Ik ben leraar. En ik wil nooit meer horen dat ik het verschil maak

Johannes Visser
Correspondent Onderwijs

Wie wil weten hoe het ministerie van Onderwijs denkt over leraren, moet voor de gein de site van eens bezoeken. Op de site doet het ministerie een poging leraren aan te spreken. Onder het kopje ‘Juf Mariëlle weet wat je nodig hebt’ lees ik bijvoorbeeld: ‘Willemijn, haar klasgenoten en alle andere leerlingen krijgen elke dag onderwijs van leraren zoals jij. Benieuwd wat zij van jullie vinden?’

Nou, ministerie van Onderwijs, daar ben ik wel benieuwd naar.

Dus klik ik door. Die Willemijn (11) ziet in de ogen van haar juf ‘soms de glinstering omdat ze zo blij is.’ Leerling Rick zegt dat zijn leraren ‘ervoor zorgen dat jij bereikt wat je wilt bereiken, ook al is het onderwerp soms best wel saai.’ Oud-mbo’er Siem verwoordt volgens het ministerie ‘precies het verschil dat leraren elke dag maken.’ Want: ‘Jorrit is de leraar dankzij wie ik nu doe wat ik doe.’

Het beeld is duidelijk: volgens het ministerie is het lerarenkorps één grote zingende jamboree van verschilmakers. Het staat daarin niet alleen. Een heel leger van onderwijsgoeroes trekt iedere dag van school naar school om leraren te vertellen dat ze het verschil maken.

Maar als leraren het verschil maken, waarom hebben we dan

Zouden ambtenaren op het ministerie dan dagelijks denken: ik zou vanaf vandaag het verschil kunnen maken, maar nog veel liever schrijf ik een conceptwerkplan voor een stuurgroep voor draagvlakmetingen in curriculumimplementatie? Zouden die onderwijsgoeroes iedere ochtend opstaan met het gevoel: kut, nu moet ik weer voor een paar duizend euro een of ander inspirerend lulverhaal houden, terwijl ik ook het verschil had kunnen maken?

Nee, natuurlijk niet. Die zijn maar wat blij dat ze niet dagelijks voor de klas hoeven te staan. Ik spreek ze weleens, en vrijwel zonder uitzondering vragen ze me wanneer ik nou eens stop met dat lesgeven.

Aan contact met leerlingen kom ik nauwelijks toe, laat staan dat ik het verschil voor hen maak

Want lesgeven is geen jamboree, het is voornamelijk burn-outmanagement. Zodra ik me naar het bord draai om ’t sexy fokschaap op te schrijven, tekenen die Rick en Siem piemels op hun tafel. Als ik een toets geef zijn acht leerlingen hun woordenboek vergeten, willen drie leerlingen de toets in een groter lettertype omdat ze dyslectisch zijn en moet ik er twee in aparte ruimtes zetten omdat ze hypersensitief zijn. Aan contact met leerlingen kom ik nauwelijks toe, laat staan dat ik het verschil voor hen maak.

Natuurlijk zijn er mooie momenten. Zoals vorige week, toen een leerling uit 3 havo een stuk schreef voor school dat in de lokale krant werd doorgeplaatst. Of toen een leerling me laatst toevertrouwde dat hij ‘bijna een soort van geil werd’ van het taalgebruik van een schrijfster die bij ons op school kwam.

Leuke anekdotes voor op feestjes. Mijn hoofdredacteur wil ook graag dat ik ze opschrijf: er wordt gretig op geklikt.

Maar met wat ik op school meemaak heeft het weinig te maken. is vooral heel veilig voor niet-leraren. Het is valse bewondering voor een beroepsgroep waar ze zelf niet bij willen horen en waarmee gevaarlijke discussies uit de weg worden gegaan.

Want:

Voor een enkele leerling zal ik soms een verschil maken, ja, maar niet wanneer ik op doktersadvies thuis moet blijven.

Meer lezen?