Kerstessay: Waarom onze politiek geregeerd wordt door doodsangst
Van Brexit tot Donald Trump: de vraag wat er aan de hand is in de wereld, ligt op ieders lippen. Wie uitzoomt, ziet een verrassend antwoord: we geloven niet langer in vooruitgang en staan daardoor oog in oog met onze eigen sterfelijkheid.
Wat is er aan de hand in de wereld? En waarom?
Helemaal sinds de Brexit en sinds de verkiezing van Donald Trump als president van de Verenigde Staten liggen die vragen op ieders lippen. Over de antwoorden is weinig consensus. Van de post-truth society tot de revolte van de boze witte man: velen ontwaren een nieuw tijdperk, maar de precieze betekenis ervan laat zich vooralsnog moeilijk vatten.
Zet de actualiteit daarom even op stil en kijk met me mee door een verrekijker. Wat zien we als we de wereld van een iets grotere afstand bekijken?
Ik wilde dat doen met behulp van de terror management theory. In die theorie ligt mogelijk een dieperliggende verklaring besloten voor de politieke verschuivingen waar we de afgelopen jaren getuige van zijn geweest.
Ons eerste antwoord op de dood: het hiernamaals
Terror management theory is een relatief jonge stroming in de evolutionaire psychologie, die stelt dat alles wat mensen doen ten diepste te verklaren is door doodsangst. Want de mens is om twee redenen een uniek wezen op deze planeet: hij is het enige dier dat beseft dat hij bestaat én dat dit bestaan eindig is. De mens weet als enige dat hij doodgaat.
Om niet permanent geterroriseerd te worden door dit besef, heeft de mens volgens deze theorie cultuur uitgevonden. Onder cultuur kan worden verstaan: alles waarmee de mens betekenis tracht te geven aan het van nature betekenisloze bestaan. De verhalen die wij elkaar vertellen, de moraal waarnaar we leven, de regels die we elkaar opleggen, de symbolen die we op de wereld plakken, de mythes waarin we geloven: al die zaken zijn op een fundamenteel niveau manieren om te kunnen leven met de gedachte dat de dood onvermijdelijk is.
Verreweg het meest succesvolle medicijn tegen permanente doodsangst vond de mens al vroeg in religie. Geen wonder, want het antwoord van alle religies die uitgroeiden tot wereldgodsdienst is even simpel als effectief: de dood is niet het einde. Wie leeft naar de regels van zijn Schepper, mag zich verheugen op een oneindig hiernamaals (of een eeuwige terugkeer).
Een kleine tweeduizend jaar lang is dit voor het overgrote deel van de mensheid de beste vorm van terror management geweest. Een logisch product van de omstandigheden gedurende bijna de hele geschiedenis, want eeuwenlang wees niets er op dat het leven op aarde ooit significant beter zou worden. De belofte van verlossing in een hiernamaals was daarmee het enige alternatief.
Ons tweede antwoord op de dood: de vooruitgang
De grote kentering in met name ons deel van de wereld - het Westen - kwam rond het begin van de achttiende eeuw, met het aanbreken van wat later de Verlichting zou gaan heten. De Amerikaanse filosoof Richard Rorty noemde deze kentering ‘de grootste breuk’ in de geschiedenis van het westerse denken: het moment waarop de westerse mens ‘hoop op verlossing in een hiernamaals verruilde voor hoop op een betere toekomst voor onze achterkleinkinderen.’
Het vooruitgangsdenken was geboren.
Niet langer was het antwoord op de dood: ‘Die wordt gevolgd door een oneindig leven erna.’ Nee, het nieuwe antwoord luidde: ‘Onsterfelijkheid ligt besloten in een beter leven voor ons nageslacht.’
De gevolgen van deze overgang kunnen moeilijk worden overschat. Nagenoeg alles veranderde erdoor. Het geloof in een hiernamaals maakte van de wereld een volstrekt statisch iets. Een mensheid die niet gelooft dat de wereld veranderlijk is, laat staan verbeterlijk, rest niet veel meer dan zijn tijd op aarde uit te zitten.
Het vooruitgangsgeloof zette dit volledig op zijn kop. De natuur werd voorspelbaar, de wereld beheersbaar, de samenleving maakbaar, het leven bepaalbaar. Het lot lag opeens in menselijke handen. De toekomst was aan ons.
Over de praktische gevolgen van deze omslag in ons denken zijn bibliotheken volgeschreven. Maar je kunt het ook als volgt samenvatten: wie vóór de achttiende eeuw in een tijdmachine stapte, kon naar een willekeurige tijd in het verleden reizen en het verschil was niet schokkend groot geweest. De wereld van, zeg, een veertiende-eeuwer was niet noemenswaardig veel anders dan die van een tweede-eeuwer of andersom.
Ná de achttiende eeuw zou dat definitief tot het verleden behoren. Wie tussen, grofweg, 1800 en 2016 een tijdreis van een paar decennia zou maken, zou van de ene cultuurschok in de andere zijn gevallen. Van de evolutietheorie tot riolering, van de verzorgingsstaat tot de rechten van de mens, van openbaar onderwijs tot de mobiele telefoon - geen decennium ging sindsdien voorbij zonder de wereld onherkenbaar te veranderen.
Het geloof in vooruitgang, en de spectaculaire veranderingen die dat in het alledaagse leven teweegbracht, gaf het Westen een geheel nieuwe manier om de doodsangst het hoofd te bieden. De oerfunctie van religie werd met rasse schreden minder relevant. De secularisering van de samenleving nam met vergelijkbare schreden toe. De mens had een nieuwevorm van onsterfelijkheid uitgevonden. Niet in een hemels hiernamaals, maar in een menselijke stip aan de horizon.
Daar, aan die horizon, lonkte de moderne zin van het bestaan: een beter leven op aarde voor volgende generaties.
De grote kartrekkers van de vooruitgang: het liberalisme, de sociaal-democratie en de natiestaat
En dat betere leven kwam er.
Twee politieke stromingen lagen aan de basis ervan. De eerste is het liberalisme. Ontsproten aan de filosofie van geestelijke vaders als John Stuart Mill (politiek liberalisme) en Adam Smith (economisch liberalisme) bevrijdde deze stroming westerse samenlevingen van twee gigantische, onderdrukkende structuren die eeuwenlang de dienst hadden uitgemaakt: het adelijk feodalisme en het religieus paternalisme.
Via concepten als de rechtstaat en de vrije markt - met vrijheid en gelijkwaardigheid als onderliggende idealen - transformeerde het Westen in krap twee eeuwen van een diep-religieuze, feodale, patriarchale, rechtenloze samenleving in een seculiere democratie met algemeen kiesrecht, openbaar onderwijs en een grondwet gebaseerd op onvervreemdbare mensenrechten.
De tweede is de sociaal-democratie. Waar het liberalisme traditionele vormen van onderdrukking afbrak, zorgde de sociaal-democratie voor het fundament eronder: een verzorgingsstaat die voorzag in een historisch ongeëvenaarde bestaanszekerheid voor bijna iedereen.
Zo werd het woord ‘armoede’ in westerse samenlevingen van een totaal andere orde. In plaats van de regel werd het de uitzondering. En in plaats van een levensbedreigend probleem werd het een sociaal probleem. In krap twee eeuwen tijd draaide de economische piramide om. De absolute onderklasse van nu zou eind achttiende eeuw qua levensstandaard nog tot de rijkste 1 procent van de samenleving hebben behoord.
Dankzij de liberale verzorgingsstaat, gecombineerd met het spectaculaire succes van de wetenschap, steeg de gemiddelde levensverwachting in nog geen anderhalve eeuw van een magere 40 naar 85 jaar. Ziekten die vroeger nog dodelijk waren, zijn nu met één wandeling naar de apotheek verholpen. Moderne technologieën hebben vroegere dagbestedingen tot verwaarloosbare taken gereduceerd. Deed een negentiende-eeuwer er meer dan een dag over om in het volgende dorp te komen, nu is er voor westerse burgers geen plek op aarde die niet binnen 24 uur kan worden bereikt. Lodewijk XIV had Skype teleportatie gevonden.
En al deze vooruitgang vond plaats binnen een van de belangrijkste uitvindingen van de afgelopen twee eeuwen: de natiestaat. Over de oorsprong is onder historici weinig consensus, maar breed gedeeld is de opvatting dat wat wij nu verstaan onder ‘een land’ rond het einde van de achttiende eeuw geboren moet zijn. Binnen de grenzen van de natiestaat werd het ontstaan van de rechtstaat met bijbehorend sociaal vangnet mogelijk. Zo groeide de natie uit tot ons belangrijkste oriëntatiepunt. Ze verschafte bevolkingen bestaanszekerheid en een duidelijke identiteit. En ze gaf kranten een handige indeling in binnen- en buitenland.
Vooruitgang: geen rechte lijn omhoog
Sociale en economische vooruitgang binnen de grenzen van de natiestaat is wat de westerse mens de afgelopen tweehonderd jaar van de doodsangst heeft behoed. Het behoeft uiteraard geen betoog dat die vooruitgang nooit een rechte lijn omhoog is geweest. Diepe dalen kwamen in de vorm van twee wereldoorlogen, een koude oorlog en talloze crises - van de Grote Depressie in de jaren dertig, de oliecrisis in de jaren zeventig tot de financiële crisis aan het begin van dit millennium.
Dat onze vooruitgang bovendien voor een flink deel te danken is aan de koloniale uitbuiting van de rest van de wereld, en gepaard ging met de verregaande uitputting van de aarde, is eveneens bekend. En dat de vooruitgang allerminst eerlijk verdeeld is, is misschien wel het meest evident: grote groepen - zwart, vrouw, allochtoon - hebben tot op de dag van vandaag onevenredig weinig geprofiteerd van de grote sprong voorwaarts.
Maar onmiskenbaar blijft dat onze meest recente geschiedenis meer naar het goede dan naar het slechte is gebogen. Niemand met enig historisch besef verlangt oprecht terug naar een andere tijd dan de onze, simpelweg omdat geen enkele tijd achter ons daadwerkelijk beter is dan die van nu.
Het nationaal-nostalgisme en de terugkeer van de doodsangst
En toch is juist dat nostalgische verlangen dominanter dan ooit. Van Make America Great Again tot We Want Our Country Back tot Nederland weer van ons: het nationaal-nostalgisme wint overal in de westerse wereld in razend tempo aan terrein. Als een rode draad erdoorheen loopt het wijdverbreide gevoel dat het verleden er rooskleuriger uitziet dan de toekomst. Voor het eerst sinds lange tijd gelooft een meerderheid van burgers in het Westen niet dat toekomstige generaties beter af zullen zijn dan zijzelf. Een substantiële minderheid gelooft zelfs dat zij nu al slechter af is dan hun ouders.
De consequentie? Een hernieuwde confrontatie met de onvermijdelijkheid van de dood. Een seculiere samenleving kan namelijk wel zonder god, maar niet zonder terror management: er moet iets zijn wat het leven betekenis geeft voorbij het sterfelijke individu.
Het fundamentele probleem van deze tijd is dat ons vooruitgangsgeloof daar niet langer in voorziet. Ons vooruitgangsgeloof is leeg geworden. We zien de hoopgevende stip aan de horizon niet meer. Of, zoals correspondent Vooruitgang Rutger Bregman het formuleert: ‘We hebben het goed, maar we weten niet hoe het beter kan.’
Deels is dat te wijten aan het succesvan de liberale sociaal-democratie. Heel veel van de idealen die de liberalen en sociaal-democraten sinds het begin van de negentiende eeuw voor ogen hadden, zijn goeddeels verwezenlijkt.
Ondanks al zijn tekortkomingen heeft de verzorgingsstaat succesvol een bodem gelegd onder ons bestaan: echte, levensbedreigende armoede bestaat in het Westen nauwelijks meer. En ondanks de constante bedreigingen die onze vrijheden op hun pad treffen, is het Westen vrijer dan ieder ander deel van de wereld - en dan ieder tijdperk hiervoor. En ja, ook ondanks haar evidente democratische tekort, is het succes van de Europese Unie onmiskenbaar: nooit eerder heeft ons continent zo lang een periode van vrede en veiligheid gekend.
Geen wonder dus dat het moeilijk voor te stellen is hoe vooruitgang er nog uit moet zien. De meesten van ons hebben het beter dan ooit.
Meer vooruitgang dan ooit, grotere problemen dan ooit
Tegelijkertijd kampt de wereld wel degelijk met kolossale problemen. De vooruitgang van de afgelopen tweehonderd jaar mag dan ongeëvenaard zijn, onze huidige problemen zijn dat ook.
Klimaatverandering kan met recht een van de grootste problemen worden genoemd waar de mensheid zich ooit mee geconfronteerd heeft gezien. Onze totale energievoorziening en bijbehorend economisch systeem (fossiel kapitalisme) moeten ervoor op de schop.
Daarnaast is de economische en sociale ongelijkheid in de wereld uitgegroeid tot feodaal-middeleeuwse proporties. De rijkste 1 procent van de wereldbevolking bezit inmiddels bijna de helft van al het kapitaal in de wereld - de armste 50 procent van de wereldbevolking moet het stellen met nog geen 1 procent. Of, om het nog pregnanter te formuleren: de rijkste 85 individuen bezitten evenveel als de armste 3,5 miljard mede-aardbewoners.
Natuurlijk, Europese verzorgingsstaten dempen deze verschillen aanzienlijk. Maar door een vergrijzende bevolking, stijgende zorgkosten en de vorming van een nieuwe onderklasse door migratiestromen, staan juist die verzorgingsstaten zwaar onder druk. Zowel hun economische draagkracht als hun politieke draagvlak brokkelen af.
En precies datzelfde geldt ook voor de politieke eenheid waar die verzorgingsstaat in geboren werd - de natiestaat. De grenzen van landen zijn de afgelopen dertig jaar hun functie en betekenis voor een flink deel kwijtgeraakt. Financieel kapitaal is gemondialiseerd. Klimaatverandering trekt zich niets van landsgrenzen aan. Vluchtelingen laten zich niet tegenhouden door zeeën, bergen of douanes. Criminele netwerken opereren op wereldwijde schaal. Arbeid verplaatst zich naar waar de lonen het laagst zijn. Belastinggeld vlucht naar geheime bankrekeningen op paradijselijke eilanden. Internationale markten dicteren de lokale politiek. Nationale wetten leggen het af tegen internationale verdragen.
Zie daar het tijdsgewricht waarin we zijn beland: te welvarend om massaal in opstand te komen, zuchtend onder het juk van problemen die niets minder dan een revolutie vereisen om op te lossen, gevangen in een politiek systeem dat niet in staat is de vereiste verandering teweeg te brengen, geleid door politici die niet genoeg verbeeldingskracht hebben om daar iets aan te doen.
Het progressieve verbeeldingstekort
Dat schrijnende tekort aan verbeelding zie je vooral terug in de twee politieke stromingen die tot nu toe juist aan de basis van ons vooruitgangsgeloof hebben gelegen: het liberalisme en de sociaal-democratie. Overal in het Westen zie je hetzelfde probleem met wat je het ‘progressieve midden’ kunt noemen: het heeft geen verhaal meer. Geen vergezicht dat schetst hoe de wereld fundamenteel beter kan.
Kijk naar de VVD en de PvdA. De liberalen, van oudsher geworteld in een zeer veranderingsgezinde filosofie, zijn een volstrekt cultureel-conservatieve, veranderingsfobische partij geworden. Nederland moet vooral ‘blijven zoals het is,’ staat in diverse bewoordingen in hun nieuwste verkiezingsprogramma. De sociaal-democraten, van oudsher geworteld in links-progressief idealisme, zijn ondertussen in twintig jaar tijd getransformeerd in een partij van pragmatische technocraten zonder ideologische kern. Een partij die politiek heeft gereduceerd tot probleemmanagement.
Het progressieve midden is, kortom, een lege huls geworden. En daarmee de ultieme hoeder van de status quo. Liberalen en sociaal-democraten hebben zich verenigd in een amoreel wereldbeeld dat geen idee heeft hoe een betere samenleving eruit zou moeten zien. Ze bedrijven politiek als boekhouders: ze bezuinigen als de overheidsschuld boven de 3 procent uitkomt, ze voeren marktwerking in als de kosten van publieke diensten moeten worden gedrukt en ze beschouwen groei van het bbp als absolute maatstaf van succes.
Wat volledig ontbreekt is een visie op het verschil tussen ‘rijkdom’ en ‘welzijn.’ Een groter idee over hoe de samenleving moreler, rechtvaardiger, beter zou kunnen.
Waarom onze obsessie met islam en terrorisme geen toeval is
Precies daar komt de terror management theory om de hoek kijken. Want die leert: zonder ideeën die ons de sterfelijkheid helpen overwinnen, nemen diepgewortelde angsten het over. Het is geen toeval dat westerse samenlevingen, parallel aan hun afkalvende vooruitgangsgeloof, twee nieuwe obsessies ontwikkelden: islam en terrorisme.
Dat die twee fenomenen meer dan ooit als bedreigend worden ervaren, komt niet zozeer omdat ze feitelijk een groot gevaar zijn - dat zijn ze namelijk niet. De logischere, culturele verklaring luidt: beide hebben wél een antwoord op de dood.
De islam geeft zijn aanhangers betekenis voorbij het eigen leven, op een manier die onze westerse cultuur steeds minder in de aanbieding heeft. En hoe sterker dat geloof, hoe succesvoller de doodsangst overwonnen wordt. Aanslagplegers, die zichzelf opblazen uit naam van een hogere macht, zijn daarvan de meest radicale consequentie: niet alleen vrezen ze de dood niet langer, ze verlangen er zelfs naar.
In een seculiere samenleving zonder vooruitgangsperspectief is niets beangstigender dan dat: een religie die gematigd beleden een hiernamaals biedt - en radicaal beleden tot de totale overwinning van de dood kan leiden. Angstwekkend, want welk geloof hebben wij om ertegenover te stellen? Een vrijemarktideologie zonder visie op het goede leven? Een sociaal-democratie die enkel gekorte pensioenen, langer doorwerken en minder baanzekerheid in de aanbieding heeft? Technocratisch pragmatisme dat slechts in begrotingstekorten en koopkrachtplaatjes kan denken?
De obsessie met islam en terrorisme zijn uitingen van hetzelfde probleem: dat er in de westerse samenlevingen geen eigen Waarheid meer is om te delen
Anders gezegd, de obsessie met de islam, de angst voor terrorisme en de opkomst van het populisme dat hier munt uitslaat, zijn alle drie uitingen van hetzelfde onderliggende probleem: dat er in de postmoderne westerse samenlevingen geen eigen Waarheid meer is om te delen, en geen Waarheid meer is om voor te sterven. Niet voor niets ageren islam-critici al vijftien jaar tegen ‘westers relativisme’: het gebrek aan geloof in een Waarheid, waardoor ‘onze samenleving’ niet opgewassen is tegen de gemeenschapszin die zo’n geloof met zich meebrengt - en in zijn meest radicaal beleden vorm: tegen de bereidheid voor zo’n geloof te sterven.
In precies dát gat, dat de progressieve politiek heeft geslagen, is het conservatieve nationalisme succesvol gesprongen. Zijn belofte: een terugkeer naar de tijd van vóór de globalisering. Toen moslims nog gewoon ‘ver weg’ woonden, terrorisme nog geen importproduct was en de natiestaat er nog toe deed. ‘Onze cultuur’ beschermen tegen fundamentalistische bedreigingen van buiten, die binnenkomen in de vorm van ‘massa-imigratie’ of ‘vluchtelingen die heimelijk potentiële terroristen zijn.’ Autoritair leiderschap dat het postmoderne relativisme waar onze cultuur door is verzwakt terzijde schuift en ‘orde op zaken stelt’ met het sluiten van grenzen en herstel van de natiestaat.
Combineer dit nostalgische autoritarisme met de oud-linkse beloftes van de verzorgingsstaat - terug naar een AOW op je 65ste, terug naar een publieke sector zonder marktwerking, terug naar de vaste baan met vast pensioen - en de ideale mix is gevonden. We hoeven niet vooruit als we ook gewoon terug kunnen. Terug naar de tijd dat geluk nog heel gewoon was.
Gezocht: Een Verhaal over Vooruitgang om in te geloven
Dat dit wereldbeeld aan elkaar hangt van mythische ideeeën over vroeger, stigmatiserende leugens over bevolkingsgroepen en loze beloften voor de toekomst, mag duidelijk zijn. Daarom klagen progressieve kringen ook al vijftien jaar over fact free politics en de post-truth society.
Maar de denkfout die aan die klacht ten grondslag ligt, is dat ideologische mythes wáár zouden moeten zijn om te werken. Dat hoeft helemaal niet. Ze moeten vooral geruststellend genoeg zijn om te geloven. Om diepgewortelde doodsangst het hoofd te kunnen bieden. Niemand heeft dit zo goed begrepen als Donald Trump: hij zegt gewoon, letterlijk en openlijk, dat hij liegt om te krijgen wat hij wil. Hij is, letterlijk en openlijk, post-waarheid: een samenleving die geen waarheid deelt, wil een autoritaire leider waar ze zich als gemeenschap achter kan scharen.
Zolang progressieven zelf niet met een beter alternatief voor dit narratief komen, zal het autoritaire nostalgisme de boventoon blijven voeren en verkiezing na verkiezing winnen - waar of niet. Het enige dat daar iets aan kan veranderen, is een Groter Verhaal over Vooruitgang in de 21ste eeuw. Een verhaal over de Volgende Stap Voorwaarts.
Stel je eens voor...
Stel je, bijvoorbeeld, eens een wereld voor waarin onze energie honderd procent duurzaam wordt opgewekt. Dat, door de oneindige beschikbaarheid van zon en wind, de prijs van energie tot bijna nul eurocent per kilowattuur zal dalen. Dat irrigatie van voorheen onvruchtbare gebieden daardoor plotseling betaalbaar wordt. Dat hongersnoden zo naar de geschiedenisboeken kunnen worden verwezen.
En stel nu dat, door die goedkope energie, onze mobiliteit voor het eerst sinds vijftig jaar weer explosief toeneemt, omdat de prijs per extra kilometer-per-uur een factor tien daalt. Dat de hele wereld daardoor niet in 24 uur, maar in 24 minuten bereisbaar wordt. Dat we stapje voor stapje alle landsgrenzen kunnen opheffen, omdat permanente immigratie dan niet langer nodig is. Dat ‘gelukzoekers’ opeens forenzen worden. Dat er middenklassen ontstaan in wat ooit de Derde Wereld werd genoemd. Dat de kloof tussen arm en rijk zal krimpen.
En stel nu dat de decentrale energieopwekking de macht van energiemonopolies en fossiele dictaturen zal breken. Dat terroristische organisaties hun belangrijkste financieringsbron zien opdrogen. Dat oorlogen om olie en gas niet langer nodig zijn. Dat de surveillancestaat langzaam maar zeker weer kan worden vervangen door een vertrouwensmaatschappij. Dat controlepoortjes weer touwtjes in brievenbussen worden.
Stel.
Een fata morgana? Wellicht. Zoals democratie, sociale zekerheid en mensenrechten óók ooit een fata morgana leken.
Maar het kan.
Als we het ons durven voorstellen. En erin geloven.