Vandaag begint de rechtszaak tegen Geert Wilders. Hierom ben ik voor vrijspraak
Vandaag begint officieel de rechtszaak tegen PVV-leider Geert Wilders voor zijn inmiddels beruchte vraag aan een zaaltje Haagse aanhangers of zij ‘meer of minder Marokkanen’ in Nederland hadden gewild. ‘Minder, minder, minder,’ scandeerde het gehoor, waarop Wilders antwoordde: ‘Dan gaan we dat regelen.’ Discriminatie op grond van ras en aanzetten tot haat, luidt de aanklacht van het Openbaar Ministerie.
Raadsman Geert-Jan Knoops en Geert Wilders noemen het ‘een politiek proces,’ waarbij een onwelgevallige mening monddood wordt gemaakt. Een onrechtmatige inperking van de vrijheid van meningsuiting, vinden zij.
Terecht, vind ik.
Het zaaien van iets dat niet strafbaar is
Nu heb ik al vaker betoogd dat dit soort gevechten over de grenzen van het vrije woord om andere redenen al niet in de rechtszaal thuishoort. Sterker, in talloze artikelen en boeken heb ik me uitgesproken voor het volledig schrappen van de wettelijke bepalingen tegen haatzaaien, belediging en nog een heel scala aan andere beperkingen van de vrijheid van meningsuiting.
De strafbaarstelling van haatzaaien bijvoorbeeld is alleen al om deze reden moeilijk te verdedigen: haat koesteren is op geen enkele manier verboden, dus waarom het ‘zaaien’ ervan wel? Haat is in Nederland een beetje als drugs: je mag het bezitten, maar niet telen. Moeilijk uit te leggen dus.
Haatzaaien is een beetje als ons drugsbeleid: je mag het bezitten, maar niet telen. Moeilijk uit te leggen dus
Daar komt bij: probeer maar eens te bewijzen dat iemand haat ‘zaait.’ Volstrekt onmogelijk. Als het al ‘haat’ is waar in dit geval sprake van is: vertolkt Geert Wilders die emotie, of verspreidt hij haar? Hoe bewijs je dat? Is hij de bron van ‘haat’ jegens Marokkanen, of zijn dat de Marokkaanse jongeren die oververtegenwoordigd zijn in de criminaliteitscijfers, de treitervloggers die Marokkaanse Nederlanders een slecht imago bezorgen, of de media die dat imago uitvergroten omwille van kijkcijfers en kliks?
En wat ís die haat dan precies die gezaaid wordt? Valt de constatering van PvdA-leider Diederik Samsom dat Marokkanen een ‘etnisch monopolie’ hebben op overlast niet in dezelfde categorie? Of de ‘kut-Marokkanen’ van PvdA-wethouder van Rob Oudkerk? En is ‘pleurt op,’ zoals premier Rutte zei, niet in essentie hetzelfde?
En nu we toch aan het vergelijken zijn: is de weerzin die SP’ers kweken tegen ‘de neo-liberalen’ die ‘de zorg uitkleden’ niet evengoed een vorm van haatzaaien? Of GroenLinksers die tekeergaan tegen rendementsdenkende managers: waarom wordt dat geen haatzaaien genoemd?
Al even problematisch is de aanklacht van discriminatie. Waar het specifiek de uitingsvrijheid betreft, kun je veilig stellen dat discriminatie onvermijdelijk en alomtegenwoordig is. We maken continu ‘onderscheid’ tussen mensen - en ook voortdurend op onheuse gronden. ‘Bankiers,’ ‘moslims,’ ‘linkse gutmenschen,’ ‘rechtse hardliners,’ ‘de elite,’ ‘het volk’ en ga zo maar door: aan de lopende band scheren we allerlei mensen over één kam.
Je zou zelfs kunnen zeggen: politiek bedrijven is mensen discrimineren - in de meest letterlijke zin van het woord. Als Geert Wilders voor zijn variant vervolgd dient te worden, dan ook de SGP die afgelopen week nog pleitte voor een verbod op gebedsoproepen van moslims (terwijl de kerkklok vrolijk doorklingelt). Of de VVD, die insinueert dat vluchtelingen de veiligheid in ons land bedreigen, terwijl autochtonen het leukste volk ter wereld zijn.
U snapt: deze lijst wordt algauw heel lang.
Het vrije woord is politiek (en politiek is intolerantie kweken)
Daarom schaar ik mij ook achter het argument van Geert Wilders en zijn raadsheer dat dit een politiek proces is. Want de vraag welke opvatting je mag uiten, is de definitie van politiek.
Voor de goede orde: ik onderschrijf niet zozeer het onderliggende verwijt van Wilders dat de rechters bevooroordeeld zouden zijn. Dat er ‘D66’ers in toga’ tegenover hem zitten, die uit zouden zijn op een veroordeling omdat het hier de PVV-leider betreft. Ik geloof best dat de rechters in kwestie in staat zijn hun oordeel te baseren op de wet, zoals een rechter dat geacht wordt te doen.
Het probleem is alleen: die wet zélf dwingt de rechters tot een politiek oordeel. Want de vraag of je mag zeggen dat je ‘minder Marokkanen gaat regelen,’ is een door en door politieke vraag.
Dat zie je al aan de argumenten die de rechter geeft voor het besluit om de zaak niet te seponeren, zoals de verdediging van Wilders had bepleit. Want, zo stelt de rechter: volksvertegenwoordigers komt inderdaad een ruime vrijheid van meningsuiting toe, ‘maar er is ook een grens.’ Gelet op hun maatschappelijke rol moeten zij ‘vermijden dat zij in hun openbare uitingen intolerantie voeden,’ aldus de rechter.
Met die uitleg bedrijft de rechter ondubbelzinnig politiek. Want wiens intolerantie jegens wie moet hier worden voorkomen? Die van de PVV jegens allochtonen of moslims? Zo ja, waarom dan niet die van Partij voor de Dieren jegens vleeseters, intensieve veehouders en circusdirecteuren? Waarom niet die van D66’ers jegens nationalisten of anti-Europeanen? Waarom niet die van de SGP jegens atheïsten, homoseksuelen en - nota bene - moslims?
Het antwoord: omdat dit politiek is. Het politieke debat is bijna altijd een vorm van intolerantie voeden: voor denkbeelden, gedrag en de groepen die die denkbeelden koesteren en dat gedrag vertonen, waar je tegen strijdt. Je kunt eigenlijk geen enkel politiek debat bedenken waar géén intolerantie jegens anderen wordt gevoed:
- Willen we meer of minder Zwarte Pieten?
- Willen we meer of minder Europese bureaucraten?
- Willen we meer of minder imams met een minaret?
- Willen we meer of minder intensieve veehouders?
- Willen we meer of minder euthanasieplegers?
- Willen we meer of minder managers in de zorg?
Het bevechten van het antwoord op al die vragen, dát is waar het politieke debat - en de vrijheid die te voeren - voor zijn uitgevonden. Het vrije woord is: het recht om intolerantie te kweken tegen wat je niet zint.
Het vrije woord is: het recht om intolerantie te kweken tegen wat je niet zint
Een tegenargument: je kunt niet ‘geen Marokkaan’ meer zijn
In de zeer levendige discussie onder een eerdere versie van deze column brachten veel leden het volgende bezwaar tegen mijn argumenten in: natuurlijk, ‘haatzaaien’ is moeilijk te definiëren, maar hét probleem is dat Wilders zich richt tegen een groep die een niet-gekozen eigenschap gemeen heeft: afkomst. Dat is wezenlijk anders dan politici die ervoor kiezen zich tegen ‘te veel managers’ of ‘mensen die abortus plegen’ te keren.
Mijn antwoord daarop is: het staat buiten kijf dat dit een belangrijk en relevant verschil is. Ik verdedig dan ook niet de opvatting van Wilders, ik verdedig zijn recht die te verkondigen.
‘Wat merkwaardig, zo’n waardenvrije opstelling,’ stelt een lid daarover. In mijn ogen is dat niet merkwaardig, en wel om de volgende reden: vrijheid van meningsuiting is een voorwaarde voor het hebben van (maatschappelijke) waarden en de discussie daarover.
De paradox is dus dat je de vrijheid om deze waarden ter discussie te stellen (wat de essentie van het vrije woord is) niet tegelijkertijd kunt begrenzen met diezelfde waarden die ze ter discussie probeert te stellen.
Anders gezegd: oproepen tot minder managers in de zorg, zoals de SP doet, is inderdaad iets anders dan oproepen tot minder leden van een etnische bevolkingsgroep in een land, zoals de PVV doet. Maar de toelaatbaarheid daarvan is aan de kiezer, niet aan de rechter.
Zodra een rechter zich uitspreekt over welk debat binnen de grenzen van het vrije woord valt (minder managers: prima) en welk debat erbuiten (minder Marokkanen: ontoelaatbaar), raakt hij aan de kern van het vrije woord zelf: dat we juist die vraag in alle vrijheid en zonder wettelijke beperkingen moeten kunnen bediscussieren en beantwoorden. Met columns, essays en pamfletten. Met boeken, films en documentaires. Met demonstraties, debatten in de Tweede Kamer en, inderdaad, speeches in achterafzaaltjes in Den Haag.
En uiteindelijk: met onze stem.
Iedere beperking die aan dat debat wordt opgelegd, is politiek vermomd als rechtspraak. Daarom ben ik voorstander van vrijspraak. Het échte vonnis over zijn uitspraken volgt op 15 maart volgend jaar.