Hallo lezers. Spuit elf hier.

Ik wil het graag even hebben over het racisme van Zwarte Piet, Gordon en Jack Spijkerman. 

En dan hier een grapje over ‘voorbij de waan van de dag.’

Nu weet ik wel: zo’n beetje elke  elk elke en bijna iedereen op heeft hier zijn zegje al over gedaan. Als u zegt ‘nu weten we het wel,’ begrijp ik dat.

En toch is het me bezig blijven houden. Eerst de discussie over het racistische karakter van Zwarte Piet, toen Jack Spijkerman tegen en over Humberto Tan (‘Niet alleen donker, maar nog dom ook’) en daar bovenop de rel met Gordon en de Chinees (‘Welk nummer ga je zingen? Nummer 39 met rijst?’). Ondertussen dat een ‘donker gekleurde (neger)’ vanwege zijn huidskleur een stageplaats bij een electronicazaak was geweigerd.

Een zwart-witdebat

Wat vooral opvalt aan de discussie, is de gepolariseerdheid ervan. Er zijn duidelijk twee kampen. Kampen die zich nauwelijks voegen naar klassieke scheidslijnen als rechts of links, hoog- of laagopgeleid, autochtoon of allochtoon - de discussie lijkt binnen de groepen al even heftig gevoerd te worden als ertussen -, maar twee kampen niettemin.

Aan de ene kant de aanklagers die in alle bovengenoemde voorbeelden onmiskenbaar en ondubbelzinnig  zien. Aan de andere kant de beklaagden die zich van geen enkel kwaad bewust zijn. In het ene kamp verbijstering alom over het latente racisme in dit ooit als tolerant beschouwde land: van de tot de Verenigde Staten tot gans het twitteruniversum. In het andere kamp al even grote verbijstering over die ophef: van het Malieveld tot de Pietitie tot en Gordon zelf. Het was maar ‘een stigmatiserend grapje,’ 

Mooier kun je het wederzijdse onbegrip niet samenvatten.

De discussie lijkt op die tussen een gelovige en een ongelovige: de een snapt niet hoe je niet kan zien wat hij ziet, de ander snapt werkelijk niet waar je hem naar probeert te laten kijken

De discussie lijkt op die tussen een gelovige en een ongelovige: de een snapt niet hoe je niet kan zien wat hij ziet, de ander snapt werkelijk niet waar je hem naar probeert te laten kijken. Er waren enkele schaarse pogingen tot een gulden middenweg: antropoloog Martijn Dekker enige nuance in het debat aan te brengen, columnist Maxim Februari nog op het hoge ironische gehalte ervan. Maar dat leek weinig uit te maken. De stellingen waren reeds betrokken.

Wie zich in de discussie mengde, werd als vanzelf in één van de kampen geplaatst. Als je je ook maar enigszins ongemakkelijk voelde bij de Sinterklaastraditie of de opmerkingen van Gordon en Jack, moest je in de ogen van de tegenpartij haast wel een -hatende, anti-Hollandse oikofoob zijn; als je je schouders erover ophaalde, dan was je vice versa bijna zeker Met enig gevoel voor ironie kun je constateren: het debat over racisme in dit land is tamelijk zwart-wit.

Wat is racisme precies?

Dat bleef knagen. Dat de jongen die zijn stageplaats aan zijn neus voorbij zag gaan vanwege zijn huidskleur slachtoffer is van onverholen racisme, lijkt mij duidelijk. Maar zijn pepernotenstrooiers en de smakeloze opmerkingen van ’s lands platste humoristen van hetzelfde laken een pak? Zonder enige aandrang te voelen de Pieten-traditie - die van mij mag worden afgeschaft - of de misplaatste grappen van Gordon en Spijkerman - waar ik geen seconde om heb gegrijnsd - hier nu te verdedigen, bleef die vraag maar in mijn achterhoofd rondzingen. Zijn dit, naast kwetsende en misschien zelfs ontoelaatbare, ook echt allemaal racistische manifestaties?

Steeds bekroop mij het gevoel dat het begrippenapparaat waarmee de discussie gevoerd werd, ontoereikend was

Hoe meer ik erover nadacht en hoe meer ik erover las, hoe minder overtuigd ik daarvan raakte. Steeds bekroop mij het gevoel dat het begrippenapparaat waarmee de discussie gevoerd werd, ontoereikend was. Want hoewel er weinig filosofische en sociologische consensus bestaat over wát racisme nu precies is en wat je moet doen om je er schuldig aan te maken, strookten de meest geaccepteerde definities ervan niet met wat ik tijdens de Sinterklaasoptocht, in de jury bij Holland’s Got Talent of aan tafel bij RTL Late Night geëtaleerd zag. 

Volgens de Verenigde Naties is racisme:‘elk onderscheid, elke vorm van uitsluiting, elk verschil, elke beperking of elke voorkeur gebaseerd op ras, huidskleur, afkomst of etniciteit, die gemaakt wordt met de bedoeling of het effect om de erkenning, toekenning of uitoefening van gelijke rechten en vrijheden in de politieke, economische, sociale, culturele of anderszins publieke sfeer te frustreren of teniet te doen.’

Een hele mond vol en terecht: racisme is niet zomaar wat. Het is een fundamenteel onrecht. Het is niet alleen een vorm van onderscheid maken tussen mensen (dat doen we voortdurend), het is ook niet hetzelfde als discriminatie (dat zowel positieve als negatieve vormen kent), nee: het is een serieuze aantasting van de gelijke rechten en vrijheden van een individu of groep.  

De definitie stelt overigens niet dat van opzet of overtuiging sprake hoeft te zijn om van racisme te kunnen spreken (‘de bedoeling óf het effect’). Je hoeft geen lid van de Klu Klux Klan te worden om racist te zijn: ook onopzettelijk, onbewust gedrag dat de gelijkwaardigheid van mensen in de politieke, sociale of publieke sfeer aantast, kan ervoor doorgaan. ‘Zo bedoelde ik het niet,’ pleit je dus nog niet vrij van racisme.

Stereotypering en racisme: verwant maar niet hetzelfde

Maar er is een vorm van menselijk gedrag dat zich tussen onschuldige tradities en verkeerd opgevatte grapjes enerzijds en onverholen racisme anderzijds, ophoudt. Gedrag dat - hoewel vaak een integraal onderdeel van - nog niet per se hetzelfde is als racisme. Dat gedrag is stereotypering. Stereotypering is, kort samengevat, het reduceren van een individu of groep tot een bepaalde clichématig, vaak op vooroordelen gebaseerd archetype op grond van ras, etniciteit, geslacht, seksuele geaardheid, nationaliteit, geloof, beroep of sociale klasse. 

Anders dan racisme zijn stereotypen niet per definitie haatdragend, negatief of gebaseerd op een vermeende inferioriteit van de gestereotypeerde

En hoewel racisme vaak hand in hand gaat met stereotypering, is het geenszins hetzelfde. ‘Vrouwen zijn goed met kinderen’, ‘Italianen zijn geweldig in bed’ en ‘donkere mensen hebben meer ritmegevoel’ zijn allemaal klassieke stereotypen, maar geenszins vormen van racisme. Anders dan racisme zijn stereotypen niet per definitie haatdragend, negatief of gebaseerd op een vermeende inferioriteit van de gestereotypeerde. Laat staan dat ze de bedoeling of het effect hebben de gestereotypeerde zijn gelijke rechten en vrijheden te frustreren of ontzeggen. Stereotypering en racisme zijn een beetje zoals de jas en de tas: dat jij in je jas past, en je jas in je tas, wil niet zeggen dat jij ook in je tas past. 

Stereotypering is dan ook niet per se moreel verwerpelijk; het is zelfs praktisch onvermijdelijk in het alledaagse leven. Het is, voor een deel, hoe ons brein chocola probeert te maken van de werkelijkheid. Alles wat we om ons heen zien generaliseren we in behapbare categorieën. Geen boom is hetzelfde en toch noemen we ze allemaal ‘boom’. Of zoals de Duitse filosoof Friedrich Nietzsche zei: ‘Ieder begrip ontstaat uit het gelijkstellen van het niet-gelijke.’

Op vergelijkbare wijze delen we mensen ook haast automatisch in stereotypen in: knappe, blonde vrouwen vinden we eerder dom, net als niet-stedelingen die in dialect spreken. Mannen in grijze pakken met stropdas associëren we als vanzelf met saai en betrouwbaar, zoals we ook aannemen dat de bebrilde Aziaat vast goed is in wiskunde en computeren. Om nog maar te zwijgen van ‘de grachtengordelaar’ die per definitie links zou zijn, ‘de PVV’er’ die ongetwijfeld xenofoob is of ‘de vrouw’ die - je voelt ‘em al aankomen - niet kan inparkeren.

Er zijn vele kwaadaardige stereotypen die ofwel grenzen aan racisme, ofwel in hun gevolgen al net zo kwalijk kunnen zijn

Dat stereotypering tot het standaardrepertoire van sociale interactie behoort en lang niet alle stereotypen zo kwaadaardig zijn als racisme, wil niet zeggen dat stereotypen acceptabel of moreel neutraal zijn. Integendeel, er zijn vele kwaadaardige stereotypen die ofwel grenzen aan racisme, ofwel in hun gevolgen al net zo kwalijk kunnen zijn. Zeer verhelderend zijn in dit verband de vier soorten stereotypen die de socioloog Susan Fiske (1959-) onderscheidde, weergegeven in onderstaande matrix.

Het Stereotype Content Model (SCM) van Susan Fiske. (Voorbeelden van Rob Wijnberg). Beeld: Momkai.

Grofweg, zegt Fiske, kun je stereotypen indelen langs twee verschillende assen: de mate van sympathie/affectie voor de gestereotypeerde (door Fiske ‘warmth’ genoemd) en de mate van competentie/status die hem wordt toegedicht (in de woorden van Fiske: ‘competence’). Stereotypen als ‘gehandicapten’ of ‘vluchtelingen’ (lees: ‘meelijwekkend’, ‘zielig’) vallen in de categorie lage status/hoge sympathie en zijn dus niet noodzakelijkerwijs kwaadaardig of denigrerend bedoeld (al kunnen ze wel zo worden opgevat). In de categorie hoge status/hoge sympathie vinden we stereotypen die bewondering en respect uitdrukken: denk aan de ‘hardwerkende Nederlander’ van de VVD of de alwetende ‘wetenschapper in witte jas.’ 

Daarnaast zijn er de stereotypen die weliswaar een hoge status worden toegedicht, maar met weinig affectie worden bejegend: de ‘graaiende bankiers’, de ‘superrijken’ of de succesvolle ‘hipsters’. Hier spelen emoties van jaloezie, afgunst en onmacht een rol. Ten slotte zijn er nog de meest kwalijke stereotypen, jegens hen met weinig status én weinig sympathie: denk aan de ‘uitkeringtrekker’, de ‘kutmarokkaan’, de ‘terroristische moslim’ of de ‘xenofobe PVV’er’.  

Deze voorbeelden zijn nadrukkelijk niet meer dan voorbeelden, want: welk stereotype in welke categorie valt, verschilt sterk per groep. Zo worden vluchtelingen in links-progressieve kringen doorgaans anders gestereotypeerd dan in rechts-conservatieve kringen. Waar de een zielige hulpbehoevenden ziet, ziet de ander opportunistische gelukszoekers. Zoals ook nerds of CEO’s van grote bedrijven in de ene kring weer heel andere stereotypen toegedicht kunnen krijgen dan in een andere kring. Denk aan: ‘wiz-kids’ versus ‘gamende jongens zonder vriendin’, ‘graaiers’ versus ‘banenscheppers’. 

Stereotypering verklaart de voorvallen, de enorme ophef erover en het wederzijdse onbegrip een stuk beter dan de extreme tegenstelling ‘racisme’ versus ‘niks aan de hand’ 

Dit alles schrijf ik niet om de opmerkingen van Gordon of Jack Spijkerman goed te praten, of om de gevoelens van hen die gekrenkt zijn door het fenomeen Zwarte Piet, te bagatelliseren. Maar de matrix hierboven verklaart de voorvallen, de enorme ophef erover en het wederzijdse onbegrip dat het gevolg ervan was, in mijn ogen een stuk beter dan de extreme tegenstelling ‘racisme’ versus ‘niks aan de hand.’ 

De opmerking van Gordon is een typisch gevalletje stereotypering van het soort ‘lage status, lage sympathie’: de Chinees, die nota bene promoveert in de economie, werd op denigrerende wijze gereduceerd tot ‘afhaal-Chinees’. Geen wonder dat men over Gordon heen viel. Tegelijkertijd kan ik me voorstellen dat de presentator zijn eigen opmerkingen eerder plaatst in de categorie ‘lage status, hoge sympathie’: het was wel flauw, lullig zelfs misschien, maar affectief bedoeld - zoals mooie vrouwen ‘sullige types’ ook wel eens badinerend ‘schattig’ noemen. En zoals Gordon trouwens praktisch iedereen benadert: met een badinerend soort humor, wat goed getimed als ‘dolletje’ kan worden begrepen en wat slecht getimed buitengewoon kwetsend kan zijn.

De opmerking van Jack Spijkerman aan het adres van Humberto Tan (‘niet alleen donker, maar nog dom ook’) gaat een stapje verder en schurkt tegen het racistische aan, al vermoed ik dat ook hier de intentie van Spijkerman een affectieve was. Het maakt zeker een verschil of zoiets van vriend tot vriend of van vreemde tot vreemde wordt gezegd. Niettemin is de grap zelf moeilijk anders te plaatsen dan in het kwadrant van de meest kwalijke stereotypen: die van de respectloze, denigrerende, minachtende vorm. Niet voor niets kwam Spijkerman, anders dan Gordon, wel met excuses over de brug; hij zal de misplaatstheid hebben aangevoeld. 

En dan is er nog de veelbesproken Zwarte Piet, die - racisme of niet - in ieder geval onmiskenbaar een stereotype is. Zij die er geen enkel kwaad in zien, zullen het hulpje van Sinterklaas in het kwadrant ‘hoge status, hoge sympathie’ plaatsen en hun kinderen oprecht voorhouden hoe knap het wel niet is dat Zwarte Piet op één avond al die pakjes in hun schoorsteen weet te bezorgen. Zij die twijfelen over de goedaardigheid van het stereotype zullen daarentegen vraagtekens plaatsen bij de status van Zwarte Piet: het is misschien niet slecht bedoeld (hoge sympathie), maar het blijft het ‘hulpje’ van Sinterklaas (lage status). En zij die in Zwarte Piet echt een racistisch fenomeen zien, zullen het stereotype plaatsen in de kwadrant lage status, lage sympathie. Niet alleen is hij ‘het slaafje’ van de witte baas, hij is ook nog eens een dom, karikaturaal figuur uit de tijd van de slavernij.  

Racisme is geen licht verwijt

Dat dit soort stereotypen de deur naar werkelijk racisme en bijbehorende discriminatie open kunnen zetten, illustreert het geval van de donkere jongen die zijn stageplaats niet kreeg - een duidelijke ontzegging van gelijke rechten die ook de VN onder racisme zou scharen. En ongetwijfeld ging aan die racistische afwijzing ook een racistisch stereotype vooraf, in de trant van ‘zwarten zijn lui/dom/onbetrouwbaar’. Doodnormale Marokkaanse jongens zullen evenzeer last hebben van het stereotype dat hun Marokkaanse tegenpolen op het slechte pad keer op keer bekrachtigen. Hoe indringend dit soort stereotypen kunnen zijn, blijkt wel uit het fenomeen dat zelfs gestereotypeerde groepen zelf zich soms gaan gedragen naar het stereotype dat over hen bestaat. 

Als ook de stereotypen van Gordon, Spijkerman en Zwarte Piet eronder vallen, raakt het begrip ‘racisme’ behoorlijk aan inflatie onderhevig

Wat je Gordon en Jack Spijkerman zeker kan verwijten is dat ze het effect van stereotypen duidelijk onderschatten: zelfs onschuldig bedoelde grapjes kunnen sociale consequenties hebben, hetzij door de drempel van racisme te verlagen, hetzij door de stereotypen te bestendigen. Dat heeft ook met machtspositie te maken: ben je een populaire BN’er dan leggen je woorden extra gewicht in de schaal. Of andersom: van de stereotypering van bankiers die zonder uitzondering ‘graaiers’ zouden zijn, wordt minder gewag gemaakt omdat de bankier in een hogere machtspositie verkeert dan, zeg, een moslim in Amsterdam-Osdorp die met het stereotype ‘radicaal’ of ‘terrorist’ moet leven. De positie op de maatschappelijk ladder bepaalt voor een groot deel ook de kwaadaardigheid van het stereotype. Dat besef zou iedere bemiddelde blanke man die niks verkeerds ziet in Zwarte Piet ook moeten hebben. 

Maar andersom: dit soort stereotypen allemaal over dezelfde kam van racisme scheren, is evengoed kort door de bocht en, zoals de meest gangbare definities van racisme laten zien, nogal een aantijging. Een morele hiërarchie aanhangen, bevestigen of propageren, met als bedoeling of effect mensen tot tweederangs burger te degraderen, is geen licht verwijt: als ook de stereotypen van Gordon, Spijkerman en Zwarte Piet daar onder vallen, raakt het begrip ‘racisme’ behoorlijk aan inflatie onderhevig. Dat de beklaagden moeite hebben met zo’n serieuze diskwalificatie, begrijp ik evengoed. Wat je Gordon en Spijkerman, naast enige gevoeligheid voor de positie van anderen, liever toewenst is een beter gevoel voor humor.

‘De hemel is waar alle politieagenten Engels zijn, alle koks Frans, alle monteurs Duits, alle geliefden Italiaans en al het andere wordt georganiseerd door de Zwitsers. De hel is waar alle politie-agenten Duits zijn, alle koks Engels, alle monteurs Frans, alle geliefden Zwitsers en al het andere wordt georganiseerd door de Italianen.’

Of niet dan?

De context van de foto boven dit verhaal: de set tijdens de opnames van de film ‘Die Hard with a Vengeance’. In de film draagt Bruce Willis het bord ‘I Hate Niggers’ in Harlem om een aanslag ergens anders in de stad New York te voorkomen. Foto: HH