Mijn aanvankelijke idee voor dit verhaal luidde als volgt: ik zou schrijven over leraren die jaar in jaar uit klagen over te volle klassen. Dat zou ik zo uitvergroten (ik zou daarbij het woord ‘plofklas’ gebruiken) dat het beeld zou ontstaan van een leraar die met al zijn kracht de deur van zijn klaslokaal dicht moet trekken om de leerlingen die als laatste zijn binnengekomen binnenboord te krijgen.
En dan, BAM: ik zou schrijven dat er helemaal geen onderzoek is dat aantoont dat leerlingen minder leren in zo’n grote klas, het voornaamste punt van de klagers. Dat was de enige zin die ik al op papier had staan.
Dat hoor ik namelijk al jaren. Van schoolleiders, van bestuurders, van iedereen die niet voor de klas staat.
Bijvoorbeeld van Andreas Schleicher, directeur van de onderwijsafdeling van de OESO. De OESO is onder andere verantwoordelijk voor TIMSS en PISA, de twee grootste internationaal vergelijkende onderwijsonderzoeken en is trendsetter in onderwijsbeleid wereldwijd. In een TED-talk maakt Schleicher een vergelijking tussen Luxemburg en Zuid-Korea. Luxemburg investeerde flink in kleinere klassen, terwijl Zuid-Korea zijn geld zette op de kwaliteit van de leraar. En het Zuid-Koreaanse onderwijs scoort stukken beter in de onderzoeken van de OESO. Oftewel: het gaat niet om de grootte.
En van de gerenommeerde Nieuw-Zeelandse onderwijswetenschapper John Hattie. Hij veegde al het onderzoek naar het effect van klassengrootte op leerprestaties op een hoop en concludeerde dat kleinere klassen nauwelijks invloed hebben op leerprestaties - en dat het ‘t zeker niet waard is om er miljarden in te investeren. Zijn verklaring is dat leraren niet anders les gaan geven als ze voor een kleinere klas staan. Oftewel: het gaat niet om de grootte, het gaat erom wat je ermee doet.
Toen ging ik me maar eens inlezen.
Het bleek anders te zitten
Al snel moest ik m’n eindredacteur mailen dat ik de deadline niet zou halen, want het hele verhaal kon op de schop.
Het komt hier op neer: er is veel, heel veel onderzoek gedaan naar het effect van kleinere klassen op leerprestaties van kinderen. Een deel van dat onderzoek laat inderdaad geen effect zien. Maar niet al het onderzoek is even goed.
Neem die vergelijking van Schleicher. Die gaat volledig voorbij aan andere factoren die het verschil in prestaties tussen Luxemburgse en Zuid-Koreaanse kinderen kunnen verklaren.
Zo bezocht de Amerikaanse journaliste Amanda Ripley alle landen die het goed doen in internationale onderwijsranglijsten. Ze zag dat de lessen in Zuid-Korea helemaal niet zo goed zijn. Maar na schooltijd volgt zo’n driekwart van die leerlingen duurbetaalde bijlessen – en dat zou gemakkelijk kunnen verklaren waarom ze beter scoren dan hun Luxemburgse leeftijdgenoten.
Zulk onderzoek richt zich op een correlatie: twee variabelen hangen met elkaar samen zonder dat de een de ander noodzakelijkerwijs veroorzaakt. Er is ook onderzoek dat andere factoren die mee kunnen spelen, zoals die Zuid-Koreaanse bijlesindustrie, probeert uit te sluiten. Dat onderzoek richt zich op causaliteit: het een veroorzaakt het ander.
Dat onderzoek komt tot heel andere conclusies. Een grootschalig experiment dat in de jaren tachtig in Tennessee werd uitgevoerd is hier het beste voorbeeld van.
Kleinere klassen als oplossing voor alles
In de jaren tachtig van de vorige eeuw maakte de Republikeinse gouverneur Andrew Lamar Alexander van Tennessee onderwijs tot een topprioriteit van zijn tweede termijn. Hij had gehoord van een klein experiment in Indiana, Project Prime Time, waarin leerlingen op de basisschool drie jaar lang les kregen in kleinere klassen. Die leerlingen bleken beter te presteren en hadden minder gedragsproblemen.
Alexander wilde het experiment overdoen, maar dan groter. Het gevolg: tussen 1985 en 1989 zaten 6.572 leerlingen op 79 verschillende basisscholen in Tennessee vier jaar lang in een kleine of een ‘gewone’ klas. In welke klas je vier jaar lang les had, was gebaseerd op toeval. Daardoor werd vermeden dat andere factoren als ouderbetrokkenheid of sociaaleconomische status van invloed zouden zijn.
De resultaten waren kristalhelder:
- De leerlingen in de kleine klassen rekenden en lazen beter.
- Kinderen uit minderbedeelde gezinnen boekten de meeste winst; kleine klassen bleken een goed middel tegen ongelijkheid.
Jaren later bleek bovendien dat de leerlingen die in de kleinere klassen hadden gezeten minder vaak in de jeugdcriminaliteit belandden, het percentage tienerzwangerschappen onder hen lager lag, ze vaker hun highschooldiploma haalden, vaker een vervolgopleiding deden én slaagden, naar betere universiteiten gingen, meer spaargeld hadden, vaker een huwelijkspartner vonden, in betere wijken woonden en vaker een eigen huis hadden.
Over dát onderzoek had nog nooit iemand me verteld.
Keer op keer blijkt hetzelfde
Het experiment dat in de jaren tachtig in Tennessee gedaan werd, is uniek. Geen ander deed zo lang onderzoek naar zoveel leerlingen die willekeurig over kleine en middelgrote klassen verdeeld waren. Later is veelvuldig geprobeerd om in data naar soortgelijke omstandigheden te graven: quasi-experimenteel onderzoek.
Zoals in Zweden. Daar is in 1962 in de wet vastgelegd dat in een klas niet meer dan 25 (groep 1 tot en met 3) dan wel 30 leerlingen (groep 4 tot en met 9) mogen zitten. Zodra er niet 30 maar 31 leerlingen in een leerjaar zitten, wordt de klas in tweeën opgedeeld en ontstaan er twee klassen: een met 15 en een met 16 leerlingen. Dat geeft onderzoekers de mogelijkheid om de prestaties van leerlingen in die kleinere klassen te vergelijken met leerlingen in grotere klassen.
En wat blijkt? De leerlingen (tussen de 10 en 13 jaar) in de kleinere klassen scoren beter op zowel cognitieve als non-cognitieve vaardigheden. Op hun zestiende scoren ze nog steeds beter. Op hun achttiende ook. Ze maken vaker hun school af. Ze halen vaker een bachelordiploma. En ze verdienen later ook beter.
Het blijft niet bij onderzoek in Tennessee en Zweden. Hetzelfde blijkt uit dit Deense onderzoek.
Of dit Israëlische.
Of dit Amerikaanse.
Zelfs het grootste onderzoek dat John Hattie in zijn meta-analyse gebruikt stelt dat er weinig twijfel over hoeft te bestaan dat leerlingen meer leren in kleinere klassen.
In dit quasi-experimentele onderzoek blijkt eigenlijk dat leerlingen meer leren in kleinere klassen. Meerdere onderzoekers concluderen dat migrantenkinderen en kinderen van minderbedeelde ouders de meeste leerwinst boeken als de klassen kleiner zijn. Dat heeft een positief effect op hun hele latere leven.
Leraren zal dat niet verbazen. In een volle klas zijn ze meer tijd kwijt aan orde houden. Het duurt langer om de klas stil te krijgen en het is voor leerlingen eenvoudiger om aan de aandacht van de leraar te ontsnappen en iets te gaan doen wat niets met ’t kofschip te maken heeft. Leraren hebben tijdens de les minder tijd om aandacht te besteden aan individuele leerlingen. Het zijn verklaringen die iedere leraar zal herkennen en die in veel onderzoek ook gegeven worden.
En nu?
Waarom is dit belangrijk om te weten? Schoolklassen in Nederland worden steeds groter en het is niet te verwachten dat die groei zal stoppen. Vorige maand adviseerde onderzoeksbureau CenterData het ministerie van Onderwijs over de aanpak van het lerarentekort. In een van de scenario’s die het bureau schetst zou dat tekort tegen kunnen worden gegaan door in iedere (basisschool-) klas gemiddeld drie leerlingen meer te stoppen.
Het is een verleidelijke kortetermijnoplossing. Er zijn dan minder leraren nodig en het kost geen geld.
Maar op de lange termijn zien leraren hun klassen nog voller worden. De OESO concludeerde eerder dit jaar dat het nergens zo’n chaos is als in Nederlandse klassen. Nergens ligt het percentage burn-outs zo hoog als in het onderwijs. Grotere klassen maken het nog minder aantrekkelijk om voor de klas te gaan staan.
Het gevolg: minder mensen willen leraar worden, waardoor het lerarentekort groter wordt, waardoor klassen groter worden, waardoor het lerarenberoep minder aantrekkelijk wordt, waardoor minder mensen leraar willen worden, waardoor... Precies.
En leerlingen leren alsmaar minder. Willen we dat leerlingen meer leren en dat het aantrekkelijker wordt om leraar te worden, dan moet er iets gedaan worden aan die steeds grotere klassen.
(Dit verhaal is het eerste in een reeks over onderwijsmythes. Voor deze reeks maak ik grif gebruik van het boekUrban Myths About Learning and Education van Pedro de Bruyckere, Paul Kirschner en Casper Hulshof.)
Meer lezen?
Als het om onderwijs gaat, hebben veel onderzoeken ‘een hoog prutsgehalte’. Hoe kan het beter? Presteren leerlingen beter tussen kinderen met hetzelfde niveau? Een recente CPB-studie die dat suggereerde, zorgde voor een flinke ruzie tussen economen en sociologen. De confrontatie leert ons veel over de manier waarop onderwijsbeleid tot stand komt. Waarom Jori uit 4 vwo nog steeds niet kan schrijven Het compenseren van onvoldoendes met mooie cijfers is doodnormaal geworden op de middelbare school. Zo krijg je leerlingen die met een vlotte presentatie slagen voor Nederlands, terwijl ze geen fatsoenlijke zin op papier krijgen. Wat te doen tegen de compensatiecultuur?Dit verhaal heb je gratis gelezen, maar het maken van dit verhaal kost tijd en geld. Steun ons en maak meer verhalen mogelijk voorbij de waan van de dag.
Al vanaf het begin worden we gefinancierd door onze leden en zijn we volledig advertentievrij en onafhankelijk. We maken diepgravende, verbindende en optimistische verhalen die inzicht geven in hoe de wereld werkt. Zodat je niet alleen begrijpt wat er gebeurt, maar ook waarom het gebeurt.
Juist nu in tijden van toenemende onzekerheid en wantrouwen is er grote behoefte aan verhalen die voorbij de waan van de dag gaan. Verhalen die verdieping en verbinding brengen. Verhalen niet gericht op het sensationele, maar op het fundamentele. Dankzij onze leden kunnen wij verhalen blijven maken voor zoveel mogelijk mensen. Word ook lid!