Het is warm, rond de dertig graden. Ik sta op een berg in Kenia met zo’n zeventig paar ogen op me gericht. ‘My name is Anoek and we need to talk about the hospital.’ Iedereen klapt als ik dat zeg en ik knik: ‘Thank you.’

Vanaf de berg moet je het pad naar beneden volgen om bij het ziekenhuisje te komen. Het is gebouwd in jarenvijftigstijl: hoekig en functioneel, zonder fratsen of versieringen. Goed verzorgd, met rood-wit geblokte gordijntjes voor de ramen, gestucte muren, bedden met ijzeren frames, statige medicijnkasten en mooie designstoelen. Perfecte locatie voor een vtwonen-shoot, denk ik.

Mijn oudtante richtte in de jaren zestig de goededoelenstichting Auxilium op, wat ‘hulp’ betekent in het Latijn. Ze sponsorde tal van projecten in Afrika, van Botswana tot Burkina Faso, van Soedan tot Senegal. Maar een aantal jaar geleden had ze een mededeling voor de familie. Ze had de kracht niet meer om de stichting aan te sturen en iemand moest het van haar overnemen. En die iemand dat werd ik, haar achternicht. Sindsdien ben ik verantwoordelijk voor een goededoelenstichting met een paar ton op de bank, een groep trouwe katholieke donateurs en zo’n tien actieve projecten in Afrika, waaronder een ziekenhuisje in Kenia.

Help, ik heb een goed doel geërfd Stel, je erft een goed doel van je oudtante (97). Er staan nog duizenden euro’s op de bank, die jij in Afrika mag uitgeven. Het overkwam mij onlangs. Ik besloot te gaan kijken hoe de gesteunde projecten ervoor staan. In Kenia trof ik een ziekenhuis aan vol spullen, maar zonder patiënten. Wat is hier gebeurd? Lees mijn eerdere verhaal over Auxilium hier terug

Maar er is een probleem met dit ziekenhuis. Het is leeg. De Keniaanse zusters naar wie ik ieder jaar geld stuur onderhouden het ziekenhuisje nog wel, maar sinds een aantal jaar komen er geen patiënten meer. De van de huidige situatie, leggen de bewoners rondom het ziekenhuisje uit, is de dood van de Brabantse zuster Ton die het ziekenhuisje oprichtte en Zuster Ton stopte al haar energie in het ziekenhuisje. Ze hielp iedereen, ook wie niet kon betalen.

En nu sta ik op de berg en probeer een oplossing te zoeken. Ik vraag de bewoners vooruit te kijken. Naar de toekomst van het ziekenhuisje. Hoe zien ze zichzelf en hun dorp over twintig, vijftig, honderd jaar? Wat willen zij en hoe kan ik ze daarbij helpen?

Een nieuwe Sister Tonnie

Het gaat eigenlijk veel sneller dan gedacht. Iedereen is erover eens dat het gewoon weer moet worden zoals het was. Ze willen een nieuwe Sister Tonnie, en dan wijzen ze naar mij, omdat een witte niet bij een stam hoort en dus niet voortrekt of discrimineert. Ze willen gratis zorg, omdat ze vinden dat iedereen daar recht op heeft. En ze willen dat er weer voor hen gezorgd wordt zoals vroeger, zoals zuster Ton dat deed.

Maar waar vind ik nog een nieuwe zuster Ton? Wie doet dat nou nog? Wie ruilt z’n leven in voor een leven op het platteland in Kenia, zonder elektriciteit of mobiel netwerk, met extreme armoede en uitzichtloosheid? En zelfs als ik een nieuwe zuster Ton zou vinden, moet ik die dan naar de berg sturen? Heeft de hulp van mijn oudtante echt geholpen?

Als ik die mensen op de berg tegenover me zie zitten denk ik: heeft de hulp hen niet vooral afhankelijk gemaakt?

Ik ben opgevoed met het idee dat iets is wat je beter kan vermijden. Mijn moeders belangrijkste argument om mij mijn rijbewijs cadeau te doen, was dat ik me dan onafhankelijk kon voortbewegen. Toen ik op kamers ging wonen, benadrukte ze hoe belangrijk het was dat ik niet financieel afhankelijk zou worden van anderen, zeker niet van een man.

Hulp en ontwikkelingssamenwerking stonden voor mij gelijk aan afhankelijkheid en waren dingen waar ik me het liefst ver vandaan hield. Ik keek wel hoe Bono met zijn Live Aid-concerten zingend geld ophaalde, maar op veilige afstand – vanaf de bank.

Totdat ik voorzitter werd van de goededoelenstichting van mijn oudtante.

De stichting werd een alibi om van alles te lezen, mensen te interviewen en uiteindelijk een te maken waarin ik persoonlijke en politieke dilemma’s en observaties deel en me afvraag: waarom geven we?

Voor mijn oudtante was het simpel

Mijn oudtante gaf vanuit het christelijke principe ‘heb uw naasten lief zoals uzelf.’ De stichting was een kralenketting met het geloof van mijn oudtante als koord dat al die kleine projecten met elkaar verbond. Ik heb dat koord eruit getrokken omdat ik niet gelovig ben, maar ook in de veronderstelling dat ik wel een nieuw koord zou vinden. Een groter verhaal over medemenselijkheid en goeddoen in de 21ste eeuw. Collectieve, overkoepelende waarden waarop je kan terugvallen als je het even niet meer weet.

Die zoektocht begon in het theater, maar breidde zich al snel uit naar vergaderzalen van ngo’s, buurthuizen, kerken en campagnebureaus van politieke partijen en Skypegesprekken met Keniase ngo’s. Want ik wilde niet alleen mijn eigen verhaal vertellen, maar ik wilde ook van mensen horen hoe zij dachten over de toekomst van ontwikkelingssamenwerking en die denkbeeldige kralenketting.

Wie kon ik dat beter vragen dan mensen die zich dagelijks bezighouden met ontwikkelingssamenwerking en goeddoen. Die de theorie kennen, het systeem, maar ook de praktijk en de dilemma’s. Dus iedere keer als ik voor zo’n groep sta te spelen en mijn twijfels en dilemma’s heb gedeeld, sluit ik af met de vraag: hoe nu verder?

Wat is het grote verhaal over medemenselijkheid en goeddoen in de 21ste eeuw?

De meest voorkomende reactie op die vraag is dat die nogal groot en abstract is. Want als je het over ontwikkelingssamenwerking wilt hebben, dan moet je het ook over de vluchtelingenproblematiek hebben. En als je het over vluchtelingenproblematiek wilt hebben, dan moet je het ook over Europa hebben en ontevreden burgers en Brexit. En over de klimaatcrisis. En als je het over de klimaatcrisis wilt hebben, dan moet je het ook hebben over de bio-industrie. En over kiloknallers. En dat de overheid eigenlijk moet ingrijpen met een CO2-belasting. Maar dat die machteloos staat, want alle macht ligt bij bedrijven, niet bij de burger en al helemaal niet bij de politiek. En voor je het weet, raak je verstrikt in een web van complexiteit.

Ik begrijp het. Het is groot. Onmetelijk groot en complex. Alles is verweven met alles. Maar is het gevaar niet dat we ons daardoor over niets meer durven uitspreken? Behalve over onszelf. We hebben allemaal een mening over speltbrood, maar niet over Afrika. Je mag het woord ‘Afrika’ überhaupt niet meer gebruiken. Want Afrika telt 54 landen. En het woord ‘Kenia’ eigenlijk ook niet, want ‘Kenia’ bestaat niet. Kenia bestaat uit 42 stammen. Terwijl ik altijd op school heb geleerd dat je het niet over stammen mag hebben, omdat dat stigmatiserend zou werken.

Voor mijn oudtante was het simpel. Zij zei altijd: als je een mens redt, red je de hele mensheid. Dat doet me denken aan de titel van een Als iedereen aan zichzelf denkt, wordt er aan iedereen gedacht. Soms vraag ik me af of die twee dingen hetzelfde zijn of dat ze haaks op elkaar staan? De een gaat uit van de ander en de ander van zichzelf. Maar maakt dat uit voor het resultaat? Doet het ertoe met welke intentie je helpt?

Waar heb ik iets te zoeken?

Op een van de grotere bijeenkomsten, waar zowel politici als ngo-medewerkers en directeuren aanwezig zijn, reageert iemand van het ministerie van Buitenlandse Zaken op mijn vraag. Vol verwachting kijk ik haar aan en denk aan de momenten tijdens de discussies waarop werd benadrukt dat politici weer moeten durven dromen en visie zouden moeten tonen.

‘Anoek,’ zegt ze, ‘ik raad je aan om te stoppen met je stichting. Een jonge, witte vrouw uit Europa heeft niets te zoeken in een ziekenhuisje in Kenia. Dat is de verantwoordelijkheid van de Keniaanse overheid.’

Een jonge, witte vrouw uit Europa heeft niets te zoeken in een ziekenhuisje in Kenia

Als ze dat zegt hoor ik dat kritische stemmetje in mijn hoofd weer, dat deze hele onderneming überhaupt een slecht idee vond. Ze heeft gelijk, denk ik. Wat heb ik daar te zoeken? Terwijl ik daar voor die zaal sta, wil ik het liefst naar huis, in bed onder mijn deken gaan liggen. Weg van de dilemma’s, weg van de wereld, weg van deze situatie waar geen oplossing voor te vinden lijkt. Maar dat is nu juist het probleem, hoor ik een ander stemmetje in mijn hoofd zeggen, dat we er steeds uitstappen. Onze handen ervan aftrekken. We staan erbij en kijken ernaar.

Later begint haar opmerking me steeds meer te storen. Want waar precies heb ik dan wel wat te zoeken? Mag ik me dan alleen nog maar bemoeien met mensen die in een straal van honderd kilometer bij mij vandaan wonen? Waarom dan? Omdat ik een zondagskind ben dat nooit echt honger heeft ervaren? Omdat ik een links en naïef ‘gutmensch’ ben, die lijdt aan het ‘witteredderscomplex?’

Waarom zou ik niks te zoeken hebben Kenia, maar een Nederlands bedrijf als KPMG wel? Toen ik bij de douane op het vliegveld in Nairobi stond te wachten, zag ik een banner hangen met de slogan ‘If you want to be in the ground, you have to be on the ground. KPMG: your mining expert in Africa.’ Er stond een telefoonnummer bij. Ik ben zo benieuwd wie ik aan de lijn krijg als ik dat nummer bel. Misschien wel minister Lilianne Ploumen. Want KPMG, van belastingontwijking en smeergeldaffaires, haar over internationaal maatschappelijk ondernemen, onder andere in Afrika.

Want daar draait het tegenwoordig allemaal om: business opportunities. Ik ben dat woord nog nooit zo vaak tegengekomen als tijdens mijn tour. Sinds wanneer zijn business opportunities zoveel waard geworden? Wat heb je aan business opportunities als je op een afgelegen berg in Kenia woont, zonder elektriciteit of mobiel netwerk? En hoe ga je ooit een eerlijke markt bereiken, als de overheid alles uitbesteedt aan miljardenbedrijven en privatiseert voordat de samenleving goed en wel op gang is gekomen?

Waarom moet alles iets waard zijn, iets betekenen of impact hebben? Waarom doe ik daar zelf ook aan mee en vind ik dat mijn zoektocht maatschappelijke impact moet hebben? Wat is impact überhaupt? Waar zijn de tijden gebleven dat je gewoon, van mens tot mens, kon helpen en geven? Waarom willen we liever niet afhankelijk zijn van anderen? Waarom is ‘te complex,’ een argument geworden om je ergens bij neer te leggen? Verdienen niet juist de meest complexe zaken extra aandacht, zo niet al onze aandacht?

Tijdens mijn zoektocht heb ik best vaak gedacht dat het allemaal voor niets was. Ik vond mezelf mislukt omdat ik dat koord niet gevonden had. Al die moeite, dacht ik steeds, uren in de auto, plassen op vieze wc’s op tankstations, adres zoeken, verdwalen, decors opbouwen, decors afbreken, overleggen of we de stoelen mogen verplaatsen en dan alles weer terugzetten.

Maar als ik terugdenk aan deze hele onderneming, is die moeite en de tijd die het gekost heeft me het meest dierbaar. Dat zitten en dat praten, het bijeenkomen, in vergaderzalen, op campagnebureaus, op de berg.

Ik twijfel aan alles en geneer me regelmatig voor mezelf, mijn blinde vlekken en ondoordachte beslissingen

Het heeft me van sceptische toeschouwer veranderd in actieve weldoener. Dat betekent niet dat ik dingen zeker weet. Ik twijfel aan alles en geneer me regelmatig voor mezelf, mijn blinde vlekken en ondoordachte beslissingen. Bovendien ben ik nog steeds in een lange briefwisseling verwikkeld met de zusters over de toekomst van het ziekenhuis en schrijf ik met andere paters die hun einde voelen naderen over wat zij achterlaten en over de toekomst van goeddoen. Vaak denk ik: had ik de oplossing nu maar, dan was ik er van af. Dan kon ik dit achter me laten.

Soms zie ik mezelf dan voor me: dat ik mijn hele leven rondrijd in mijn Suzuki Alto, bijeenkomsten organiseer op bergen en in vergaderzalen. Misschien dat ik de oplossing niet ga vinden. Maar ik denk dat je nooit ergens moet instappen om een oplossing te zoeken. Je lost op als je sterft, niet als je leeft.

In het leven verdwaal je. En moet je aanvaarden dat je altijd toeschouwer en deelnemer tegelijkertijd bent, omdat je naar de wereld kijkt terwijl je er middenin staat. Deelnemen maakt dat je relaties met anderen aangaat en dat creëert onvermijdelijk afhankelijkheid. Afhankelijkheid leidt tot ongelijkwaardigheid, wrijving, pijn en moeite. De zusters zijn afhankelijk van mijn bijdrage, maar ik ben net zo goed afhankelijk van hun goede bedoelingen. Afhankelijkheid gaat dus ook over vertrouwen. En vertrouwen hebben we nodig in onze zoektocht naar nieuwe grote verhalen voor deze tijd. Want grote verhalen zijn alleen iets waard als je ze samen creëert.

Meer lezen?

Leve onze afhankelijkheid Afhankelijkheid wordt vaak gezien als iets zwaks en onaantrekkelijks. We gaan ervoor naar de psycholoog of de verslavingskliniek. Vandaag op Independence Day: tijd om de andere kant van afhankelijkheid eens te belichten. Lees het verhaal van Rebekka hier terug Hier werken we aan een Afhankelijkheidsverklaring We werken op De Correspondent aan een Afhankelijkheidsverklaring, omdat er duizenden touwtjes lopen tussen alle mensen, dieren en planten, dwars door de millennia. Als we dat vergeten, werken we onszelf in de nesten. Hier vind je alle essays uit de serie terug. Lees de eerdere delen hier terug