Supersociaal: de hele dag met je telefoon spelen

Vera Mulder
Correspondent Emotie
Illustratie: Cléa Dieudonné (voor De Correspondent)

Pokémon GO lijkt de ergste vermoedens over smartphoneverslaafde individualisten te bevestigen. Als correspondent Vooroordelen was ik benieuwd of dit vooroordeel klopt en besloot het spel uit te proberen. Ik ontdekte dat het tegenovergestelde waar is: niks gezelliger dan de hele dag (en nacht) naar je telefoon staren.

De Markt in Den Bosch, een doordeweekse nacht om 03.45 uur

Twee jongens rijden langs op een scooter. Ze kwamen eerder al voorbij, deden hun bontcapuchons een beetje opzij om te kunnen zien wie op de trappen van het Jeroen Bosch-standbeeld zaten. De jongen achterop voelde steeds aan zijn jas, er zat iets onder. Ze draaiden een rondje, hun rode achterlicht verdween een zijstraat in. Nu zijn ze terug. De jongen achterop maant de bestuurder te stoppen.

Ze stoppen, hij stapt af en loopt naar ons toe. Hij heft zijn kin op. ’Ey!’ Hij voelt hij weer aan zijn zak, steekt zijn hand in zijn jas. ‘Ey!’

Dan gaat het snel. Hij steekt zijn hand in zijn zak, houdt iets in de lucht.

‘Wie is hier level twintig?’

De jongen slingert zijn been over de scooter, de bestuurder geeft gas, de achterband slipt weg. Hij drukt op het ding in zijn hand, een blauw scherm verschijnt. De capuchon roept: ‘Level twintig, bitch!’ Ze tuffen de Markt over, maar vlak voordat ze uit het zicht verdwijnen, remt de bestuurder opeens af. De jongen achterop zet zijn handen aan zijn mond, draait zich richting ons en roept: ‘Jongens, er zit hier een

Vier uur eerder, 23.45 uur

Ik sta m’n wenkbrauwen al af te vegen voor de nacht als er wordt aangebeld. Ik druk op de knop van de intercom. ‘Psst. Gotta catch ‘em all.’ Ik kijk vanaf het balkon naar beneden, er staan drie jongens onder m’n raam. Eentje met een -pet, eentje met een powerbank, eentje met een campingstoel op z’n rug. Joggingbroek aan, naar buiten. Ik heb gisternacht twee Psyducks gezien op m’n radar, maar niet gevangen. Ze waren niet ver weg. Vanavond moet het lukken.

Die middag zat ik drie uur lang in m’n hardloopkleren op de bank. M’n schoenen waren gestrikt, m’n sport-bh zat strak, m’n telefoon was opgeladen. Maar de Pokémonservers lagen eruit. Waarom tien kilometer gaan rennen als ik tussentijds geen ei kon

Terwijl ik daar zat, belde een vriendin. Of ik vannacht nog ging spelen. Twee uur later, ik heb m’n schoenen intussen uitgeschopt, belt ze weer. ‘Veer, ik heb Pokémon eraf gegooid. Ik kwam iemand tegen in de stad. Maar er zat een Staryu op de prullenbak bij de Febo, dus ik zei dat hij even moest wachten. En pas toen ik thuiskwam, besefte ik dat ik dat gesprek nooit heb afgemaakt. Hij is op een gegeven moment gewoon weggelopen.’

Een week eerder installeerde ik op m’n telefoon, deels om te bevredigen (mijn Psyduck-plaatje was, naast een rood Limp Bizkit-petje, mijn meest waardevolle bezit), deels omdat ik wilde zien wie het nog meer speelde.

De halve stad, zo bleek. Die eerste nacht zat ik tot vier uur buiten, mijn vingers na een paar stram van de kou en het swipen. Mijn broertje zat naast me, zijn draagbare speakers op de grond. Snoop Dogg lokte een dakloze man onze kant op. Hij loopt al jaren door de stad, al dan niet zonder schoenen. Hij wilde weten waarom iedereen nog buiten was. Of het een feestdag was. Of we misschien een paar cent hadden. Of hij ook een blik bier mocht. Of de muziek harder mocht.

Niet veel later stond hij, halve liter in de hand, met vier jongens te dansen op de markt en uit volle borst mee te zingen met Snoop: ‘Cause it aint no fuuunnnn if the homies can’t have none.’

Een goede reden om elkaar op te zoeken

Kerkplein, 00.30 uur

Het komt misschien asociaal over: een spel waarbij je constant op je telefoon moet kijken. Maar de realiteit is: nooit eerder ontmoette ik zoveel nieuwe mensen in eigen stad. De reden om elkaar op te zoeken is er al, de rest gebeurt vanzelf.

Sinds die eerste nacht gaan we bijna dagelijks naar buiten. Soms overdag, maar de avonden blijken het mooist: op pizzakoeriers en hondenuitlaters na is rond die tijd verder bijna niemand meer buiten, dus medespelers zijn snel gevonden. Medespelers die willen pochen met hun unieke Pokémon, die tips komen vragen, die verbondjes sluiten om op tactische plekken Pokémon die groepsapps oprichten, dates regelen, jeugdherinneringen ophalen.

Ik zit naast mijn broertje in z’n campingstoel. Onder een boom staat een man van een jaar of veertig met twee telefoons in zijn hand, zijn beide duimen gooien simultaan Pokéballs. Hij speelt niet; hij is zaken aan het doen.

Een jongen laat een scheet en roept Een ander zet de Pokémon-theme song aan op z’n telefoon, dertig man zingen mee.

Een eindje verderop zit een moeder met een peuter in een buggy tegen de pui van een boekenzaak. Het kind slaapt, het kwijl in zijn mondhoekjes glinstert in het blauwe schijnsel van zijn moeders telefoon.

Nog steeds op het Kerkplein, 01.20 uur

Een politiewagen rijdt het plein op. Wat we aan het doen zijn. Dat het eigenlijk niet kan, met zoveel mensen hier zitten. Dat de muziek uit moet. Eén agent maakt geen grappen, hij wil dat de rust wederkeert. De ander heeft zichtbaar moeite zijn lach in te houden.

Shoarmatent, 01.45 uur

Een jongen, weggedoken in de kraag van zijn jas, port me in mijn zij. ‘Heb je iets?’

Ik heb niks. Althans, niet wat ik vermoed dat hij zoekt. Dan haalt hij zijn telefoon uit z’n zak. ‘Want ik hoorde dat hier een Pikachu zat gisteren. Ben je team geel?’

Pokéstop, 02.30 uur

We komen een jongen tegen die we gisteren ook al zagen. Hij woont niet in Den Bosch, maar komt elke avond met de auto naar de stad; in het dorp waar hij woont kan hij nauwelijks spelen. Hij zit nu ook in een groepsapp, samen met andere jongens uit de dorpen. Dan kunnen ze samen rijden.

Hij heeft eigenlijk nooit dat mensen zomaar met hem willen praten. ‘Ik ging overal op. Scouting, voetbal. Maar dit is veel chiller: iedereen helpt elkaar, man.’

Dan gaat er een paar meter verderop een deur open. Een krom oud vrouwtje loopt in haar kamerjas naar buiten met twee agenten in haar kielzog. ‘Kijk! Daar zijn ze! Ze zijn hier aan het inbreken!’

We zeggen dat dat niet waar is. Sowieso zou dat geen nut hebben; er zitten helemaal geen Pokémon in haar huis.

De agent probeert de vrouw uit te leggen wat we aan het doen zijn. ‘Er zitten allemaal kleine dieren in uw tuin, en deze mensen proberen die in hun telefoon te stoppen.’

Andere Pokéstop, 03.30 uur

‘Hebben jullie nog bier, want dan kom ik naar beneden.’ Een bewoner van een pleintje verderop heeft zelf de app niet. Hij heeft zelfs geen smartphone; hij houdt graag vast aan dingen, zo ook aan zijn oude Nokia. Hij veegt een snotje van zijn neus in zijn snor, hoest in z’n elleboog en zegt: ‘Ik heb in mijn leven twee dingen ingeruild. Mijn vrouw, en Javaanse Jongens.’ Dat laatste was zo duur geworden geworden dat hij nu Brandaris rookt. En die vrouw dan? ‘Die was nog duurder.’

Een man van een jaar of vijftig loopt op ons af. Weer een bezorgde bewoner? Nee, ook een speler. Zijn dikke kind wilde nooit sporten, tot ze Pokémon ontdekte. Hij wilde met haar meespelen, maar daar had ze geen zin in omdat hij niet snapte hoe het werkte. ‘Ze zei zelfs dat ik Pokémon die ik al had, gewoon moest vangen. Dat slaat toch nergens op?’

Hij wilde niet achterblijven en was na zijn nachtdienst nog even de stad ingegaan. ‘Ik zie die poppetjes alleen niet, dan moet m’n bril omhoog en dan kan ik geen Pokéballs gooien. Wil je mijn bril even vasthouden?’

Zo zielig dat volwassenen als zombies door de stad lopen?

Naar huis, 05.00 uur

Het wordt licht buiten, maar op weg naar huis tel ik nog een stuk of honderd jagers. Een meisje dat een jongen haar nummer geeft, zodat ze ‘samen kunnen spelen.’ Een man met een paardenstaart die me staande houdt omdat ‘ik zo jaloers ga zijn als ik zie wat hij heeft.’ Hij blijkt een Tentacruel te hebben gevangen. Hij heeft gelijk. Een groep jongens belt een zieke vriend via FaceTime: ‘Jankdoos. Griep. Thomas heeft een fucking Lickitung gevonden, hè?’

Pokémon gevonden op wel heel toepasselijke plekken.

In bed scroll ik nog even door Twitter. Eerst een prachtig verhaal over twee die eindelijk samen kunnen spelen. Dan een analyse over hoe Pokémon ervoor zorgt dat de tv-generatie weer massaal Dan een stuk over het jeugdsentiment, de manieren waarop spelers elkaar ontmoeten. Dan een artikel over op een pleintje in de buurt. Ik lees de comments. ‘Zo zielig dat volwassenen als zombies door de stad lopen, ga een leven zoeken in plaats van Pokémon!’

Dan kijk ik naar de foto’s die ik de afgelopen week heb gemaakt. Mijn opa, die een roodborstje aanwijst in zijn achtertuin, omdat hij denkt dat ik die ook kan vangen met mijn mobiel. Een Jigglypuff op het hoofd van mijn broer. De dakloze, dansend in het maanlicht. Een selfie met de jongen die vroeger overal op ging om vrienden te maken. Een Staryu op de motorkap van die politiewagen. Mijn broer en tien vrienden die de slappe lach hebben omdat iemand nét even was plassen toen zijn lievelings-Pokémon voorbijkwam en uit protest naar huis is gegaan. Een vriendin die de bril van de man van vijftig vasthoudt.

Ik stel me voor hoe die vrouw van tachtig morgen stiekem in haar rozenstruik gaat zoeken naar die kleine dieren waar iedereen het steeds over heeft.

Dit verhaal is een xl-versie van mijn vaste rubriek ‘Iemand die ik niet ken’, waarin ik om de week schrijf over een moment dat ik deelde met iemand die ik niet ken.

Meer ontmoetingen lezen?