Wat de zorg voor jonge kinderen met extremisme te maken heeft

De overwinning van Donald Trump, de Brexit en de opkomst van extreemrechtse partijen in Europa wierpen bij mij de vraag op of dit kiesgedrag iets te maken zou kunnen hebben met opvoeding. Onderzoek doet vermoeden dat die verbanden zeker te leggen zijn. Wat kunnen we met deze informatie?
‘Als je iets fout hebt gedaan, krijg je straf. Zo ben ik tenminste opgevoed. En ik ben er niet slechter van geworden.’
Op de radio horen we journalist Esther Voet reageren op het voorstel van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming om korte gevangenisstraffen te vervangen door alternatieve vormen van straf. Een enkelband bijvoorbeeld, gecombineerd met een taakstraf én schuldhulpverlening. Dat blijkt een effectievere manier om het gedrag van een kleine crimineel bij te stellen.
Voet, maar ook VVD-Tweede Kamerlid Foort van Oosten, laten in de uitzending weten het hier niet mee eens te zijn. Van Oosten heeft het verhaal ‘met stijgende verbazing’ aangehoord: mensen verdienen gewoon straf als ze in de fout zijn gegaan.
De discussie lijkt niet met inhoudelijke argumenten gewonnen te kunnen worden. En is zo een voorbeeld van een fenomeen dat we de laatste tijd meer zien: de emoties winnen het van de argumenten.
‘In de Verenigde Staten zijn het de armste staten [...] waar wordt gestemd op de Republikeinen die juist een kleine overheid willen, terwijl ze in deze staten meer geld ontvangen van de federale overheid dan ze aan de schatkist bijdragen,’ zegt de Amerikaanse socioloog Arlie Hochschild in een interview met Vrij Nederland.
Realiseren deze mensen niet dat dat gek is? Zeker wel, antwoordt Hochschild, die vijf jaar lang optrok met conservatieven in de staat Louisiana. ‘Maar ze vinden die feiten simpelweg minder belangrijk dan hun gevoel.’
Zou het kunnen zijn dat sommige mensen zich meer laten leiden door emoties dan door inhoudelijke argumenten? En als het inderdaad zo is, zou dat iets te maken kunnen hebben met de manier waarop ze zijn opgevoed?
Is er een verband tussen veilige hechting en liberaal stemmen?
Je zou kunnen beredeneren dat mensen die in hun kindertijd een veilige gehechtheidsrelatie hebben kunnen opbouwen met hun ouders en verzorgers zich minder laten leiden door angst.


Die mensen hebben namelijk al van jongs af aan ervaren dat er iemand is die aanvoelt wat ze nodig hebben als ze zich niet gelukkig voelen. En ze weten dat diegenen hen kunnen helpen die boze of bange gevoelens in goede banen te leiden.
Dus als je eenmaal als kind hebt ervaren dat de belangrijke mensen in jouw omgeving doorgaans empathisch op jou reageren, en als je daarnaast geleerd hebt om jezelf ‘uit de put te praten’ als het even tegenzit, sta je makkelijker en met meer vertrouwen in het leven.
Omgekeerd zou je kunnen redeneren dat mensen die niet veilig gehecht zijn aan hun ouders of verzorgers zich bij het nemen van beslissingen meer door angst en wantrouwen laten leiden.
Deze mensen hebben immers in hun kindertijd niet geleerd dat het meestal wel weer goed komt en staan er (regelmatig) alleen voor met hun boze of bange gevoelens. En omdat dat gevoel niet echt serieus is genomen in hun kindertijd, missen ze de vaardigheid om zichzelf weer moed in te praten als het misgaat. Vasthouden aan het vertrouwde is dan wel zo veilig.
Leuk geredeneerd, maar is hier weleens onderzoek naar gedaan?
De psychologen Spassena Koleva en Blanka Rip legden een groot aantal onderzoeken naast elkaar waarin gekeken werd naar de relatie tussen hechting en politieke voorkeur. Daar kwamen gemengde resultaten uit. Bij sommige onderzoeken werd een veilige hechting in verband gebracht met liberaal stemgedrag, bij sommige onderzoeken juist niet.
Dat was niet het enige onderzoek dat ze deden. Koleva en Rip keken ook naar de onderzoeken waarin de verbanden werden bekeken tussen iemands gehechtheidsrelatie met zijn ouders en de verschillende eigenschappen die aan conservatieven en liberalen worden toegeschreven.
Daar kwam een ander beeld uit naar voren: ‘Het merendeel van deze onderzoeksresultaten,’ schrijven Koleva en Rip, ‘suggeert dat een veilige hechting in verband staat met een meer liberale manier van denken.’
Veilig gehechte mensen zouden net als liberale denkers nieuwsgieriger zijn dan conservatieven en onveilig gehechten, meer openstaan voor nieuwe informatie, minder behoefte hebben aan eenduidigheid, minder rigide opvattingen hebben, zich minder vaak laten leiden door stereotiepe beelden, meer openstaan voor mensen buiten hun eigen groep en minder snel ergens van walgen.
Het merendeel van deze onderzoeksresultaten suggeert dat een veilige hechting in verband staat met een meer liberale manier van denken
En dat is niet het enige onderzoek dat erop lijkt te wijzen dat liberalen (wier eigenschappen vaker in verband gebracht worden met een veilige gehechtheidsrelatie) doorgaans meer openstaan voor nieuwe kennis. En dat conservatieven (wier eigenschappen vaker in verband worden gebracht met een onveilige hechting) meer gedreven worden door negatieve emoties als angst.
Zo vonden de neurowetenschapper David Amodio én zijn collega Ryota Kanai een significante correlatie tussen liberalisme en de activiteit en hoeveelheid ‘grijze stof’ in het deel van het brein dat mensen – heel simpel gesteld – helpt omgaan met complexiteit. Dat zou er volgens de onderzoekers op kunnen wijzen dat liberalen gevoeliger zijn voor informatie die hen op andere gedachten kan brengen.
Kanai vond verder dat Engelse studenten die zichzelf conservatief noemen - de groep dus die meer in verband wordt gebracht met een onveilige hechting - significant vaker een vergrote rechter amygdala hadden. De amygdala is het deel van het brein dat ervoor zorgt dat een prikkel die binnenkomt via de zintuigen wordt gekoppeld aan een emotie.
Onderzoek van de aan het Max Planck Instituut verbonden Pascal Vrticka doet verder vermoeden dat de manier waaróp je bepaalde prikkels verwerkt, verband houdt met de kant van de amygdala die geactiveerd wordt.
Mensen die zichzelf na een schrikreactie weer moed inpraten door hun aanvankelijke gevoel opnieuw te interpreteren, laten volgens Vrticka meer activiteit in de linker amygdala zien. En mensen die er alles aan doen om hun emoties te onderdrukken, laten vooral activiteit in de rechter amygdala zien.
Dit wegdrukken lijkt op de manier waarop onveilig gehechte kinderen geleerd hebben met emoties om te gaan en zou daarmee de verschillen kunnen verklaren. Ervaringen in de jeugd zijn namelijk bepalend voor de manier waarop het brein zich ontwikkelt. Het zou dus kunnen dat je deze aangeleerde wegdrukstrategie hier terugziet.
Wat kunnen we met deze informatie?
Hoewel er veel onderzoek is dat erop lijkt te wijzen dat er een verband is tussen hechting en de manier waarop mensen beslissingen nemen (meer gebaseerd op angst of meer gebasserd op inhoudelijke argumenten), moet je deze bevindingen natuurlijk wel met veel voorzichtigheid interpreteren.
Je kunt op basis van dit onderzoek niet stellen dat conservatieve stemmers allemaal onveilig gehecht zijn en vice versa. En het zegt ook niet dat iedereen die in zijn jeugd geen veilige gehechtheidsrelatie heeft kunnen opbouwen met zijn ouders áltijd beslissingen neemt op basis van emoties in plaats van op inhoudelijke argumenten.


Want deze onderzoeksresultaten zijn ook maar een grove duiding van de werkelijkheid. Koleva en Rip vonden bijvoorbeeld ook een klein aantal onderzoeken dat suggereert dat mensen met een bepaald soort onveilige gehechtheidsrelatie - de mensen met een ‘vermijdende gehechtheidsrelatie’ namelijk - ook eigenschappen vertonen die eerder met liberalen dan met conservatieven wordt geassocieerd.
Daarbij: als je ouder wordt, ga je vaak ook weer nieuwe gehechtheidsrelaties aan die van invloed zijn op de manier waarop je in het leven staat.
Maar de indruk die deze onderzoeken wél wekken, is dat mensen die zich veilig hebben kunnen hechten doorgaans makkelijker kunnen omgaan met een steeds complexer wordende samenleving. Dit omdat zij meer openstaan voor nieuwe informatie en beter om kunnen gaan met ambiguïteit. Daarnaast lijkt die veilige hechting een soort buffer te zijn tegen extremisme.
Onderzoek laat namelijk zien dat iedereen die zich bedreigd voelt, geneigd is zich harder vast te bijten in zijn eigen opvattingen en minder tolerant is ten opzichte van mensen die afwijken van henzelf. Mensen die veilig gehecht zijn, doen dat doorgaans in mindere mate, waardoor de kans kleiner is dat ze zwichten voor mensen met extremistische opvattingen.
Psychologiehoogleraar Jan Derksen onderschrijft dit verhaal. Hij legt uit dat als je als kind niet geleerd hebt je emoties te herkennen en te verwoorden, en als je ook niet geleerd hebt hoe je vervolgens om kunt gaan met deze gevoelens, de kans groot is dat je je ontwikkelt tot een mens die zijn gedrag meer zal laten bepalen door emoties dan door inhoudelijke argumenten.
Wat deze onderzoeken dus suggereren, is dat een complexe tijd als deze, waarin de gemoederen flink oplopen en angstopzwepende berichtgeving het gevoel van dreiging soms groter maakt dan nodig, meer dan ooit vraagt om inzetten op veilige hechting.
Mochten we dat willen doen, dan zijn er veel punten te bedenken waarvan we meer werk zouden kunnen maken. Bijvoorbeeld:
- Betere en langere verlofregelingen waardoor ouders de rust hebben om te wennen aan het ouderschap en de ruimte en tijd hebben om een goede band op te bouwen met hun baby.
- Arbeidsvoorwaarden die werken en zorgen voor kinderen makkelijker maken.
- Goede voorlichting voor ouders over hoe je de band met je kind kunt versterken.
- Praktische ondersteuning van ouders die het moeilijk vinden om een band met hun baby op te bouwen.
- Het vroeg signaleren van hechtingsproblemen op consultatiebureaus waardoor beginnende hechtingsproblemen in de kiem gesmoord worden.
- Het verbeteren van de kwaliteit van de kinderopvang waardoor kinderen daadwerkelijk de kans krijgen om een veilige gehechtheidsrelatie op te bouwen met de pedagogisch medewerkers die voor hen zorgen.