Waarom zagen de peilingen Donald Trumps overwinning niet aankomen?
De Amerikaanse peilingen zijn de zondebok van deze verkiezingen. Stuk voor stuk zagen ze Hillary Clinton als de winnaar. Waarom zaten ze ernaast? En nog belangrijker: nemen we peilingen niet te serieus?
Bijna niemand had Donald Trumps overwinning verwacht. Experts niet. De markten niet. Journalisten niet. En vooral: de peilingen niet. De overgrote meerderheid van de peilingen betitelde Hillary Clinton als de winnaar.
Peilers staken de afgelopen dagen de hand in eigen boezem. ‘De peilingen waren grotendeels fout, inclusief de mijne,’ zegt Patrick Murray van het Monmouth University Polling Institute.
Waar gingen de peilingen de mist in? En wat zijn de verklaringen?
Maar eerst: een disclaimer. De verkiezingen zijn twee dagen geleden. Terwijl ik dit schrijf, worden er nog stemmen geteld. Plus: sommige informatie die ik in dit stuk zal gebruiken, komt uit peilingen die juist lijden aan de tekortkomingen die ik beschrijf.
Het zal nog maanden duren voordat alle data-analyses binnen zijn. Want een gedegen analyse kost tijd. Dit stuk is daarom verkennend en komt niet met definitieve conclusies.
Trumpaanhang werd onderschat in cruciale staten
Voordat we naar verklaringen zoeken, eerst een duik in de data. Hoe erg was de misser? En waar zaten de grootste fouten?
Allereerst is belangrijk te melden: sommige peilers rapporteerden de kans dat een kandidaat wint. Neem de laatste voorspelling van FiveThirtyEight - dé website voor politieke datajunkies: de kans op een overwinning van Clinton was 71,4 procent. Dat lijkt misschien een zekere overwinning, maar de kans is net zo groot dat een strafschop bij voetbal raak is.
En we weten allemaal dat strafschoppen er weleens naast gaan.
Maar toch, veel peilers geven zelf toe dat ze ernaast zaten. Laten we dus verder kijken, te beginnen met het totaal aantal stemmen - de popular vote. Terwijl de laatste peilingen zo’n 3,3 procentpunt voorsprong voorspelden voor Clinton, blijkt uit de laatste tellingen dat ze slechts 0,3 procentpunt meer stemmen verzamelde dan Trump.
Drie procentpunten ernaast dus. Dat is 1 procentpunt hoger dan de gemiddelde afwijking sinds 1968 - 2 procentpunt. De laatste keer dat de afwijking hoger was, was in 2000 bij de strijd tussen George W. Bush en Al Gore.
Maar eigenlijk maken die nationale resultaten niet eens zoveel uit. Door het kiesmannensysteem wordt de strijd per staat gestreden. En daar zie je iets interessants: in de meeste staten werd het uiteindelijke resultaat voor Clinton best goed voorspeld. Maar Trump werd in bijna elke staat onderschat.
Nu denk je misschien: maar die zijn toch volkomen afhankelijk van elkaar? Een stem minder voor de één, is een stem extra voor de ander. Dat ligt ingewikkelder. Zo waren er ook andere kandidaten in het spel en kunnen peilingen de opkomst verkeerd voorspellen.
De peilingen voorspelden Clinton goed, maar zaten ernaast voor Trump
En juist in die staten waar het er het meest om spande - de swing states - lijken de peilingen er flink naast te zitten in Trumps voordeel.
Nog een laatste clue: hoe meer witte stemmers zonder universitair diploma een staat had, des te beter deed Trump het in vergelijking met de peilingen. Het is dus goed mogelijk dat de peilingen juist die groep verkeerd inschatten.
Kortom: de peilingen zaten er vooral naast voor Trumpstemmers in swing states. Waarom werd de Trump-aanhang daar zo onderschat? Zes mogelijke verklaringen.
Verklaring 1: Trumpaanhang was ondervertegenwoordigd in de steekproeven
Het is de heilige graal voor elke peiler: de representatieve steekproef. Als je iets wilt weten over een bepaalde groep - in dit geval de Amerikaanse stemgerechtigde bevolking - heb je een goede afspiegeling van die groep nodig.
Dat wordt steeds moeilijker, omdat de respons dramatisch is gedaald de afgelopen jaren. Twintig jaar geleden deed nog één derde van de gecontacteerde mensen mee aan een onderzoek, zegt politicoloog David Hopkins. Nu is dat minder dan 10 procent. Dat komt bijvoorbeeld doordat veel peilbureaus op vaste telefoons bellen, die vaak niet meer gebruikt worden.
Als die ‘nonrespons’ bij alle bevolkingsgroepen even groot was, was het niet zo’n probleem. Maar dat is niet het geval. ‘We belanden nu op een punt waar je een bepaald segment van het electoraat niet meer kunt bereiken,’ aldus Hopkins.
Peilers proberen dit te corrigeren, bijvoorbeeld door bepaalde bevolkingsgroepen meer of minder gewicht te geven. Zo kon het dat sommige peilingen één zwarte negentienjarige Trumpfan uit Illinois dertig keer zo zwaar meetelden als de gemiddelde respondent.
Als peiler doe je dan allerlei aannames, bijvoorbeeld dat een persoon de mening van zijn bevolkingsgroep vertegenwoordigt. Maar hoe meer aannames, hoe groter de kans is dat je ernaast zit.
Verklaring 2: Mensen logen tegen peilers over hun Trumpvoorkeur
Trump is niet erg salonfähig, dus het is mogelijk dat mensen niet durfden toe te geven dat ze voor Trump gingen stemmen. Dit probleem wordt alleen maar erger als je - zoals veel peilers - met telefonische interviews werkt, waarin mensen minder eerlijk zijn dan in bijvoorbeeld een anonieme internetpeiling.
Het peilbureau Susquehanna Polling & Research Inc. voerde twee soorten telefonische peilingen uit: één waarbij iemand de vragen live stelde en één met een automatisch keuzemenu. Bij die laatste kwam Trump vaker naar boven als favoriet.
Een groep waarbij je zeker sociaalwenselijke antwoorden zou verwachten: vrouwen. Na alle verhalen over seksisme en aanranding, is het als vrouw gênant om te vertellen dat je toch op Trump gaat stemmen.
Uiteindelijk heeft 53 procent van de witte vrouwen op Trump gestemd - tegenover 43 procent voor Clinton. Vooral bij vrouwen zonder diploma was hij populair.
Niet iedereen denkt dat sociaalwenselijkheid een plausibele verklaring is. ‘Ik ben sceptisch,’ schrijft hoogleraar Andrew Gelman op zijn blog, ‘Trump deed het beter dan de peilingen in staten zoals North Dakota en West Virginia, waar ik aanneem dat er weinig schaamte is om toe te geven dat je Trump aanhangt. En hij deed het juist niet beter dan de peilingen in solide Democratische staten.’
Verklaring 3: Mensen liepen over van third-party-kandidaten naar Trump
Je zou het bijna vergeten, maar er waren ook nog andere kandidaten in de race. Met name: Gary Johnson en Jill Stein. Johnson kreeg uiteindelijk zo’n 3 procent van de stemmen, Stein 1 procent.
Dat is hoog vergeleken met andere verkiezingen, maar lager dan de peilingen voorspelden. Johnson kreeg volgens de laatste peilingen nog zo’n 4,9 procent van de stemmen, Stein 1,9 procent.
Johnson en Stein scoorden gezamenlijk dus 2,8 procentpunt lager dan de peilingen. Experts suggereren dat een groot deel van die 2,8 procentpunt uiteindelijk naar Trump is overgestapt. Dat is aannemelijk, zeker ook omdat Johnsons aandeel de laatste tijd omlaagging, terwijl de percentages voor Trump stegen.
Verklaring 4: Mensen besloten op het laatste moment op Trump te gaan stemmen
Dan heb je ook nog de lastminutebeslissers. Vorige week wist zo’n 13 procent van de bevolking nog niet wat ze ging stemmen - een ongewoon hoog percentage. Daarvan is - volgens de exit polls - 47 procent uiteindelijk voor Trump gaan stemmen, tegenover 42 procent voor Clinton.
Dat lijkt een klein verschil: het geeft Trump een boost van één derde procentpunt in vergelijking met de peilingen. Maar in verkiezingen met zulke kleine marges wegen zulke kleine beetjes heel zwaar.
Verklaring 5: Er is niet goed voorspeld óf mensen gingen stemmen
Peilers proberen de opkomst te voorspellen aan de hand van een aantal vragen, zoals: Ben je van plan te gaan stemmen? Heb je bij de vorige verkiezingen gestemd? En: Ben je lid van een partij?
Volgens politicoloog Matt Dickinson is verkeerd ingeschat wie zou gaan stemmen. Dit zou een van de belangrijkste redenen zijn dat de peilingen ernaast zaten bij Trump. Ook Jon Cohen - ooit hoofd peilingen bij The Washington Post - zegt: ‘Eén ding is zeker: de manier waarop peilers bepalen wie gaat stemmen, is kapot.’
Ook de totale opkomst is verkeerd ingeschat, blijkt nu. 56,9 procent ging stemmen, lager dan veel peilingen verwachtten. Het lijkt erop dat vooral Democratische aanhangers zijn thuisgebleven. Neem Milwaukee, Wisconsin, een Democratisch bolwerk. Clinton kreeg daar bijna 40.000 minder stemmen dan Obama in 2012; ze verloor de staat met zo’n 27.000 stemmen verschil.
Verklaring 6: Voor sommige mensen is het moeilijker te gaan stemmen dan voor andere
Over Wisconsin gesproken, dat is nu juist een plek waar strenge wetgeving het mensen moeilijk maakt te gaan stemmen. Je wordt daar alleen geaccepteerd bij de stembus als je je kunt identificeren met hele specifieke documenten.
En juist bij groepen die normaliter voor de Democraten stemmen - studenten, mensen met lage inkomens en zwarten - ontbreken zulke documenten vaker. Naast Wisconsin zijn er nog 32 staten met vergelijkbare wetten.
Ook al heb je het juiste identiteitsbewijs, dan moet je soms alsnog lang in de rij staan. Dat kan afschrikken, zeker als je in die wachttijd ook geld voor je gezin had kunnen verdienen. Onderzoek van Harvardmedewerker Stephen Pettigrew laat zien dat de wachttijd in wijken met minderheden twee keer zo hoog is als in witte wijken.
Kortom, voor groepen van wie je een Clintonstem zou verwachten is het moeilijker een stem uit te brengen.
Laten we peilingen op hun plek zetten
Er mist nog één verklaring: de hype rond cijfers. Bijna dagelijks verschenen er krantenkoppen over de peilingen, waarin telkens weer kleine schommelingen tot groot nieuws werden gebombardeerd. En waarin telkens weer een onzekere peilingsuitslag voor waar werd aangenomen.
Het zijn misschien wel de media die hier het hardst aan meededen die nu het hardst roepen dat de peilingen niet deugen. En dat verwijt is onterecht. Want hoewel ze er cijfermatig naast zaten, waren de meeste peilingen het eens over één ding: het zou een spannende race worden. En dat valt moeilijk te ontkennen.
Misschien hebben de peilingen wel ‘gefaald’ omdat we verkeerde verwachtingen hebben. Peilingen zijn goed om algemene ontwikkelingen te volgen, maar niet om dagelijks en op de komma nauwkeurig betrouwbare cijfers te produceren.
Ja, peilingen kunnen en moeten verbeterd worden, en het onderzoek naar de verkiezingsdata zal daarbij helpen. Maar laten we ook - zeker met onze eigen verkiezingen in aantocht - peilingen weer op hun plek zetten.
Tot aan de Tweede Kamerverkiezingen verdiep ik me in politieke peilingen. Wat heb je eigenlijk aan peilingen? Hoe kunnen ze beter? En: Moeten we überhaupt wel peilen?