We daten nu al honderd jaar. Worden we daar gelukkig van?
Voor Tinder was er cyberseks, daarvoor was er videodating en nog eerder ging je naar een singlesbar, of liet je je ophalen en op cola trakteren. Daten kost ons al honderd jaar veel geld en werk, en dat is ook de bedoeling, zo leert een nieuw boek over de geschiedenis van het daten.
‘De biologische klok begint pas echt te tikken als je zesendertig bent,’ zegt Sally, uit de proto-romantische comedy When Harry Met Sally (1989). Ze is dertig en na vier jaar relatie weer ‘op de markt.’ Sally klinkt niet helemaal overtuigd en haar New Yorkse vriendinnen stellen haar ook niet gerust. Een van hen bladert bezeten door een rolodex met mannennummers en waarschuwt: ‘De ware loopt ergens rond voor je. Als jij ‘m niet pakt, doet iemand anders het.’
Het was een decennium voor Sex and the City (1998-2004), maar exact dezelfde paniek dook regelmatig op bij de vier hoofdpersonen van die serie, die in dezelfde stad van overdaad naar liefde zochten.
En nu, ruim tien jaar later, laten komieken als Louis CK en Aziz Ansari – die niet lijken te kunnen ophouden over daten – zien dat de paniek evengoed mannen treft. Nieuwe datingtechnologieën hebben daar weinig aan veranderd. Sterker nog, ze lijken het soms erger te maken.
Wat al deze New Yorkers gemeen hebben is een pijnlijk besef van de gespannen verhouding tussen eindeloze mogelijkheden en tevredenheid. Het zoeken naar die tevredenheid kan voelen als een fulltime baan.
In haar veelomvattende geschiedenis van het daten, Labor of Love (2016), beschouwt de eveneens New Yorkse cultuurwetenschapper Moira Weigel dat spanningsveld als iets wat iedere westerse consument kent. Daten, presteren en consumeren zijn met elkaar verweven, en lang niet iedereen heeft daar profijt van.
Haar boek laat zien hoe de datingwereld de afgelopen honderd jaar, in de pas met de consumptiemaatschappij, een immer uitdijend aanbod aan opties is gaan bieden en tegelijkertijd juist benauwend normatief kan zijn.
Hoe winkelmeisjes daten en kopen verenigden
Weigel situeert het begin van daten zoals we dat nu kennen rond 1900. Het woord ‘date’ dook voor het eerst op in 1896 en verwees naar ongetrouwde ‘vrouwen op drift,’ die naar Amerikaanse steden waren gekomen om werk te zoeken.
In de eerste decennia van de twintigste eeuw groeide die bevolkingsgroep rap. Het werk was voor deze alleenstaande vrouwen aanvankelijk de beste plaats om een man aan de haak te slaan. Een baan als winkelmeisje, bijvoorbeeld, bracht je dagelijks in contact met geschikte mannen die iets te besteden hadden.
Het werd in de jaren twintig gebruikelijk voor dit soort vrouwen om naast hun koopwaar ook zichzelf in de markt te zetten. Gelijktijdig nam de cosmetische industrie een vlucht; door zich op te maken, zo benadrukten reclamemakers, toonde een vrouw haar waarde. Als werkneemster, maar ook als potentiële geliefde.
Hier ontstond dus de verbinding tussen werk en liefde die tot de dag van vandaag onze datingrituelen bepaalt. Wat zich tussen daters voltrok werd toen al gezien als een soort transactie. Nu hebben we het, als we spreken over Tinder of Happn, nog steeds over rondshoppen. (Een andere set met metaforen die in zwang kwam en nog steeds geldt, vergeleek daten met sport. De player, de game, scoren.)
Hard werken om je persoonlijkheid flatteus uit te stallen is oké, maar je mag er niet uitzien alsof je té hard je best doet
Tijdens werkuren hielpen ‘shopgirls,’ zoals Weigel hen noemt, anderen dus met consumeren en zodra ze vrij waren hielden ze hun eigen consumptie op peil. Kleren en make-up kopen werd een manier om ‘persoonlijkheid’ te tonen, een nieuw woord in die tijd, dat een cruciale rol begon te spelen bij het zoeken naar een partner.
Daarbij was ook toen al cruciaal wat iedere dater nu weet: hard werken om je persoonlijkheid flatteus uit te stallen is oké, maar je mag er tegelijkertijd vooral niet uitzien alsof je té hard je best doet. Het werd, en dat is het nog steeds, een dagtaak om je ‘profiel’ zo cool en nonchalant mogelijk te houden.
Dit alles kwam er voor shopgirls op neer dat hun werkvaardigheden hen beter maakten in dating, en andersom. Winkelmeisjes mobiliseerden de wetten van de aantrekkingskracht en de nieuwe datingmores om koopgedrag te sturen.
Daten doe je buiten de deur
Romantisch verlangen werd kortom verlangen om te consumeren. En dat blijft de rode draad in Weigels boek. In liefde en werk verkopen we onszelf, meent zij.
Het shopgirl-tijdperk werd gevolgd door een ontwikkeling die nu nog steeds een kern vormt van wat we onder daten verstaan: uitgaan. Oftewel: je samen in de publieke ruimte begeven, waar de spannende kans bestaat op verrassingen en magische momenten.
Waar het tot en met de jaren vijftig vrijwel onmogelijk was voor een vrouw om ’s avonds zonder man de stad in te gaan op zoek naar liefde, kenden de jaren zestig een nieuwe uitvinding die ook vrouwen de kans gaf alleen op jacht te gaan: de singlesbar (denk aan de propvolle hormoonarena’s die vaak het decor vormden van Sex and the City). Het concept van de allereerste, T.G.I. Friday’s, was afgekeken van underground zwarte- en homogemeenschappen, die hun liefdesleven in het geheim moesten beleven en daarvoor speciale, veilige horecagelegenheden openden waarvan bekend was dat er gelijkgestemden kwamen.
Zoals die vroege, geheime homobars model stonden voor de eerste singlebars voor hetero’s, zo waren het apps voor homo’s, zoals Grindr , die in 2012 de inspiratie vormden voor de immens populaire app Tinder.
Een avondje Tinderen doet Weigel echter minder denken aan een singlesbar dan aan ‘college’ - haar studententijd -, een andere bakermat van het huidige onlinedaten.
Wie Tindert zit eigenlijk nog een beetje op school
Tussen 1990 en 2000, schrijft ze, bevond de gemiddelde, schoolgaande Amerikaan zich zo’n vijftien jaar in jongvolwassenheid – de tijd tussen fysieke volwassenwording en huwelijk – en die periode wordt alleen maar langer. Het is een periode waarin je de vrijheden hebt van een volwassene, maar niet de verantwoordelijkheden. Voor een steeds grotere groep bevoorrechten is het ook de periode waarin je studeert.
De opkomst van universiteiten en hun openstelling voor vrouwen vormden in de loop van de twintigste eeuw dan ook mede de geschiedenis van het daten. Jongeren begonnen elkaar op nieuwe manieren te ontmoeten en in de schijnbare veiligheid van een besloten omgeving te experimenteren met verschillende sekspartners.
Dating op de universiteit leert jongeren om te consumeren en zichzelf te presenteren
Weigel gaat in detail in op veel van de datingrituelen en protocollen die op campussen ontstonden en die niet overal even herkenbaar zijn buiten de Verenigde Staten, met hun typische college-systeem. Maar haar belangrijkste observatie is dat ook dating op de universiteit jongeren leert om te consumeren en zichzelf te presenteren. Die bezigheid, beweert ze, heeft minder te maken met liefde dan met klaarstomen voor de maatschappij.
De vaagheid van het relatief nieuwe, nogal koele begrip ‘hooking up,’ zoals Weigel refereert aan de (vele) wisselende seksuele contacten van hedendaagse collegestudenten, impliceert bijvoorbeeld een mate van flexibiliteit maar ook onzekerheid die ook toepasbaar is op de arbeidsmarkt, waar freelancen steeds meer de norm wordt. Tinder weerspiegelt die college-ervaring van eindeloze seksuele mogelijkheden.
Rondshoppen voor je de Ware vindt
Voordat hooking up echter een begrip werd, ging het als het over studentenliefde ging lang over ‘going steady.’ Die term – die zich misschien het beste laat vertalen als ‘verkering’ – werd rond de Tweede Wereldoorlog gemunt voor wat we nu seriële monogamie noemen.
Volgens Weigel informeert dat nog steeds min of meer het verwachtingspatroon van de moderne dater. Ze herinnert het zich uit haar eigen middelbareschooltijd als volgt: ‘Ik nam net als alle anderen aan dat we allemaal een reeks partners zouden verslijten tot we op een dag, door een of ander mysterieus mechanisme, De Ware tegen het lijf zouden lopen.’
De opkomst van deze manier van daten had te maken met de ongekende overdaad die de naoorlogse bloeiperiode bracht. In 1956, schrijft Weigel, verdiende de gemiddelde Amerikaanse tiener evenveel als een heel gezin vijftien jaar eerder. Bedrijven speelden daarop in met een steeds breder aanbod voor een steeds breder smakenpalet.
Steeds meer jongeren konden het betalen om naar de bioscoop te gaan, singeltjes te kopen en hamburgers te gaan eten in winkelcentra.
Shoppen werd de spil van het tienerleven en dat woord werd ook toepasbaar op daten. Een datinghandboek uit die tijd meldde: ‘Bepalen wie je toekomstige echtgenoot wordt lijkt een beetje op een jurk uitzoeken. Dat er slechts één de juiste is betekent niet dat de andere 99 slecht gemaakt zijn. Ze zijn het simpelweg niet voor jou.’
Om te weten of een relatie iets voor je is, moet je het een tijdje uitproberen, zo denkt de hedendaagse seriële monogamist dus sinds de jaren vijftig. Is die het niet voor jou, dan neem je een nieuwe.
De seksuele revolutie van de jaren zestig, die Weigel uitgebreid analyseert, heeft bovendien het idee laten leven dat experimenteren met seks haast een must is. En hoewel die revolutie een product was van maatschappelijke tegenbewegingen, schijnbaar antikapitalistisch en anti-establishment, moeten we niet vergeten dat die tegenbewegingen tegelijkertijd opkwamen met het vrijemarktdenken. Beide bewegingen, aldus Weigel, gingen over het maximaliseren van individuele vrijheid.
Wat als er iets beters is?
In Modern Romance (2016), het populaire boek dat hij schreef over daten in tijden van internet, richt komiek Aziz Ansari zijn kritiek op het shopaspect, dat met de komst van smartphones helemaal onmiskenbaar is geworden. Het is ongekend makkelijk om als vrije onlineconsument het beste product te vinden wat er op dat moment voor jou bestaat. Maar wat je zoekt in een soulmate is lang niet zo eenduidig. Het idee dat ergens anders nog iets beters op je wacht zal bij de fervente Tinderdater volgens Ansari altijd blijven rondwaren.
Daarbij noemt Ansari nog niet eens dat techbedrijven met een winstoogmerk er uiteraard baat bij hebben als gebruikers zo lang mogelijk in de roulatie blijven.
Het idee dat ergens anders nog iets beters op je wacht zal bij de fervente Tinderdater altijd blijven rondwaren
Weigel is minder rechtlijnig in haar kritiek dan Ansari. Maar een onderliggende vraag lijkt wel steeds: leiden onze manieren van daten tot gelukkige, duurzame relaties?
Met de steeds specifiekere hulpmiddelen die de markt biedt – twintig jaar geleden moesten we nog met videobanden in de weer, inmiddels beloven algoritmes dat ze je soulmate berekenen – zouden we vandaag steeds efficiënter moeten kunnen daten. Maar uit Weigels verhaal blijkt dat de paniek die ermee gepaard gaat niet minder is geworden.
Kijk alleen maar naar de keur aan zelfhulpboeken die verschijnt op het gebied van daten. In de toon van veel van die boeken ontdekt Weigel wat volgens haar een van de oorzaken is van datingfrustratie. Waar boeken over professioneel succes het zoeken in peptalk en aansporen tot zelfexpressie, raden populaire datinghandboeken teveel zelfexpressie juist af en zetten in op berekening en tactiek.
Bestsellers als He’s just not that into you – die titel zegt genoeg –, The Rules en The Game vertellen je vooral wat je níet moet doen als je op datingsucces uit bent. Vooral vrouwen wordt vaak aangeraden om zich, zoals Weigel het stelt, te wapenen tegen precies die emoties die ze juist vaak lijken te zoeken in de liefde.
The Rules uit de jaren negentig bood het schrijnendste voorbeeld. Om een Rules-meisje te worden diende je: niet als eerste tegen een man te praten, niet naar hem te staren, hem niet ten dans te vragen en hem zeker niet te bellen. Kortom: verberg wat je eigenlijk wilt en voelt.
Het is dezelfde datingparadox die al geldt sinds het shopgirl-tijdperk: doe je uiterste best, maar laat het vooral niet zien. Dit soort tegenstrijdigheden onthult volgens Weigel de gespleten moraal van de Amerikaanse cultuur over daten en liefde in het algemeen.
Eindeloze mogelijkheden, achterhaalde normen
Zo is het de auteur er uiteindelijk om te doen te laten zien hoe de enorme mogelijkheden te daten met wie, wanneer en hoe je maar wilt ons helaas nog niet hebben afgeholpen van een aantal normen en ideeën, die op z’n best fantasieloos en op z’n slechtst conservatief en achterhaald zijn.
Een voorbeeld daarvan is het idee van de biologische klok, waarmee al decennia benadrukt wordt dat de tijd van vrouwen kostbaar is en ze maar beter niet te lang kunnen wachten. Weigel wijdt er een polemisch hoofdstuk aan: ze betoogt dat de biologische klok een bedenkelijk construct is waardoor de grootste verantwoordelijkheid van de voortplanting onterecht bij vrouwen komt te liggen.
En de eenvormigheid van veel normen rond liefde en samenleven gaat niet alleen ten koste van vrouwen, maar ook van minderheden. Waar witte vrouwen uit de middenklasse bijvoorbeeld juist wordt aangepraat dat het krijgen van kinderen het grootste goed is, wordt etnische minderheden uit lagere klassen juist op het hart gedrukt om zwangerschap zoveel mogelijk te voorkomen.
Weigel komt niet met eenduidige oplossingen, maar een antwoord zou voor haar wel kunnen liggen in wat ze een volgende seksuele revolutie noemt: de verworven vrijheden uit de vorige seksuele revolutie, en de enorme mogelijkheden van het huidige datinglandschap, aangevuld met ruimere normen over wat de juiste vorm van liefde is. Misschien hebben we meer woorden nodig, schrijft ze, voor alle vormen die liefde kan aannemen.
We moeten af van het tegenstrijdige, romantische idee dat liefde het belangrijkste in het leven is én niet te beïnvloeden
En dat is niet alleen een kwestie van zelfhulp, maar ook een politieke zaak. Betere zorg, betere kinderopvang en aangepaste verlofregelingen zouden bijvoorbeeld al een groot verschil maken in de druk die jonge vrouwen met een kinderwens ervaren.
Met al haar kritiek op het moeizame huwelijk tussen consumentisme en daten is overigens ook niet gezegd dat werk en liefde volgens Weigel niets met elkaar te maken zouden moeten hebben.
Juist in een wereld waar liefde niet bepaald hoeft te worden door krappe normen, vergt het hebben van relaties actieve zorg voor degenen met wie je ze onderhoudt. Het kost tijd en moeite je eigen verlangens en die van een geliefde te kennen en te eren. We moeten dan ook af, meent Weigel, van het wederom tegenstrijdige, romantische idee dat liefde tegelijk het belangrijkste in het leven is én niet te beïnvloeden. We kunnen profiteren van de erkenning dat liefde ook werk is.