor homojongeren in de kast voordat de tv zo gastvrij werd voor homopersonages? Dat lees je in een klassiek geworden essay van een van mijn favoriete critici, Daniel Mendelsohn. Hij verwoordt het enorme belang van voorbeeldpersonen op tv.
‘Who hasn’t learned how to kiss from the movies? What I was desperate to see in the mid-’70s, when I was 14 and 15 and 16, was precisely what the pop culture wasn’t ready to show me - the images that all my straight friends had been casually absorbing all along: what desire and sex, kissing and lovemaking, happy coupling actually looked like.’
Mendelsohn volgt het trage proces waarmee de Amerikaanse tv – van Dynasty tot Glee – vertrouwd raakt met zoenende jongens. Hij schetst een beeld van zijn eigen jonge zelf in de jaren zeventig en de gulzigheid waarmee hij alles wat ook maar latent wijst op homo-erotiek verslindt. En hoewel er veel discussie bestaat over hoe lhbtqia’s geportretteerd (zouden moeten) worden, meent Mendelsohn dat we blij mogen zijn dat je tegenwoordig een indruk kunt krijgen van wat alle opties zijn, als het op liefde aankomt.
Zo’n vijftig jaar na het uitbreken van de seksuele revolutie is het tijd om de balans op te maken. Hoe gaat het eigenlijk met lesbiennes, homo’s, bi’s, transgenders, queers, mensen met een intersekse conditie en aseksuelen in Nederland? Hoe moet een nieuwe homoagenda eruitzien? Die vragen beantwoorden we tijdens deze Roze Maand.