Waarom de schurk in een film vaak een vreemd accent heeft (en andere inzichten over het babybrein)
Babybreinen zijn bij geboorte uitgerust om in rap tempo te leren. Psychologieprofessor Elizabeth Spelke ontdekte dat en krijgt er vandaag een belangrijke Nederlandse prijs voor. Mij legt ze uit wat dit inzicht betekent: dat we een stap dichter bij het antwoord komen op de vraag wat ons menselijk maakt.
‘Sommige mensen zeggen dat het een voordeel is dat ik die hersenschudding heb gehad. Dan praat ik tenminste niet zo snel.’
In de lobby van een hotel in Amsterdam zit ik tegenover Elizabeth Spelke, psychologieprofessor aan Harvard University. Ze vertelt zó bevlogen over haar werk, dat ik haar amper bij kan houden.
Spelke (67) is op dit moment in Nederland om de C.L. de Carvalho-Heinekenprijs voor Cognitieve Wetenschappen in ontvangst te nemen. Die prijs, waar een geldbedrag van 200.000 dollar aan vastzit, is haar toegekend door de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen vanwege ‘haar pionierswerk op het gebied van de cognitieve ontwikkeling van jonge kinderen.’
Ik heb me erg verheugd op het gesprek. Spelke doet namelijk heel spannend onderzoek. Ze bestudeert jonge baby’s om te achterhalen hoe het zit met de cognitieve capaciteit die wij als mensen hebben als we net geboren zijn.
Simpeler gezegd: het aangeboren hersengereedschap dat ons in staat stelt om in korte tijd ontzettend veel te leren. Deze ‘kernkennis’ bleek veel groter dan iedereen dacht, zo ontdekte Spelke. En daarmee brengt ze ons een stap dichter bij het antwoord op de vraag wat ons mensen onderscheidt van dieren.
Wat Spelke ontdekte
Een van de dingen die Spelke ontdekte, is dat pasgeboren baby’s al een bijzonder goed gevoel voor getallen hebben. Als je baby’s bijvoorbeeld vier geluidjes laat horen en ze tegelijkertijd een plaatje laat zien van vier en van twaalf stippen, kijken ze langer naar het plaatje met vier stippen. Ook als je de tonen wat langer laat klinken. Volgens Spelke kunnen ze dus onderscheid maken tussen veel en weinig.
Een andere vaardigheid die wij volgens Spelke al vanaf de geboorte onder de knie hebben, is ons vermogen om te begrijpen wat een object is. Ook kunnen we onderscheid maken tussen personen en dingen. We weten dat de eerste wél en de tweede niet tot actie kunnen overgaan.
De derde belangrijke vaardigheid die Spelke bij jonge baby’s ontdekte, is hun vermogen om ruimtelijke informatie te verwerken. Dat doen ze door gebruik te maken van geometrische aanwijzingen. Ze registreren bijvoorbeeld of een kamer rechthoekig is en zien verschillen tussen lange en korte muren.
Tot haar verbazing ontdekt Spelke ook dat baby’s om zich te oriënteren géén gebruik maken van herkenningstekens als de kleur van een muur. Daarmee lijken we volgens haar op sommige proefdieren. Volwassen ratten oriënteren zich bijvoorbeeld ook alleen op basis van vorm en niet op basis van kleur.
Taal is belangrijker dan huidskleur
Volgens Spelke zijn deze drie ontdekkingen onderdeel van een ‘kernkennis’-pakket. Met collega’s zoekt ze nu uit welke sociale vaardigheden daartoe behoren. Daarvoor kijkt ze of baby’s voorkeur hebben voor een bepaalde categorie mensen. Nemen ze daar eerder een speelgoedje van aan? Kijken ze daar langer naar? Accepteren ze eerder hun eten? Dit selectiemechanisme van baby’s kan cruciaal zijn, legt Spelke uit. ‘Je wilt geen aandacht krijgen van iemand die jou eigenlijk niet wil hebben als baby. Het is dus belangrijk dat je vaststelt of iemand tot jouw ‘groep’ behoort. De kans dat diegene het goed met je voorheeft, is dan groter.’
Maar hoe maken baby’s die keuze? Kijken ze naar huidskleur, taal of geslacht? Spelkes collega en oud-student Katherine Kinzler heeft een begin van een antwoord op deze vragen gevonden. Wat zij ontdekte, is dat baby’s van een paar weken oud al een voorkeur hebben voor iemand die de taal spreekt waar zij tot dan toe aan bloot zijn gesteld. Dat blijkt veel belangrijker dan huidskleur. Huidskleur speelt zeker een rol – een baby kijkt bijvoorbeeld langer naar een plaatje van iemand van de eigen kleur – maar zodra de personen gaan praten, wordt dat anders.
Zo ontdekte Kinzler dat witte baby’s in Parijs liever iets te eten of een speelgoedje kregen van een donker persoon die Frans sprak dan van een wit iemand die Engels sprak. ‘Taal is dus belangrijker dan kleur,’ zegt Spelke. ‘Het is niet voor niets dat de schurk in een Hollywoodfilm altijd een buitenlands accent heeft. Dat appelleert aan deze ‘kernkennis’.’
Waar Spelke nu mee bezig is
In het verlengde zoekt Spelke uit of muziek door baby’s wordt ingezet als selectiemiddel. Haar hypothese is dat liedjes voor baby’s een herkenningsteken zijn. Liedjes zijn namelijk zaken die van generatie op generatie worden doorgegeven. Dus als je als baby iemand tegenkomt die jouw liedje zingt, is hij vermoedelijk betrouwbaar en kun je er wel eten of speelgoed van aannemen.
De eerste onderzoeken lijken haar hypothese te bevestigen. ‘Mijn collega Sam Mehr schreef twee verschillende melodieën met dezelfde tekst. Vervolgens liet hij ouders een van de twee liedjes meerdere weken zingen voor hun baby. Toen de baby’s hierna werden blootgesteld aan een vreemd persoon die een van de twee liedjes zong, hadden ze duidelijk een voorkeur voor de persoon die hetzelfde liedje zong als hun vader en moeder.’
Om uit te sluiten dat de voorkeur niets te maken heeft met gewenning aan het liedje zelf, werd hetzelfde experiment uitgevoerd met twee speeldoosjes. Hadden de kinderen nu ook een voorkeur voor een persoon die het liedje uit hun eigen speeldoosje nazong? Opmerkelijk genoeg was dat niet het geval. Spelke: ‘Wat voor kinderen kennelijk heel betekenisvol is, is dat die andere persoon ‘Mom’s song’ zingt. Het liedje op zich is minder betekenisvol.’
Critici van Spelke stellen dat ze op basis van het kijkgedrag van baby’s te harde conclusies trekt. Het blijft immers een interpretatie van gedrag. Hoe kijkt Spelke daar zelf tegenaan? ‘Ik ben het eens met critici als ze stellen dat je onze theorie over kernkennis niet alleen kunt baseren op de inzichten die we opdoen door het bestuderen van baby’s. Daarom doen we ook veel dieronderzoek. Bij heel jonge dieren kun je met computerbeelden hun wereld totaal op zijn kop zetten en vervolgens kijken hoe ze reageren – dat geeft een indruk van hun kernkennis die in veel gevallen niet eens zoveel afwijkt van onze eigen kernkennis. Die kennis over dieren combineren we met de informatie die we opdoen bij het bestuderen van baby’s maar ook met kennis die afkomstig is van antropologen bijvoorbeeld.’
Nog even over die ‘kernkennis,’ die centraal staat in alle experimenten waar Spelke vandaag voor bekroond wordt. Is die bij de een beter ontwikkeld dan bij de ander? ‘We zien weleens kleine verschillen. Sommige baby’s lijken iets meer geïnteresseerd in cijfers dan anderen. En soms zien we dat die kinderen beter worden in rekenen. Maar over de hele wereld is de kernkennis in grote mate gelijk. Baby’s in India hebben dezelfde basale capaciteiten als de baby’s in Boston.’
En zijn er nog verschillen tussen jongens en meisjes? Hebben jongens geen beter ruimtelijk inzicht en zijn meisjes niet beter in taal? Spelke gaat rechtop zitten en zegt met veel nadruk: ‘Nee, we hebben geen enkel verschil gevonden in de kernkennis van meisjes en de kernkennis van jongens. Wat onderzoek wel laat zien, is dat jongens vaak andere strategievoorkeuren hebben voor het oplossen van bepaalde problemen dan meisjes. Zij kiezen bijvoorbeeld vaker voor methode één om een wiskundig vraagstuk op te lossen terwijl meisjes liever kiezen voor methode twee. Die voorkeuren zouden te maken kunnen hebben met hormonen. Maar het heeft niets te maken met de capaciteit van het brein. Meisjes kunnen net zo goed methode één onder de knie krijgen en vice versa.’
Kan het onderwijs nog profiteren van haar inzichten? ‘We werken nu in India samen met het Poverty Action Lab. Wat we daar onderzoeken, is of je heel jonge kinderen kunt helpen zich cognitief beter te ontwikkelen door gebruik te maken van alles wat we weten over ‘kernkennis’,’ zegt Spelke.
De eerste onderzoeken laten wisselende resultaten zien. Zo blijken peuters en kleuters die veel spelletjes doen die aanspraak doen op hun aangeboren kennis over getallen - bijvoorbeeld: leg de kaartjes waar de meest bolletjes in het rode vakje staan op de rode stapel en de kaartjes waar de meeste in het blauwe staan op de blauwe stapel – het na een jaar amper beter te doen op bepaalde testjes dan de kinderen die geen spelletjes hadden gespeeld. Wat wel bleek, was dat de kinderen enthousiaster waren over cijferspelletjes en rekenen. En volgens Spelke is dat laatste heel waardevol. ‘Het is heel belangrijk als kinderen plezier krijgen in leren. Dat ze leren dat rekenen ‘fun’ is.’
Waar gaat Spelke zich de komende tijd mee bezighouden? ‘Wat ik heel graag zou willen weten is wát ons mensen nou precies zo anders maakt dan de dieren. Omdat we een belangrijk deel van de kernkennis ook tegenkomen bij dieren is de grote vraag hoe het komt dat wij zoveel verder komen met die kernkennis. Waarom kunnen wij leren pianospelen, huizen bouwen en de ruimte in kaart brengen?’
Heeft ze al een idee? ‘Ik heb sterk het vermoeden dat het te maken heeft met taal. Dat stelt ons in staat om die kernkennis met elkaar te verbinden. Dat kunnen de bonobo’s niet.’