Toen mijn partner Natasha en ik besloten dat we kinderen wilden, wisten we meteen wie de donor moest worden: onze studievriend Michael.
Hij en ik waren tijdens onze studie beiden queeractivist geweest, Natasha had met hem samengewerkt in een buurtcafé en hij had ons in datzelfde buurtcafé aan elkaar gekoppeld.
Michael was precies het soort man dat zou begrijpen dat we om zijn sperma vroegen, niet om zijn vaderschap.
En dat deden we op een warme, zwoele nazomeravond in Brooklyn. Michael bezocht ons vanuit San Francisco en we zaten in onze tuin, de borden opzijgeschoven na een barbecue. Ik herinner me dat mijn hart sneller begon te kloppen toen ik de korte speech afstak die Natasha en ik hadden ingestudeerd.
Ik zei zoiets als dat we niet wilden dat hij de druk voelde meteen te antwoorden, maar dat we erg veel van hem hielden en hoopten dat hij zou willen overwegen ons zijn sperma te geven.
Terwijl ik sprak, verscheen op Michaels gezicht een glimlach die bezit leek te nemen van zijn hele lichaam. Hij antwoordde dat hij kippenvel had en zei: ‘Tuurlijk, ik zal erover nadenken maar: ja, graag.’
Hoe noemen we de donor?
In de maanden die volgden bespraken we een heleboel details. Michael zou geen financiële verantwoordelijkheid dragen voor de toekomstige baby, hij kon zo betrokken of onbetrokken zijn als hij zelf wilde, misschien in de rol van een ‘oom’ of iets wat daarop leek. En Natasha en ik zouden de enige ouders zijn.
We hebben Michael nooit uit hoeven leggen dat hij niet de ‘vader’ van het kind zou zijn
Verder waren we het er allemaal over eens dat de term ‘donor’ te klinisch klonk. Waarop Natasha met ‘weldoener’ kwam. Daar moesten we om lachen, het was zeker niet perfect maar op de een of andere manier leek het wel te passen bij het queergezin dat we op het punt stonden te vormen.
Want Michael hoefden we nooit uit te leggen dat hij niet de ‘vader’ van het kind zou zijn. Als feministische man die zich naar onze wensen wilde schikken, begreep hij dat het F-woord father niet van toepassing was. Dat was simpelweg niet de rol die we van hem verlangden.
Dat wist onze omgeving ook niet
Onze omgeving had en heeft meer moeite met de benamingskwestie. Is Michael een vader, een oom of nog iets anders?
Een vraag waarop ik zodoende nogal defensief reageer is: ‘En Michael wordt dus de vader?’

Soms ook wordt aan hem als ‘vader’ gerefereerd bij gebrek aan de juiste term, zonder dat het woord in de ouderlijke betekenis wordt bedoeld. Maar ook in die gevallen weet ik niet hoe snel ik dat recht moet zetten.
Niet omdat ik niet begrijp dat vader nou eenmaal de meest voorkomende term is voor een mannelijk persoon die sperma bijdraagt aan de geboorte van een kind. De meeste mensen hebben een vader, of die nou wel of niet een rol speelt in hun leven. Er is bovendien helemaal niks mis met een vader zijn of hebben. Ik hou van mijn vader. Ik beschouw mezelf als een echt vaderskind.
En toch heb ik een hekel aan de implicaties en beperkingen die met het woord gepaard gaan met betrekking tot ons gezin in wording.
En hoe noem je het gezin?
In 2013 kreeg in de Verenigde Staten naar schatting 37 procent van de LHBTQIA-geïdentificeerde volwassenen een kind. In de progressieve bubbel die New York City heet voelt het, hoe afwijkend van de norm het ook nog altijd is, goed om als queervrouw een gezin te stichten. Natasha en ik woonden onlangs een geboorteklas bij in de wijk Park Slope in Brooklyn, waar wij, voor zover zichtbaar, het enige queerkoppel waren. De begeleider koos heel zorgvuldig de woorden ‘geboortemoeder’ en ‘partner’ tegenover het gedateerde en normatieve ‘moeder’ en ‘vader.’
Als er een zwangere omgebouwde transman onder ons was geweest - was het woord ‘geboortemoeder’ dan ook gevallen?
Natuurlijk vroeg ik me af of de begeleider en aanwezigen zich in dezelfde taalkundige bochten zouden hebben gewrongen als Natasha en ik er niet bij waren geweest. En wat als er een zwangere omgebouwde transman onder ons was geweest - was het woord ‘geboortemoeder’ dan ook gevallen?
Maggie Nelson, die in het boek The Argonauts getuigt van een frisse en poëtische kijk op het begrip queerfamilie, redeneert dat de term ‘een paraplu is waar het maken van baby’s onder valt, in plaats van andersom.’
De grensoverschrijding die deze meervoudige betekenis van ‘queerfamilie’ in zich draagt, ervaar ik zelf ook. Natasha en ik willen dat Michael onderdeel is van onze familie – of hij nou wel of geen biologisch aandeel heeft in het maken van ons kind. Ook om die reden is hij geen ‘donor’ en zijn de bestaande normen en woorden niet toereikend.
De gevolgen van de taal
In dit stadium, ongeveer vier weken voordat Natasha is uitgerekend, voelt de term vader met betrekking tot Michael daarom als een stomp in mijn maag. Papa is weliswaar minder pijnlijk, maar steekt evengoed. Met die woorden is het alsof de heteroseksuele wereld mijn gezin in wording binnendringt.
Want dat de donor bekend is, betekent toch nog niet dat ons kind een vader moet hebben? Wat is er mis met twee moeders? Waarom zou Michael, in zijn korte broeken en lingerietops (een van de vele dingen waarom ik zo gek op hem ben), automatisch meer in aanmerking komen voor de patriarchale rol binnen ons gezin? Waarom zouden we op ons gezin überhaupt patriarchale termen en de daarmee gepaard gaande normen willen toepassen?


In het verleden werd het instituut huwelijk gebruikt om zowel vrouwen als gezinnen zonder vader te onderdrukken, met als gevolg dat talloze gezinnen die zich daar niet in herkennen nu op zoek zijn naar een eigen terminologie. Het traditionele woordgebruik impliceert immers een traditionele gezinsstructuur, waarbij vader en moeder aan het roer staan, en dat beeld volstaat voor heel veel mensen simpelweg niet.
Zo zijn er gezinnen met een alleenstaande moeder of vader, met twee vaders, er zijn kinderen die worden grootgebracht door groot- of stiefouders, binnen een commune, enzovoort. Voor al deze gezinnen is het sociale gewicht dat aan de termen vader en moeder hangt schadelijk, of op zijn minst beklemmend.
Hierdoor zijn de termen, wanneer ze in combinatie met elkaar worden gebruikt, alleen toepasbaar op de normale situatie (ook al is die een illusie). En gaat hun legitimiteit voor alleenstaande vaders of moeders of ouders binnen andere gezinssamenstellingen altijd in zekere mate verloren.
Ook om die reden is het belangrijk dat niet-normatieve gezinnen gedestigmatiseerd worden. Uiteindelijk heeft iedereen er baat bij als de huidige terminologie kritisch wordt bekeken en aangepast.
En nu?
De laatste keer dat Michael in Brooklyn was, spraken we met zijn drieën een uur met een therapeut over ons gezinsvormingsproject. Aangezien ik mijn hele leven lang al een groot voorstander ben van therapie, was het idee van mij afkomstig, maar Michael en Natasha gingen graag mee.
Nadat ik erop had toegezien dat de hoogzwangere Natasha haar benen omhoog legde, bespraken we onder andere hoe het zou voelen als het kind straks naar Michael zou verwijzen als zijn vader of papa. Dat hypothetische scenario viel mij het zwaarst. Michael bood aan dat hij met het kind zou praten over de begrenzingen van taal. Natasha leek het allemaal niet veel uit te maken.


Onze therapeut adviseerde ons er vooral bij stil te staan hoe onvoorspelbaar kinderen en hun opvoeding kunnen zijn. Om vooral open te staan voor de behoeften van ons kind. Hij bedoelde niet dat we mee moesten gaan in iets waarbij we ons niet comfortabel voelden, maar dat we moesten inzien dat het, als het op kinderen aankomt, onmogelijk is alles te plannen.
Daar had hij natuurlijk gelijk in. Ik was er onbewust van uitgegaan dat ons kind ons taalgebruik met betrekking tot het gezin zou overnemen. Maar dat is natuurlijk nog maar de vraag. Steeds meer realiseer ik me zo dat er veel in het leven is dat ik niet onder controle heb - inclusief hoe ons kind zal reageren op de normen die haar door de buitenwereld opgelegd worden (of hem, of wat voor genderidentificatie ons kind dan ook het passendst vindt).
Wel kan ik haar proberen bij te brengen dat er niks mis is met afwijken, dat ze zich daar niet ongemakkelijk bij hoeft te voelen – iets waar ik zelf hard voor heb moeten vechten. Ik kan haar uitleggen dat oom, donor en weldoener de woorden zijn die we nu voor Michael hebben, ook al voldoen ze niet. Maar ik zal ook luisteren naar wat zij aangeeft en openstaan voor het idee dat ze misschien wel met een eigen benaming komt. En dan maar hopen dat dat niet het F-woord is.
Dit essay is uit het Engels vertaald door Laura Weeda.
Zo’n vijftig jaar na het uitbreken van de seksuele revolutie is het tijd om de balans op te maken. Hoe gaat het eigenlijk met lesbiennes, homo’s, bi’s, transgenders, queers, mensen met een interseksevariatie en aseksuelen in Nederland? Hoe moet een nieuwe homoagenda eruitzien? Die vragen beantwoorden we tijdens deze Roze Maand.

Lees ook:




…dit verhaal heb je gratis gelezen. Maar het maken van dit verhaal kost tijd, geld en energie. Steun ons en maak meer verhalen mogelijk voorbij de waan van de dag.
Al vanaf het begin worden we gefinancierd door onze leden en zijn we volledig advertentievrij en onafhankelijk. We maken diepgravende, verbindende en optimistische verhalen die inzicht geven in hoe de wereld werkt. Zodat je niet alleen begrijpt wat er gebeurt, maar ook waarom het gebeurt.
Juist nu in tijden van toenemende onzekerheid en wantrouwen is er grote behoefte aan verhalen die voorbij de waan van de dag gaan. Verhalen die verdieping, verbinding en optimisme brengen. Verhalen niet gericht op het sensationele, maar op het fundamentele. Dankzij onze leden kunnen wij verhalen blijven maken voor zoveel mogelijk mensen. Steun ons en doe mee!