Hoe groot is de ongelijkheid in Nederland?
In de jaren zeventig hadden we er nog de mond van vol. Nu is het terug van weggeweest: nivelleren. Toegegeven, de inkomensafhankelijke zorgpremie bleek niet al te populair. Toch gaan we alsnog nivelleren, met wat gesleutel aan de belastingkortingen. Dat werpt bovenal de vraag op:
Even beginnen bij het begin: hoe groot is de inkomensongelijkheid?
Maak kennis met de ‘gini-coëfficiënt’. Dat is een waarde tussen 0 en 1 die de mate van ongelijkheid in een land uitdrukt. Bij 0 krijgt iedereen precies even veel en leven we in een totaal communistische samenleving. Bij 1 krijgt één iemand alles. In 1977 hadden we nog een gini van 0,24. Maar doordat de belastingen halverwege de jaren tachtig omlaag gingen, liep onze gini snel op naar 0,28 in 1990. Sindsdien is hij min of meer stabiel. Nederland vormt daarmee een uitzondering ten opzichte van de meeste rijke landen, waar de gini bleef stijgen. Volgens de CIA World Factbook is Nederland nu het 26e meest genivelleerde land ter wereld (van de 136 gemeten landen).
Het valt wel mee dus.
Niet te snel: de gini is niet de enige manier om de mate van ongelijkheid uit te drukken. Je kunt ook naar de bovenste en onderste 10 procent van de bevolking kijken. En dan is het schrikken. Uit een studie van het Amsterdamse Instituut voor Arbeidsstudies (AIAS) blijkt dat het reële inkomen van de armste 10 procent er tussen 1977 en 2011 met maar liefst 30 procent op achteruit is gegaan, waarvan 10 procentpunt sinds 1990. De belangrijkste verklaringen zijn: lagere uitkeringen, grotere loonverschillen en een toename van tijdelijk en deeltijdwerk.
De overige 90 procent van alle Nederlanders ging er overigens gewoon op vooruit sinds 1977 (tussen de 6 en 23 procent). Vooral de kloof tussen de allerarmsten en allerrijksten groeide. In 1977 verdiende de rijkste 10 procent 5,1 keer zoveel als de armste 10 procent; in 1990 was dat al 7 keer en in 2011 8,2 keer zoveel. Deze ongelijkheid zien we niet terug in de gini, omdat de middeninkomens tegelijkertijd naar elkaar toegroeiden.
En het vermogen dan?
Dat is weer een ander verhaal. Inkomen is wat je maandelijks binnenkrijgt, vermogen is wat je bezit (denk aan: vastgoed, spaargeld en aandelen, minus schulden). De Nederlandse vermogensongelijkheid is enorm én groeiende. We weten niet precies hoe hard het is gegaan, want het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) heeft geen gegevens van vermogensongelijkheid sinds de jaren zeventig. Maar anno 2013 hebben we het over een gini van maar liefst 0,82. De rijkste 1,3 procent bezit 40 procent van alle rijkdom. 80 procent heeft daarentegen minder dan een kwart van het vermogen in handen. In Europa is alleen de Poolse vermogensongelijkheid groter.
Hoe is het zover gekomen?
De Utrechtse onderzoekers Bas van Bavel en Ewout Frankema noemen een aantal oorzaken. In de eerste plaats: de verzorgingsstaat. Mensen met een laag inkomen hoeven minder te sparen, omdat ze kunnen terugvallen op een uitkering. Twee: aandelen en huizen. In de afgelopen dertig jaar zijn deze veel meer waard geworden. Nog altijd moet een miljonair zijn best doen zijn vermogen niet te laten groeien. Drie: belastingontwijking. Voor de rijken is het steeds eenvoudiger geworden hun vermogen buiten het bereik van de fiscus te houden. En ten vierde: beleid. In 2001 is de vermogensbelasting voor rijke spaarders flink omlaag gegaan en in 2010 ging ook de erfbelasting naar beneden. ‘Door deze politieke beslissingen wordt het private vermogen nu niet of nauwelijks meer belast,’ schrijft Van Bavel. ‘Overigens zonder dat daar noemenswaardig politiek of maatschappelijk debat over is gevoerd.’
Tijd voor een nivelleringsfeestje van vermogen dus?
Geen gek idee. Maar nivelleren op huizen, aandelen en spaargeld is wel een stuk moeilijker dan op inkomen. De miljonairs met de grootste vermogens zijn het beste in het ontwijken van belasting. Eén op de tien miljonairs overweegt Nederland nu al om fiscale redenen te verlaten, blijkt uit onderzoek van Van Lanschot Bankiers. En trouwens: mensen die sparen voor de opleiding van hun kind of voor hun oude dag, worden ook gepakt door zo’n feestje.
We zouden kunnen proberen de belastingparadijzen aan te pakken, iets wat in internationaal verband zou moeten gebeuren. Ook een progressieve vermogensbelasting (die oploopt naarmate je meer bezit) of een hogere belasting op vastgoed worden weleens geopperd. Een eerste, eenvoudige stap zou zijn om de hypotheekrenteaftrek op dure huizen omlaag te brengen. In 2010 ging de helft van dit belastingvoordeel naar de 20 procent rijkste huishoudens.
Maar wacht even. Waarom zouden we überhaupt willen nivelleren?
Nivelleren is niet gratis. Volgens het Centraal Planbureau had de inkomensafhankelijke zorgpremie zomaar 2 procent werkgelegenheid kunnen kosten. Dat zijn 130.000 banen. De verklaring: door hogere belastingen loont werken minder. Maar hoe sterk dit effect is, valt heel moeilijk te voorspellen. Het verschilt per land. In ieder geval kunnen ook landen met hoge belastingen economisch heel succesvol zijn - kijk alleen al naar Scandinavië.
Bovendien zijn er steeds meer aanwijzingen dat ongelijkheid gepaard gaat met allerlei maatschappelijk onheil: meer kindersterfte, geestesziektes, tienerzwangerschappen, obesitas, misdaad - en minder sociaal vertrouwen, sociale mobiliteit en een lagere levensverwachting. De Britse onderzoekers Richard Wilkinson en Kate Pickett publiceerden in 2009 hun baanbrekende boek The Spirit Level: Why More Equal Societies Almost Always Do Better. Conclusie: ook rijken hebben baat bij een meer egalitaire samenleving.
Toch is het laatste woord hier nog niet over gezegd. Want wat is oorzaak en wat is gevolg? Misschien hebben samenlevingen met minder misdaad en een hogere levensverwachting wel gewoon een lagere ongelijkheid.