Onderwijs2032 moest dé vernieuwing worden. Maar leraren zien er weinig in
Het belangrijkste onderwijsadvies van het jaar, van Platform Onderwijs2032, kwam in zwaar weer omdat bij de totstandkoming ervan geen leraren betrokken waren. Daarom kreeg de Onderwijscoöperatie een halfjaar de tijd om te onderzoeken wat leraren van het advies vinden. Vandaag adviseert ze de minister: Onderwijs2032 kan niet voortgaan op de ingeslagen weg.
Wat zouden leraren eigenlijk van de grootste op handen zijnde onderwijsvernieuwing vinden? Een halfjaar lang zocht de Onderwijscoöperatie uit wat leraren van Onderwijs2032 - een advies van de commissie-Schnabel dat gaat over wat leerlingen zouden moeten leren - vinden. Het ministerie van Onderwijs was namelijk even vergeten leraren in een eerder stadium te betrekken.
Vandaag adviseerde de Onderwijscoöperatie staatssecretaris Sander Dekker (VVD) van Onderwijs. En dat advies is niet mals. Dit is de belangrijkste passage:
‘Inhoudelijke voorstellen die niet uit de beroepsgroep komen – zoals die van Onderwijs2032 – worden ervaren als van ‘bovenaf opgelegd’ en roepen alleen al daarom enige weerstand op. De Onderwijscoöperatie adviseert dan ook om met Onderwijs2032 niet voort te gaan op de ingeslagen weg, maar de vernieuwing stapsgewijs en van onderaf te starten, met een heldere en stevige positie voor de leraar.’
De Onderwijscoöperatie schrijft bovendien dat veel leraren niet wisten wat Onderwijs2032 inhield. ‘Slechts een enkeling kon termen en begrippen noemen die in Onderwijs2032 voorkomen, zoals ‘burgerschap’ en ‘digitaal’.’
Wat vinden leraren?
Inhoudelijk zijn leraren ook kritisch op het eindadvies van de commissie-Schnabel. Hoewel het beeld dat naar voren komt uit het onderzoek volgens de Onderwijscoöperatie ‘te breed en te divers’ is om antwoord te geven op de vraag of het eindadvies de juiste richting geeft, zijn leraren het op de belangrijkste punten grotendeels met elkaar eens. De veranderingen die de commissie-Schnabel voorstelt zijn in drie punten samen te vatten. Ik heb erbij geschreven wat er in het advies van de Onderwijscoöperatie over die veranderingen staat.
Een grotere rol voor burgerschap, digitale vaardigheden en vakoverstijgende vaardigheden.
- Advies Onderwijscoöperatie: ‘Burgerschap, digitale vaardigheden en vakoverstijgende vaardigheden moeten zeker een plek krijgen in het curriculum, maar geen prominente.’
Het overige curriculum moet worden opgedeeld in drie kennisdomeinen: mens & maatschappij, natuur & technologie en taal & cultuur.
- Advies Onderwijscoöperatie: ‘Er is geen draagvlak voor de drie kennisdomeinen mens & maatschappij, natuur & technologie, taal & cultuur. Leraren zijn bang dat belangrijke vakkennis verloren gaat en pleiten voor het behoud van bestaande vakken als basis.’
Een grotere rol voor Engels in het basisonderwijs.
- Hier doet de Onderwijscoöperatie geen uitspraken over.
Hoe kan het dat de door de commissie-Schnabel voorgestelde veranderingen bijna haaks staan op wat leraren vinden? Ik maakte een reconstructie.
Onderwijs2032, een schoolvoorbeeld van schijninspraak
Eerdere kritiek op het eindadvies van de commissie-Schnabel was ook al niet mals. Volgens critici stond het eindadvies dat Platform Onderwijs2032 presenteerde bol van clichés en was de inhoud onwetenschappelijk.
Paul Schnabel, voorzitter van Platform Onderwijs2032, kreeg er in het bijzonder van langs. ‘Weg met de Schnabeltjeskrant,’ schreef docent Ton van Haperen in de Volkskrant. Hij stelde Schnabel verantwoordelijk voor de ‘gênante verzameling aan holle retoriek’ die het eindadvies in zijn ogen is. Arjen Lubach noemde de commissievoorzitter in Zondag met Lubach ‘de koning van het Schnabel-circuit’ en liet een photofuck zien van Paul Schnabel en Ryan Babel: Schnabel & Babel.
Er werden maar liefst 150 brainstormsessies georganiseerd, er verschenen 494 bijdragen op Facebook en er werden 11.983 tweets de wereld in gestuurd onder de hashtag #onderwijs2032
Meer serieuze kritiek was er ook: er zou geen draagvlak zijn onder docenten. Pijnlijk, want Onderwijs2032 werd nadrukkelijk gepresenteerd als een onderwijsvernieuwing die nu eens niet van bovenaf over het onderwijsveld zou worden uitgestort, maar waar alle Nederlanders aan mee konden doen. ‘Dialoog en draagvlak’ was het adagium. In het jaar in aanloop naar de presentatie van het advies werd een drie maanden durende ‘nationale brainstorm’ georganiseerd waarin iedere Nederlander bij kon dragen. Er werden maar liefst 150 brainstormsessies georganiseerd, er verschenen 494 bijdragen op Facebook en er werden 11.983 tweets de wereld in gestuurd onder de hashtag #onderwijs2032.
Volgens NRC-journalist Maarten Huygen was het een schijndiscussie. De uitkomsten zouden vooraf al vastgelegen hebben. NRC-columnist Jan Kuitenbrouwer constateerde: ‘Ondanks al die hippe song and dance was de procedure van Onderwijs2032 dus net zo intransparant als een ouderwetse commissie in een gelambriseerd achterkamertje.’
Lagen de conclusies van het eindadvies van Onderwijs2032 inderdaad al vast, zoals Huygen stelt, en wat gebeurde er in Kuitenbrouwers achterkamertje?
In het vervolg van dit stuk laat ik zien dat Platform Onderwijs2032 weliswaar de vrije opdracht kreeg om te adviseren over de toekomst van het onderwijs, maar dat de belangrijkste aanbevelingen die het Platform doet al ver voor het bestaan van deze club waren geschetst door adviesorganen van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: Onderwijs). Zo kon het gebeuren dat er door de commissie-Schnabel een eindadvies werd gepresenteerd dat mijlenver afstond van de dagelijkse realiteit op scholen. Gelukkig fluit de Onderwijscoöperatie het nu ministerie terug.
Twee adviezen
Het verhaal van Onderwijs2032 begint niet met een nationale brainstorm of de installatie van Platform Onderwijs2032, maar met het aantreden van staatssecretaris Sander Dekker (VVD, Onderwijs) in november 2012. Wereldwijd waait op dat moment de vernieuwingswind, die als gemene deler heeft dat er in het onderwijs minder aandacht voor cognitie, en meer aandacht voor (vakoverstijgende) vaardigheden komt.
In het invloedrijke rapport Naar een lerende economie schrijft de Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid (WRR) dat verzakelijking van het debat over onderwijsinhoud ook in Nederland geboden is. ‘Daarbij past ook een heroriëntatie op het (te) ver doorgevoerde onderscheid tussen onderwijs gericht op vaardigheden en onderwijs gericht op cognitie.’ Over de vraag hoeveel aandacht 21ste-eeuwse vaardigheden verdienen, circuleren nu vooral individuele opinies, constateert de Raad.
Dekker besluit het dossier op te pikken. Hij vraagt de Stichting Leerplanontwikkeling (SLO) en de Onderwijsraad advies uit te brengen over hoe het curriculum er in de toekomst uit zou moeten zien.
Beide adviseren.
In een verkennende notitie schrijft SLO in maart 2014 dat er de afgelopen jaren al verschillende ontwikkelingen op het gebied van curriculumvernieuwing in gang zijn gezet. Bovendien spelen er volgens het expertisecentrum nieuwe dossiers, zoals Engels in het basisonderwijs, Wetenschap & Technologie, Kunst & Cultuur, Burgerschap, Bewegen & Sport en 21ste-eeuwse vaardigheden. ‘Het lijkt een geschikt moment een pas op de plaats te maken en deze ontwikkelingen doelgericht in een samenhangende koers te plaatsen,’ concludeert SLO.
De Onderwijsraad, waar Geert ten Dam op dat moment voorzitter van is, constateert in het adviesrapport Een eigentijds curriculum, dat twee maanden later verschijnt, dat het huidige curriculum ‘te onsamenhangend’ is. Dat komt volgens de raad doordat curriculumvernieuwing overwegend plaatsvindt binnen vakgebieden. En ‘juist omdat het belang van vakoverstijgende kennis toeneemt, is versnippering in de vakvernieuwing een groeiend probleem.’ De raad pleit voor meer aandacht voor ‘21ste-eeuwse vaardigheden’ als samenwerken, kritisch denken, probleemoplossingsvaardigheden, creativiteit en digitale geletterdheid.
Wanneer Platform Onderwijs2032 na een nationale brainstorm van drie maanden wordt geïnstalleerd, is het bouwplan van het advies dat ruim een jaar later gepresenteerd zal worden door SLO en de Onderwijsraad dus al in potlood getekend. Wel staat het Platform formeel vrij om die lijnen uit te gummen of na te bouwen.
#GeerttenDam2032
Maar dat er from scratch wordt begonnen, ligt niet voor de hand. De Onderwijsraad en SLO blijven ook na het uitbrengen van hun rapporten een rol spelen in de totstandkoming van het eindadvies.
Een van de acht Platformleden is Geert ten Dam, die het ministerie op verzoek in mei 2014 al adviseerde over het toekomstige curriculum. Haar expertise op het gebied van curriculumontwikkeling reikt ver uit boven die van de andere Platformleden.
Bovendien doet zij als onderwijskundige verbonden aan de Universiteit van Amsterdam (UvA) al twintig jaar onderzoek naar burgerschap in het onderwijs. Momenteel is zij projectleider van de Nederlandse deelname aan de International Civic and Citizenship Education Study 2016.
Als voorzitter van de Onderwijsraad adviseerde zij het ministerie van OC&W ook al op het gebied van burgerschap. In het rapport Verder met burgerschap in het onderwijs (2012) geeft de raad drie ‘niveaus van burgerschap’ die behulpzaam kunnen zijn bij het opstellen van een leerlijn burgerschap. Die niveaus lijken sterk op de ‘houvast voor scholen om burgerschapsvorming aan te bieden’, waar in het eindadvies over gesproken wordt.
Achter de schermen
Ook SLO is niet uitgespeeld met het uitbrengen van haar advies. In de zogenaamde ‘Startbrief’ die het expertisecentrum in mei 2015 (dus: acht maanden voor de presentatie van het eindadvies) ontvangt, formuleert het ministerie de taakopdracht voor SLO in 2016.
Dat doet het met enige omhaal. Zo schrijft het ministerie dat het advies van het Platform ook consequenties zal hebben voor de werkzaamheden en werkwijze van SLO, maar dat die nu nog lastig te overzien zijn. Daarom zal in 2015 op regelmatige basis ambtelijk overleg plaatsvinden tussen OCW en SLO. ‘Doel van dit overleg is om te anticiperen op de mogelijke uitkomsten van de dialoog en voorbereidt [sic] te zijn op de uitvoering van de Kabinetsreactie [sic].’
Na al die omhaal is de brief opvallend concreet. Zo krijgt SLO de opdracht om de ‘leerplankundige thema’s’ burgerschap, 21ste-eeuwse vaardigheden en doorlopende leerlijnen digitalisering te ontwikkelen. In het primair onderwijs vindt onder andere het project Engels doorgang, en in het voortgezet onderwijs de projecten Natuurwetenschappen & Techniek en Mens & Maatschappij.
SLO ontvangt in 2016 en 2017 9,8 miljoen euro per jaar van het ministerie om zich te buigen over deze curriculumkwesties.
Het secretariaat is nauw betrokken bij het opstellen van de tekst van het eindadvies
Ook heeft SLO een vinger in de Platform-pap. De acht Platformleden worden ondersteund door een tienkoppig secretariaat. Niet zo gek, want alle acht werken naast hun deelname in de adviescommissie fulltime. Zo is een van hen leerkracht in het basisonderwijs; een ander is CEO van Siemens.
Het secretariaat ondersteunt het Platform door artikelen aan te leveren voor de driewekelijkse vergaderingen en door analyses te maken van wat er besproken is. Als geen van de leden van het Platform op een bijeenkomst rond Onderwijs2032 aanwezig kan zijn, neemt iemand van het secretariaat zijn of haar plek in. En het secretariaat is nauw betrokken bij het opstellen van de tekst van het eindadvies.
Wie er in dat secretariaat zitten? Onder anderen twee leden van SLO.
Het ministerie in spagaat
Hoewel het Platform Onderwijs2032 officieel vrij was de door SLO en de Onderwijsraad geschetste bouwtekeningen voor de onderwijstoekomst uit te gummen, heeft het die met zijn eindadvies secuur nagebouwd. Dat is niet zo gek: architect en metselaar waren deels dezelfde. SLO kreeg bovendien acht maanden voor het eindadvies gepresenteerd werd al de opdracht van het ministerie om enkele van de later gepresenteerde adviezen verder uit te werken.
Waarom is er dan gekozen voor deze opzet, waarbij iedere Nederlander aangespoord wordt mee te denken over de toekomst van het onderwijs? De regering heeft de wettelijke verantwoordelijkheid voor de inhoud van het onderwijs en zou op basis daarvan kunnen zeggen: zo gaan we het doen.
Maar dat is niet de gebruikelijke gang van zaken in Nederland. Dat merken SLO en de WRR ook op. SLO schrijft in aanloop naar Onderwijs2032 dat de overheid zich in Nederland van oudsher terughoudend opstelt als het gaat om de inhoud van het onderwijs. En uit het WRR-rapport Naar een lerende economie: ‘Nederland kent een lange traditie van onderwijsvrijheid, die als keerzijde heeft dat er nauwelijks een maatschappelijk debat is over wat het onderwijs eigenlijk moet overdragen.’ Het gevolg van die terughoudendheid is dat samenleving en onderwijssector algauw op hun achterste benen staan wanneer een minister of staatssecretaris zijn ambities kenbaar maakt via een beoogde onderwijsvernieuwing.
Een tweede gevolg is dat de leerdoelen in het Nederlandse onderwijs zeer globaal geformuleerd zijn. De vrijheid die dat geeft wordt in belangrijke mate ingevuld en ingeperkt door een sterke oriëntatie op lesmethodes. SLO: ‘Die zijn dermate regulerend voor de onderwijspraktijk dat feitelijk sprake is van een bijzondere vorm van een ‘zelf opgelegde vorm van voorschrijvendheid’.’ Daarnaast komt de focus te eenzijdig te liggen op die onderdelen waar wel precieze voorschriften voor bestaan en die door CITO getoetst worden: taal en rekenen. Daarmee verschraalt het onderwijsaanbod.
Het ministerie bevindt zich dus in een spagaat: het wil de inhoud van het onderwijs specifieker vastleggen om verschraling van het onderwijsaanbod tegen te gaan, maar weet dat meer controle vanuit Den Haag door samenleving en onderwijssector niet getolereerd wordt.
Onderwijs2032 als oplossing
Met Onderwijs2032 probeert het ministerie die spagaat op te lossen. Achter de schermen legt het de leerdoelen specifieker vast, maar publiekelijk legt het de verantwoordelijkheid bij een samenleving die mee brainstormt en een Platform dat een advies schrijft. Niet voor niets opereerde het secretariaat dat Platform Onderwijs2032 ondersteunde niet vanaf het ministerie, maar vanuit het gebouw van de SER. ‘We hebben dit project nadrukkelijk niet aan het ministerie willen verbinden,’ aldus de woordvoerder van staatssecretaris Dekker.
Dat heeft gewerkt: critici van het rapport legden de verantwoordelijkheid inderdaad bij Platform Onderwijs2032 en Paul Schnabel in het bijzonder. Het ministerie bleef buiten schot.
Onderwijs2032 als probleem
Er mag wel worden meegedacht, maar als het puntje bij het paaltje komt mag er niet worden meebeslist
Wel schoot het zich in eigen voet. Hoewel het de mond vol had van dialoog en draagvlak, vertikte het om in een eerder stadium organisaties die de leraar vertegenwoordigen bij Onderwijs2032 te betrekken. Dat terwijl de commissie-Dijsselbloem in een parlementaire enquête na de vorige grote onderwijsvernieuwing concludeerde dat vakdocenten beter betrokken zouden moeten worden bij de inhoudelijke uitwerking van nieuwe onderwijsprogramma’s. De vijf belangrijkste onderwijsorganisaties, samen de Onderwijscoöperatie, besloten hun steun aan Onderwijs2032 na presentatie van het eindadvies dan ook in te trekken. Op 9 maart dienden oppositieleden Michel Rog (CDA) en Paul van Meenen (D66) een motie in waarin zij voorstellen de verdere uitwerking van Onderwijs2032 alsnog in handen van de Onderwijscoöperatie te leggen.
Na anderhalf jaar ‘dialoog en draagvlak’ als adagium kon de regering niet anders dan de motie overnemen. Ambtenaren op het ministerie waren in rep en roer, vertelt een bron die daar geregeld komt.
Want met het onderbrengen van de voortgang van Onderwijs2032 bij de Onderwijscoöperatie, werd het project voor het eerst écht uit handen van het ministerie en zijn adviespartners genomen. De schijnwerkelijkheid die Onderwijs2032 anderhalf jaar lang ademde, werd daarmee realiteit. Een realiteit die nu blijkt te bestaan uit leraren die kritischer zijn dan wenselijk is voor het ministerie.