Wat de geschiedenis van Parijs ons leert over de ruige randen van de stad

Tomas Vanheste
Correspondent Europa tussen macht en verbeelding
Foto: Eline van Strien (voor De Correspondent)

Elke maandag bevelen we een boek aan dat de moeite van het lezen meer dan waard is deze zomer. Vandaag: Het andere Parijs van Luc Sante, een lofzang op de chaos, frivoliteit en wildheid van de stad. En een treurlied over het verdwijnen daarvan door toedoen van het grote geld en de benepen bureaucraten.

Keine Schönheit ohne Gefahr’ heet van de onvolprezen band Einstürzende Neubauten. Dat is precies de conclusie die trekt in over de lichtstad.

‘De geschiedenis van Parijs leert ons dat schoonheid een nevenproduct van gevaar is, dat vrijheid in het gunstigste geval het gevolg is van verwaarlozing, dat wijsheid vervlochten is met verval,’ tekent de van Belgische komaf op de slotpagina van zijn prachtige boek op.

Het andere Parijs is een lofzang op de goeddeels verdwenen, vooral in de negentiende eeuw gesitueerde, ‘stad van het volk’ die werd bevolkt door straatzangers en lichtekooien, voddenrapers en scharensliepen, gauwdieven en revolutionairen.

Op de stad van de mixité, waar sociale klassen elkaar in kronkelige steegjes, cafés en bordelen ontmoetten, en lange tijd in huizen van zes, zeven etages samenwoonden, waarbij de mensen met de krapste beurs de meeste trappen moesten bestijgen.

Het is het Parijs van voor die in de tweede helft van de negentiende eeuw flinke delen van de middeleeuwse stad liet slopen, en rechte, brede boulevards door de stad trok.

Het ideaal van de flaneur

Santes boek is een verhalenbordeel. De bekroonde journalist die eerder een boek over New York en een veelgeprezen autobiografie schreef, heeft uit een weelde aan historische bronnen de wonderlijkste geschiedenissen opgediept die hij in veel geuren en kleuren vertelt, daarbij vaak gebruikmakend van sfeertekeningen uit literaire werken. Als je niet bij de les bent, dreig je te verdrinken in de stroom details. Als je aandachtig leest, word je meegenomen door de vertelling, die als een flaneur die door de stad dwaalt.

In Het andere Parijs betoont Sante zich een meester in het flaneren, door de geschiedenis en soms ook in het echt

Het flaneurschap is Santes ideaal. In gebeeldhouwde zinnen vertelt hij wat het voor hem inhoudt. ‘De flaneur moet ontvankelijk zijn voor het hele vergezicht, zowel voor het kortstondige en vergankelijke als voor het onheuglijke, voor dingen die gewoonlijk niet worden opgemerkt, voor minuscule veranderingen en geleidelijke verschuivingen, voor dingen die op een dag gewoon verdwijnen zonder dat iemand er acht op slaat, voor onverwachte gebeurtenissen en toeval en ongerijmdheid, voor textuur en smaak en het onzegbare, voor heersende winden en tegenstromen, voor alles wat voor professionals te subjectief is om er geloof aan te hechten.’

In Het andere Parijs betoont hij zich een meester in het flaneren, door de geschiedenis en soms ook in het echt, wanneer hij excursies door de stad beschrijft. En bijvoorbeeld halthoudt in de Rue de Ménilmontant, waar de samenkwamen, waarover hij observeert dat ze ‘in de jaren dertig kleding droegen met knoopsluitingen op de rug opdat zelfs aan- en uitkleden een gemeenschappelijke onderneming zou zijn.’ Een schitterend detail, vind ik.

Wat Sante vooral wil laten zien, is dat aan de nu verdwenen rafelranden van de stad, op de plekken die zich onttrokken aan de curetage urbain, aan de drang tot ordening en zuivering waarvan baron Haussmann het grote symbool was, het leven weliswaar vies en voos was, maar mensen er ook een ongelooflijke levenslust en inventiviteit hadden.

Zoals in ‘de zone,’ het land net buiten de oude stadsmuren, waar kleine criminelen zich schuilhielden en voddenrapers hun kamp opsloegen, maar die voor de stadsbewoners ook ‘een deur naar de natuur’ vormde. ‘Je kon er onder de bomen drinken en dansen en roken en vloeken,’ tekent Sante op. Of bij feesten zoals het carnaval, dat ‘volstrekt teugelloos’ was en waar ‘met intense hartstocht, dwars door alle klassenbarrières heen’ werd gefeest.

Historische parallellen

Het is niet zo dat Sante dit bandeloze bestaan alleen maar idealiseert. In de meest gruwelijke details vertelt hij over nijpende armoede, nare epidemieën en onthutsende rassenhaat.

Daarbij maakt hij, als een wandelaar die eens een nieuw straatje inslaat, zonder duidelijk vooropgezet plan, ook uitstapjes naar recentere tijden. Zoals oktober 1961, toen de politie het vuur opende op vreedzame demonstranten voor de onafhankelijkheid van Algerije, duizenden arresteerde en opsloot, en tweehonderd betogers vermoordde door hen met vastgebonden armen in de Seine te gooien. ‘Tot op de dag van vandaag heeft de regering zelf slechts twee doden bekend,’ noteert Sante. Schokkend, maar de auteur geeft de huidige president François Hollande te weinig krediet. Hij in 2012 de ‘bloedige onderdrukking’ en hij ondertekende waarin werd gesproken van ‘tientallen moorden.’

Ook als Sante op zijn tocht door de geschiedenis niet recenter tijden bereikt, dringt de vergelijking met het heden zich soms op. Zoals wanneer het gaat over de anarchistische bomaanslagen eind negentiende eeuw. ‘Een ware anarchist valt zijn vijand aan; hij plaatst geen bommen in huizen waarin zich vrouwen, kinderen, arbeiders en bedienden bevinden,’ zegt een van hen. Niet veel later zoekt hij met een bom aan zijn broeksriem en gewapend met een revolver naar een druk café. In café Terminus bestelt hij een bockbier en een sigaar, drinkt nog een bier, steekt het lont met de sigaar aan, beent naar de uitgang en gooit de bom naar het orkest. Er vallen twintig gewonden en een dode. Snelle radicalisering, zouden we dat nu noemen.

Aan de golf anarchistische bomaanslagen komt in 1894 een einde, ‘hoewel explosievendiensten tot het uitbreken van de oorlog twintig jaar later zich nerveus bezighielden met elke verloren koffer en met elk verdacht huishoudtoestel dat toevallig op straat werd aangetroffen.’

Ons voorland, als hopelijk weldra ook de huidige terrorismegolf is gaan liggen?

Is de stad gesaneerd?

Al poetst Sante het vuil van het verleden dus bepaald niet weg, het is lastig te ontkennen dat hij een romanticus is die in vervlogen tijden meer schoonheid weet te ontwaren dan in de huidige.

De ware flaneur zal in Parijs en Brussel, Gent en Amsterdam nog op menige verrassing stuiten

‘Het verleden, hoeveel schaduwzijden er ook aan kleefden, was ruig,’ schrijft hij. ‘Het heden daarentegen is volledig gecultiveerd. De eisen van het grote geld en de aanvechtingen van bureaucraten - die al even benauwd zijn voor afwijkingen van de regel als voor ziektekiemen, chaos, frivoliteit, lachsalvo’s en onbeantwoorde vragen - hebben samengezworen om de voorwaarden te scheppen voor stagnatie, om te stad te saneren tot op een punt waar er geen verrassingen, geen risico’s, geen spontane ziekte-uitbraken, geen sprietje onkruid meer zijn.’ Even verder stelt hij dat we vergeten zijn wat een stad is, dat de karakteristieke geur ervan is geneutraliseerd.

Het lijkt mij allemaal wat al te somber. Ja, sommige steden beginnen inderdaad op openluchtmusea en pretparken te lijken. Zeker, in menig binnenstad wonen vooral nog gefortuneerden. Absoluut, ook de ‘vrijplaatsen’ zijn tegenwoordig geregisseerd door de overheid. Het is waar, juist van wat onverwacht en onvoorspelbaar is, van wat rafelranden en duistere kanten heeft, gaat grote bekoring uit. Geen schoonheid zonder gevaar.

Maar de ware flaneur zal in Parijs en Brussel, Gent en Amsterdam nog op menige verrassing stuiten en ontdekken dat er nog vele plekken en mensen zijn die zich weten te onttrekken aan de greep van het grote geld en het alziende oog van de overheid.

Meer leesvoer voor de zomer: