Hoe ouders en docenten de ontwikkeling van tieners zoveel mogelijk kunnen stimuleren
De hersens van tieners maken een heel belangrijke ontwikkeling door. De manier waarop dat gebeurt, is erg afhankelijk van ouders en leraren. In zijn nieuwe boek Het tienerbrein legt breinprofessor Jelle Jolles uit hoe die ‘de stoplichten zo veel mogelijk op groen kunnen zetten.’
Van de week betrapte ik mezelf erop dat ik terugpraatte tegen de radio. Het ging in het programma over de kloof tussen arm en rijk in de samenleving: die zou groter worden.
Wetenschapsjournalist Arnout Jaspers haalde in de uitzending een Nieuw-Zeelands onderzoek aan waaruit bleek dat zo’n 20 procent van de bevolking ongeveer 80 procent van het overheidsbudget voor het bestrijden van criminaliteit, het leveren van medische zorg en het betalen van uitkeringen opmaakte.
Wie er in deze groep terechtkwam, kon je volgens dit onderzoek van jongs af aan al voorspellen, stelde Jaspers. Armoede en kindermishandeling bleken factoren die van invloed waren, stelde hij, maar ‘ook factoren als IQ en zelfbeheersing. Dingen van het kind zelf dus. Dingen die je niet kunt wijten aan omgevingsfactoren.’
Dit is het moment waarop ik ‘nee’ riep tegen de radio. Wie het werk van hoogleraar neuropsychologie Jelle Jolles een beetje volgt, weet namelijk dat deze laatste opmerking niet klopt. Het is een hardnekkig misverstand dat iemands IQ genetisch wordt bepaald. En je wordt ook niet geboren met een onveranderbare portie zelfbeheersing of doorzettingsvermogen.
Wat het brein doet en wat de omgeving doet
In zijn pas verschenen boek Het tienerbrein beschrijft Jelle Jolles hoe dat zit: je genen bepalen de randvoorwaarden waarbinnen het lichaam zich kan ontwikkelen. Ofwel: die genen bepalen enkel je vermogen om slim of een ontzettende doorzetter te worden. Maar of je dat ook wordt, is sterk afhankelijk van omgevingsfactoren.
Om dit verder uit te leggen, vergelijkt Jolles de hersenen met bagagekluisjes. Bij al die kluisjes horen vaardigheden die er soms al vanaf de geboorte in zitten, maar in veel gevallen nog aangeleerd moeten worden. Denk aan basale zaken zoals ademhalen, maar ook aan plannen, je vermogen om je uit te drukken in taal, je vermogen om abstract te denken, om een sociale situatie goed in te schatten, om stress te hanteren enzovoort.
Je genen bepalen de randvoorwaarden waarbinnen het lichaam zich kan ontwikkelen
Bij de geboorte zijn die kluisjes allemaal aanwezig, maar veel van de kluisjes zijn nog leeg. Het vullen gebeurt gedurende de kindertijd en de jeugd - tot 25 jaar ongeveer. De manier waarop dat gaat is afhankelijk van de omstandigheden waarin je opgroeit.
In een warme, begripvolle en stimulerende omgeving waarin je wordt uitgedaagd om na te denken over jezelf en de wereld, waarin ruimte wordt geboden om vrij te spelen en te experimenteren, raken die kluisjes goed gevuld. ‘Maar onder schrale omstandigheden blijft een heel aantal kluisjes hun hele leven lang leeg,’ schrijft Jolles.
Waarom het tienerbrein zo cruciaal is voor de verdere ontwikkeling
Maar waarom dan een boek schrijven over het tienerbrein?
Omdat in die tijd een aantal belangrijke kluizen opeens extra ontvankelijk worden voor de ‘vulling’ die kan worden geleverd door de ouders en leraren. Het gaat daarbij om hersengebieden die een rol spelen bij plannen, prioriteiten stellen, gedachten ordenen, impulsen onderdrukken, je inleven in een ander en de consequenties van je gedrag inschatten.
Die hersendelen moeten in de tienertijd, om in de woorden van Jolles te spreken, nog worden ‘wakker gekust.’ Dat wakker kussen gebeurt door de hormonen. Pas als dat is gebeurd, staan ze open voor de prikkels uit de omgeving die ervoor kunnen zorgen dat die hersendelen zich kunnen gaan ontwikkelen.
Belangrijk om te weten is dat het moment waarop die kluisjes extra wijd openstaan (extra ontvankelijk zijn voor bepaalde prikkels uit de omgeving) wél grotendeels genetisch bepaald wordt. Het hangt namelijk af van het moment waarop de hormonen actiever worden (iets wat niet alleen genetisch bepaald is, maar ook wordt beïnvloed door omgevingsfactoren zoals stress en eetgewoonten). Net zoals je verschillen ziet in de lichamelijke ontwikkeling van kinderen, zie je ook verschillen in het tempo waarin het brein zich ontwikkelt (ofwel: ontvankelijk wordt voor bepaalde prikkels uit de omgeving).
En dat is problematisch, want scholen gaan vaak uit van gemiddelden. Zij rekenen erop dat het brein van twaalfjarige kinderen even ver ontwikkeld is en je kinderen op die leeftijd dus met elkaar kunt vergelijken. Scholen gaan daarmee voorbij aan het feit dat er ook laatbloeiers zijn en dat de breinontwikkeling van jongens op die leeftijd doorgaans wat achterloopt op die van meisjes, laat Jolles zien.
Met als gevolg dat er in groep acht soms verkeerde inschattingen worden gemaakt en deze kinderen op te lage niveaus terechtkomen. Zonde, vindt Jolles, want deze kinderen krijgen niet genoeg de kans om hun kluisjes te vullen op het moment dat ze wél wijd openstaan.
Ter illustratie wijst Jolles in zijn boek op Albert Einstein, die aanvankelijk zakte voor zijn toelatingsexamen voor de Technische Hochschüle in Zürich. Misschien zou die in het huidige Nederlandse schoolsysteem wel op het vmbo terecht zijn gekomen.
Datzelfde geldt voor mensen als Charles Darwin of Thomas Edison: ook laatbloeiers. Gelukkig hadden deze briljante wetenschappers ouders die hen genoeg steun konden bieden om hun talenten tóch tot ontwikkeling te laten komen en die grote kluizen toch gevuld te krijgen, schrijft Jolles.
Wat ouders en leraren hiermee kunnen
Het tienerbrein van Jelle Jolles is daarmee een betoog tégen een onderwijscultuur waarin kinderen steeds harder en jonger worden afgerekend op tussentijdse resultaten en vóór mildheid en begrip voor het (tijdelijke) gebrek aan vaardigheden van tieners: ‘Een jonge tiener die het niet bijzonder goed doet op school is niet dom. Hij kan in zijn cognitieve ontwikkeling een sprintje trekken en aan het eind van de van de adolescentie kan blijken dat hij zich uitstekend en in de breedte heeft ontplooid,’ schrijft hij.
Tegelijkertijd moeten we volgens Jolles ambitieuzer zijn en meer stilstaan bij het feit dat het brein van tieners zich alleen goed kan ontwikkelen als ouders en leraren, tieners op de juiste manier en op het juiste moment uitdagen en begeleiden. Dat betekent niet dat kinderen meer proefwerken moeten krijgen, maar dat er veel meer met ze gepraat moet worden:
- We moeten ze open ‘denkstimulerende’ vragen stellen: ‘Kunnen we in Nederland met minder grote porties eten per maaltijd toe, en zo ja hoe pakken we dat aan?’
- We moeten ook meer discussiëren: ‘Wat vind je ervan dat Donald Trump de verkiezingen heeft gewonnen? Wat zijn de gevolgen op de korte termijn? En wat op de lange termijn?’
- En we moeten ze leren plannen: ‘Wat ga je morgen doen? En de dag daarna?’
Tegelijkertijd moet je tieners volgens Jolles ook op het juiste moment in de tang houden: nee je mag niet van die hoge brug afspringen. En je mag ook niet roken. ‘Wees daar stellig in,’ zegt Jolles. Tieners nemen graag risico’s maar missen de levenservaring om gevaren te overzien. Daarbij laten ze zich – ook op latere leeftijd – nog behoorlijk beïnvloeden door de sociale omgeving.
Aan de volwassenen de schone taak om te zorgen dat het niet uit de hand loopt
Ouders en leraren moeten van Jolles dus aan de bak. En het goede van dit boek is dat je daar ook zin in krijgt. Dit is geen boek over alle rampen die ‘nou eenmaal’ gepaard gaan met het middelbarescholierschap: ‘Hoewel tieners intense emoties kennen wordt de grote meerderheid van de tieners niet zwanger, heeft geen ernstige stemmingsstoornissen, is niet agressief en vertoont geen normoverschrijdend gedrag,’ schrijft Jolles.
Hij ziet de adolescentie veel meer als een periode van mogelijkheden en kansen. Ja, tieners nemen vaak risico’s. Maar dat is ook heel erg goed. Daar leren ze veel van en worden ze ondernemend van. Je moet het aanmoedigen. Aan de volwassenen de schone taak om te zorgen dat het niet uit de hand loopt. En verder moeten ze ‘de stoplichten’ vooral zoveel mogelijk ‘op groen zetten.’