Het Waldhotel in Davos heette tot 1957 Waldsanatorium en hier werd in 1911 Katia Mann, de vrouw van Thomas Mann, behandeld voor tuberculose. Het Waldsanatorium heeft model gestaan voor het sanatorium in De toverberg, maar wie tegenwoordig het Waldhotel bezoekt, vindt niet veel meer terug van de geest van

Een Thomas Mannweg voert van het dorp omhoog haar het Waldhotel, dat wel. Iets voorbij de receptie in het Waldhotel bevinden zich in een vitrine twee licht antieke exemplaren van de roman en het menu dat de hotelgasten met halfpension elke avond op hun bord vinden zit in een houder waarop citaten staan over de eetlust van Hans Castorp. En er is een gourmetrestaurant dat Mann und co. heet. Ik vermoed dat dat het lot van veel grote schrijvers is, dat zij de naamgever worden van restaurants en vroeg of laat ook uitsluitend als restaurant zullen worden herinnerd.

Op Tweede Kerstdag arriveerde ik met mijn petekind en zijn moeder in het Waldhotel. Eigenlijk was ik van plan de kerstvakantie door te brengen in het Waldhaus in Sils-Maria, nabij St. Moritz, waar Thomas Mann ook heeft gelogeerd en waar hij naar het schijnt met ook een vaste gast, in een strijd was verwikkeld wie de grootste en mooiste auto had. Maar het Waldhaus in Sils-Maria was volgeboekt.

En zo werd het het Waldhotel in Davos.

Een vriend van mij zei: ‘Ik doe niet aan ski, maar wel aan après-ski.’ Ik doe aan ski noch aan après-ski en aangezien Davos al lang geen kuuroord meer is voor tuberculose- en astmapatiënten, is de vraag wat ik eind december precies meende te doen in Davos.

Mijn petekind wenste te leren snowboarden en ik zou tot rust komen. Geen betere ontspanning dan die welke wordt opgeroepen door het bestuderen van aan lager wal geraakte aristocratie, de beau monde, families die al generaties lang Kerst en Oud en Nieuw in het Waldhotel doorbrengen en die de wederzijdse walging weten te bedwingen door een reeks van verbijsterende zenuwtrekjes.

Geen betere ontspanning dan die welke wordt opgeroepen door het bestuderen van aan lager wal geraakte aristocratie

Onze vaste ober bleek een Hongaar die pas sinds november in Zwitserland was. Daarvoor had hij op een boot tussen Düsseldorf en Amsterdam heen en weer gevaren, op een van die Rijncruises waarvan ik me voorstel dat bejaarden daar nog één keer de tango dansen voor de dood toeslaat, maar misschien heb ik het bij het verkeerde eind.

De Hongaar sprak in elk geval met weemoed over zijn jaren op de Rijn tussen Düsseldorf en Amsterdam en hoewel hij qua efficiëntie veel weg had van John Cleese in Fawlty Towers voelde ik veel sympathie voor hem. Hebben we niet geleerd dat efficiëntie als religie een uitwas is van wat neoliberalisme wordt genoemd?

In het zwembad kwam ik een man van in de veertig tegen die op vakantie was met zijn moeder en die een kinderlijke maar gepassioneerde interesse voor mijn petekind toonde. Voor volwassen mannen die met hun moeder op vakantie zijn, ben ik principieel niet bang.

Een lichte angst echter, maar dan van erotische aard, voelde ik voor de snowboardinstructrices die mijn petekind de afgelopen dagen heeft versleten. Dames, meisjes moet ik zeggen, die naar namen luisterden als Katherina, Belinda en Franziska. Zij leefden als daklozen op de piste en in restaurant Bolgen Plaza, dat als de schemering inviel veranderde in een reusachtig après-skilandschap waar de zonde vrij spel kon krijgen op een manier die in Nederland zelden wordt geëvenaard.

De moeder van mijn petekind vertelde dat zij in haar jeugd heeft leren skiën. In de stoeltjeslift kwam de skileraar steeds naast haar zitten en op een dag zei hij: ‘In de winter ben ik skileraar in Europa, maar in de zomer ben ik tennisleraar in Australië, ga met me mee en word gelukkig.’

Ze sloeg het aanbod af, iets wat ik onbegrijpelijk vind.

Hier in Davos heb ik vaak gedacht aan deze mooie zin van Cesare Pavese: ‘De dood zal komen en jouw ogen hebben.’

Voor de dood komt, zal een snowboardinstructrice verschijnen die ons zal leren snowboarden. Een huwelijk is niet uitgesloten.

Het leven voor de dood zal après-ski zijn.