In één maand tijd zijn twee belangrijke Europese rapporten gepubliceerd over de massale Amerikaanse spionage van Europese burgers. De verschillen tussen de rapporten zijn groot.

is eind november verschenen en afkomstig van de zogenoemde ad hoc EU-US Working Group on Data Protection. Deze werkgroep is in juli 2013 opgericht naar aanleiding van de onthullingen van NSA-klokkenluider Edward Snowden. Hoge ambtenaren van de Europese Commissie (het uitvoerend EU-orgaan) en de Raad van Ministers (de lidstaten) bespraken met hun Amerikaanse collega’s de aard en omvang van de wederzijdse surveillanceprogramma’s. 

Van begin af aan is deze werkgroep de ideale bliksemafleider geweest voor moeilijke vragen op nationaal niveau. Staatssecretaris Fred Teeven legde eind oktober tijdens een Kamerdebat maar weer eens het Nederlandse standpunt uit met betrekking tot de onthullingen. ‘Wanneer slaat het Nederlandse kabinet op tafel? (...) Wij zijn van plan eerst te bekijken wat er uit de dialoog tussen Europa en de VS naar voren komt, dat nauwlettend te volgen en dan proberen bij te sturen.’

De werkgroep kwam drie keer bij elkaar in Washington en Brussel en de weerslag van de gesprekken is blijkbaar eind november al verschenen in een 32 pagina’s tellend rapport. Ik zeg blijkbaar, want het is in betrekkelijke stilte gepubliceerd. Ik heb het in ieder geval gemist, terwijl ik dit dossier toch goed dacht bij te houden.

Van het rapport worden we weinig wijzer. De Amerikanen erkennen het bestaan van een aantal surveillanceprogramma’s, zoals PRISM, en leggen uit wat de juridische Het beeld dat uit deze weerslag van de gesprekken volgt, is dat de Amerikanen vooral de kaken op elkaar hebben gehouden. Zo lezen we (mijn vertaling): ‘De EU vroeg specifiek naar opheldering over het onderscheppen van data buiten de Verenigde Staten; data die bewaard of bewerkt worden in de ‘cloud’; data die bewerkt worden door dochters van Amerikaanse ondernemingen in de Europese Unie en data die via internetkabels buiten Amerika stromen. De Verenigde Staten wilden niet antwoorden omdat de vragen betrekking hadden op de wijze van inlichtingenvergaring.’

Het beeld beklijft dat Europese burgers fair game zijn en de Amerikanen niets inhoudelijk willen toelichten

En zo gaat het maar door.

Het beeld beklijft dat Europese burgers fair game zijn en de Amerikanen niets inhoudelijk willen toelichten.

Sindsdien is het stil bij de Europese Commissie en de Raad van Ministers. Wellicht wordt die stilte verklaard doordat de zogenoemde ‘bilaterale’ trajecten nog lopen: lidstaten onderhandelen individueel met de Verenigde Staten over het mogelijk beperken De lidstaten zijn namelijk eigenlijk van mening dat nationale veiligheid geen Europese aangelegenheid is.

Dreigement opnieuw op tafel

Hoe anders gaat het eraan toe in het Europees Parlement. Vandaag is het van de parlementaire onderzoekscommissie naar de massale surveillance verschenen op de website van Statewatch, een Europese ngo. De parlementaire commissie heeft sinds de zomer vijftien hoorzittingen gehad waarin experts, ambtenaren en betrokkenen (zoals Glenn Greenwald) de Amerikaanse massale surveillance toelichtten. Ik zet de belangrijkste bevindingen op een rij. 

Het meest opvallend vind ik het onverkapte dreigement om de onderhandelingen over een vrijhandelsakkoord tussen de Verenigde Staten en Europa te torpederen als er niet betere Amerikaanse waarborgen komen voor Europese burgers. Dit idee is al vaker geopperd, ook door de Europese Commissie, maar werd telkens resoluut van tafel geveegd: de economische belangen van een vrijhandelsakkoord zijn simpelweg te groot. Nu ligt het dreigement dus weer op tafel.

De Europese Commissie wordt opgeroepen om enkele bestaande akkoorden op te zeggen, zoals het Terrorist Finance Tracking Program (TFTP). Onder dit programma mogen Amerikaanse opsporings- en veiligheidsdiensten onder strenge voorwaarden Europees betalingsverkeer inzien. Uit onhullingen van zou blijken dat Amerika zich buiten de afspraken om toegang tot de financiële data heeft verschaft. De Amerikaanse autoriteiten ontkennen, maar het parlement is niet overtuigd.

Ook wordt de Commissie aangespoord te onderzoeken of data van Europese burgers nog wel zomaar naar Canada en Nieuw-Zeeland mogen verzonden. Op dit moment staan deze landen op een lijst van landen met voldoende beschermingsniveau, maar gezien hun aandeel in de spionage-activiteiten is dat mogelijk niet meer terecht. Als dat gebeurt, dan kunnen Canada en Nieuw-Zeeland economische schade lijden.

Datzelfde dreigement geldt voor grote Amerikaanse bedrijven als het aan het parlement ligt. De Comissie wordt verzocht om het zogenoemde Safe Harbour-verdrag op te zeggen, iets waar de commissie ook op aanstuurt. Amerika geldt als een land met onvoldoende privacywaarborgen. Bedrijven die zich committeren aan Safe Harbour beloven een betere bescherming en mogen daarmee makkelijker data van Europese burgers verwerken. Als het Safe Harbour-verdrag wegvalt, zullen de kosten voor Amerikaanse bedrijven vermoedelijk flink toenemen.

Het parlement richt zijn pijlen ook op de lidstaten. Vooral Engeland krijgt veel kritiek te verduren. De onderzoekscommissie heeft niet hard kunnen krijgen dat Engeland andere lidstaten en de Europese instellingen heeft bespioneerd, maar acht het Ook de intimidatie van de partner van en The Guardian moeten het ontgelden. Zoiets is ongepast in een Europese democratie. 

Het rapport hekelt ook de waargenomen passiviteit van lidstaten om de Verenigde Staten tot de orde te roepen en de eigen bevolking te beschermen tegen buitenlandse spionage. Ook moeten de lidstaten afzien van informatie die aangeboden wordt door de VS over hun eigen burgers. De parlementaire commissie heeft blijkbaar aanwijzingen dat nationale inlichtingendiensten via de achterdeur data over hun eigen burgers krijgen. Bewijs hiervoor is niet bij het rapport geleverd. Dit is overigens ook onderwerp van een enkele Nederlandse organisaties tegen minister Ronald Plasterk van Binnenlandse Zaken.

Overigens weigerden Plasterk en minister Opstelten om voor de commissie te verschijnen. Magda Berndsen, voorzitter van de Vaste Kamer Commissie voor Binnenlandse Zaken, ging evenmin op de uitnodiging in. 

De vraag is natuurlijk: wat gebeurt er nu? Sinds de verdragswijziging van Lissabon in 2009 heeft het parlement aanzienlijk meer macht gekregen. Nu zullen we zien of het parlement ook durft te bijten.