The Wolf of Wall Street bijt niet door
Martin Scorseses manische nieuwe film The Wolf of Wall Street, die vandaag in Nederland in première gaat, is absoluut topvermaak. Toch verlaat je na het zien van zoveel rondvliegende dwergen en dronken helikopterritjes met een onbestemd gevoel de bioscoop.
In het drie uur doordenderende bacchanaal van graaien, gebruiken en neuken dat Martin Scorseses nieuwe film The Wolf of Wall Street is, is de tragiek naar de marges verdrongen. Slechts twee keer steekt een grimmigheid even de kop op.
Een van die momenten is alleen een kort shot: een aandelenhandelaar heeft in bad zelfmoord gepleegd; de blij opzwepende muziek die de hele film voortstuwt, speelt gewoon door, terwijl het bloed van de badrand drupt en de camera onverschillig langsglijdt.
Het andere moment is indringender. Op de werkvloer van een nieuw kantoor op Wall Street wordt feest gevierd. De handelaren hebben hun dure dassen losgemaakt, staan op tafels en brullen als bavianen wanneer hun leider een vrouwelijke werkneemster presenteert die hij bereid heeft gevonden zich kaal te laten scheren voor tienduizend dollar. De dame zit op een stoel en lacht nerveus als iemand de tondeuse op haar hoofd zet. De bavianen bulderen en terwijl er een complete fanfare naar binnendendert met een polonaise prostituees, dwarrelen haar lange donkere lokken richting het tapijt.
Het onheilspellende aanzicht van het half kale hoofd – associeer er zelf maar op los – is een uitzondering in de verder haast absurdistisch lichtvoetige en kleurrijke stroom van excessen die Scorsese voorschotelt. The Wolf of Wall Street is manisch en luidruchtig en staat nergens lang bij stil als het niet uitbundig feestelijk is.
Van blut broekie tot koning van de apenrots
Centrum van deze kapitalistische orgie is aandelenhandelaar Jordan Belfort (Leonardo DiCaprio) die zich met het slim verhandelen van veelal waardeloze ‘penny stocks’ opwerkt van blut broekie tot koning van de apenrots. Omringd door een club handlangers (waaronder Jonah Hill als de buikige idioot Donnie Azoff) zoekt hij de grenzen op van zijn uit de klauwen groeiende welvaart. Hij smijt letterlijk met cocaïne, dollarbiljetten en kreeften en stort zich met kinderlijke overgave de vernietiging in.
Belforts uitgebreid in beeld gebrachte drugsescapades doen denken aan Fear and Loathing in Las Vegas . De kringen waarin hij zich begeeft en de bijbehorende mores kennen we van Wall Street en het vervolg daarop. Maar werd de hoofdpersoon uit die laatste film, investeerder Gordon Gekko, nog geportretteerd als de antichrist zelf, in The Wolf is dat soort moralisme ver te zoeken. Jordan Belfort heeft zelfs iets heldhaftigs.
Om die reden leek het DiCaprio nodig de film – die overigens gebaseerd is op de Wall Street-memoires van de echte Jordan Belfort – te verdedigen tegen de kritiek dat hij immoraliteit en inhaligheid verheerlijkt. Integendeel, stelde de acteur, het is een aanklacht én een waarschuwing. Toch laat de film zich niet direct als kritisch bekijken. Het is te verleidelijk mee te liften op de ongeremde energiegolf van Belfort, zoals DiCaprio hem tamelijk diepteloos maar aanstekelijk belichaamt.
Moet je je schamen als je je eigenlijk achteraf pas realiseert dat vrouwen in deze film hoofdzakelijk horizontaal en als cokeplateau figureren?
Is het erg om je drie uur lang compleet geamuseerd te vergapen aan Belforts boevenstreken? Moet je je schamen als je je eigenlijk achteraf pas realiseert dat vrouwen in deze film hoofdzakelijk horizontaal en als cokeplateau figureren? Scorsese heeft de critici, zo blijkt uit veel besprekingen, succesvol in verwarring gebracht over de vraag of zijn film nu satire is of propaganda.
Geen haat, geen liefde; geen monster, geen held
Het interessantste antwoord is dat The Wolf zowel verheerlijkt als afkeurt, zoals zoveel succesvolle misdaadfilms. Maar dat het om Wall Street gaat, blijkt gevoeliger te stemmen. Bankiers en handelaren horen we blijkbaar verderfelijker te vinden dan maffiabazen.
Wellicht heeft Scorsese de hypocrisie van zo’n onderscheid willen aankaarten. Maar er blijven verschillen tussen Jordan Belfort, zoals The Wolf of Wall Street hem afschildert, en veel andere aimabele maffiosi uit de filmgeschiedenis. Waar Vito Corleone, Tony Montana en Tony Soprano hun wandaden nog verantwoordden met romantische misverstanden als familie-ethiek, eer of de ware Amerikaanse droom, zijn de motieven van Belfort uitgesproken oppervlakkig. Wat zijn diepere drijfveren zijn, wordt niet duidelijk. Het lijkt hem niet zozeer om status of macht te doen, als wel om het grenzeloze geld zelf en de tsunami van onmiddellijke bevredigingen die hij zich daarmee veroorlooft.
Dat alles doet niet af aan de bovengemiddelde lol-factor van The Wolf. Maar wanneer je grijnzend de zaal verlaat, bekruipt je toch snel het gevoel dat je iets onthouden is. Jordan Belfort is geen monster en geen held, hij kent geen echte haat, maar ook geen echte liefde: er is iets zorgwekkend onbepaalds aan The Wolf of Wall Street, een onbevredigende willekeur.
Wat beklijft – behalve misschien het zonderlinge shot van dat kaalgeschoren vrouwenhoofd – zijn niet de rondvliegende dwergen, de dronken helikopterritjes, de blotebillenparade, maar de vraag wat we nu eigenlijk van een film verlangen.
Een criticus van The New Yorker maakte de voor de hand liggende vergelijking met Baz Luhrmanns recente verfilming van The Great Gatsby, waarin DiCaprio ook al verscheen als een schatrijke oplichter. Wat de auteur wel vond in de onmiskenbaar minder geslaagde film The Great Gatsby en miste in The Wolf was een onderstroom van hoop, ‘the flicker that makes the boat beat on.’ Noem mij een humanistische kijker, maar ik ben het met hem eens. The Wolf laat je overweldigd, maar onberoerd achter.