Wat de docent vindt? Meestal he-le-maal niks
Zou morgen worden besloten dat leraren voortaan de helft van hun salaris in winegums uitbetaald krijgen en op vrijdag in badjas les moeten geven, dan nog zal geen docent in opstand komen.
Of het nu gaat om de kabinetsplannen voor een nieuw curriculum of het verplichte Lerarenregister dat vorige week door de Tweede Kamer werd aangenomen, telkens weer geldt: aan 90 procent van de leraren gaat het volledig voorbij. In de lerarenkamer gaat het over de normering van de komende toets en over Niki uit 2B die een passer in de hand van een klasgenoot heeft gestoken, maar niet over de toekomst van de beroepsgroep of de laatste plannen van de staatssecretaris.
Het zijn altijd dezelfde tien docenten die komen opdraven
Oudere docenten zijn nog maar net bijgekomen van de invoering van de basisvorming, Tweede Fase en het studiehuis en houden zich afzijdig. De jongste generatie docenten lukt het maar niet om 3 havo in het gareel te houden en moet iedere lesdag zien te overleven. Daartussen zwermt een groep docenten die wel wat beters te doen heeft dan zich te bekommeren om grotere onderwijskundige vraagstukken. Babyflesjes vullen bijvoorbeeld, of de kinderen naar paardrijles brengen.
Organiseer je op school een vrijwillige bijeenkomst over willekeurig welk onderwijsthema, dan zijn het altijd dezelfde tien docenten die komen opdraven.
Toch gaat er geen Kamerdebat over onderwijs voorbij of er wordt gesproken over ‘draagvlak onder docenten.’ In 2008 concludeerde een belangrijke onderwijscommissie namelijk dat onderwijsvernieuwingen alleen succesvol kunnen zijn als leraren zin hebben om ze uit te voeren.
Joh.
Bewijzen
Neem het Kamerdebat over het Lerarenregister, twee weken terug. In dat register moeten docenten in de toekomst verplicht bijhouden of ze wel genoeg cursussen hebben gevolgd. Mijn favoriete passage uit het debat is een woordenwisseling tussen voorstander van zo’n register Loes Ypma (PvdA) en tegenstander van het register Jasper van Dijk (SP). Komt-ie:
Van Dijk: ‘Mevrouw Ypma zegt onomwonden: de meeste docenten steunen dit voorstel. Daarvoor heeft zij nul komma nul bewijs. Zij zou dat simpel kunnen oplossen door te zeggen: dat gaan we onderzoeken, en dan komen we terug.’
Ypma: ‘Nee, dat gaan we niet onderzoeken als het aan mij ligt. Want de heer Van Dijk kan ook het tegenovergestelde niet bewijzen. Ik denk dat hij gewoon ongelijk heeft.’
Een motie van Van Dijk om eens op grote schaal te toetsen of leraren zo’n Lerarenregister wel zien zitten, werd inderdaad verworpen. Wel werd op allerlei andere manieren beredeneerd dat docenten dat Register wel of niet willen.
Een greep uit die draagvlakargumentatie: de onderwijsbonden waren voor, dus waren docenten voor. Maar die bonden hadden hun leden niet gevraagd wat ze van zo’n Lerarenregister vonden, dus wat de bonden vonden zei niet zoveel. Dekker zei dat inmiddels 62.000 leraren – een kwart van alle docenten - zich vrijwillig hadden ingeschreven, en dat dat een teken was dat leraren enthousiast zijn over zo’n Register.
De leraren die ik over het Lerarenregister sprak, zeiden voornamelijk: ‘Huh? Wat is dat?’
Later bleek dat er maar weinig van zijn woorden klopte. Het aantal vrijwillig ingeschreven docenten zou eerder rond de 20.000 liggen, en dat zou dan weer een fuck you van docenten richting het Register zijn. Ypma had leraren gesproken en die waren voor. Maar Van Dijk sprak andere leraren en die waren juist tegen.
De leraren die ik over het Lerarenregister sprak, zeiden voornamelijk: ‘Huh? Wat is dat?’
Het was eerlijker geweest als iemand tijdens dat debat was opgestaan en had gezegd: ‘Dat Lerarenregister interesseert docenten geen ene mallemoer, net als al het andere onderwijsbeleid dat in de Tweede Kamer besproken wordt. Dat is een tikkie gênant, maar wij zijn er ook schuldig aan. Wij doen immers voortdurend alsof we weten wat leraren willen, maar zijn eigenlijk te bang om echt te luisteren naar wat ze vinden. Ze zijn immers vooral een obstakel om voor elkaar te krijgen wat wij aan onze vergadertafels bedacht hebben. Geen wonder dat ze de deur van hun leslokaal sluiten voor onze ideeën.’
De politicus die dat gezegd zou hebben, zou m’n stem hebben bij de komende verkiezingen. Tot die tijd denk ik dat ze in de Tweede Kamer gewoon ongelijk hebben.