Ergens in de buurt van de Vlaams-Nederlandse grens staat een man met een dikke wijsvinger in een frietpan te wroeten. De frietpan staat in een oliebollenkraam met een rood-witgestreepte luifel. De kraam is van plastic en past in de palm van mijn hand. Tot vijf minuten geleden stond hij daar ook in.

Toen griste de verkoper het ding bij me weg. ’Dit kan zo niet. Ik ga het repareren.’ Met repareren bedoelt hij dat hij het batterijtje gaat vervangen. Die is bijna op, waardoor het plastic miniatuurmannetje dat de kraam bedient nu ‘olibole en wfels’ verkoopt.

Ik heb haast en zeg hem dat het niet hoeft, dat ik er zelf wel een nieuw batterijtje in zal doen.

Hij zwijgt, knijpt zijn ogen tot spleetjes en trekt nijdig een la met batterijen open. ‘Nee mevrouw, ík ga er eentje voor u in zetten.’ In de minuten die volgen zie ik hem twintig maal trachten zijn dikke vinger achter de frietpan te krijgen, de plek waar het nieuwe batterijtje in moet. Hij zet zijn vettige bril drie keer op en af, veegt zes keer zijn klamme handen af aan een theedoek, vloekt vijf keer hardop en blaft vier keer ‘pardon’.

‘De dag dat ik hier iemand weg laat gaan zonder licht, is de dag dat ik de zaak verkoop. Wat denk je wel niet?’

Ik probeer hem te vertellen dat ik het niet erg vind om de kraam te kopen zonder licht. Maar hij moet er niks van weten. ‘De dag dat ik hier iemand weg laat gaan zonder licht, is de dag dat ik de zaak verkoop. Wat denk je wel niet?’ Ik zeg maar niks meer.

 

‘Godver.’ De verkoper komt achter zijn kassa vandaan en loopt snel en met een gekromde rug, alsof hij ongemerkt een drukke bioscoopzaal probeert te verlaten, richting magazijn. Hij komt terug met een splinternieuwe olibolekraam, nog in het bubbeltjesplastic. Hij deponeert hem met zoveel geweld op de toonbank dat het kan-ik-u-helpen-belletje er van rinkelt. Hij duwt op het aan-knopje. Oliebollen en wafels.

‘Zo goed?’

 

Ik durf alleen nog te knikken en af te rekenen. De verkoper duwt de kraam in een doosje, stopt het in een plastic zak en trekt er de strakst mogelijk knoop in. Eindelijk kijkt hij me weer aan. En snauwt: ‘Zonder licht is het ook maar donker. Fijne kerst.’