Verbazing, ongeloof en dan bewondering: lees dit debuut
Soms voel je het bij een boek al na een paar alinea’s: dit kan weleens een heel goed boek worden. Na de eerste sterke pagina’s denk je dan: maar dit is een debuut. De schrijver móet wel ergens uitglijden. Dat doet Roos van Rijswijk nergens. Onheilig begint sterk, blijft sterk, eindigt sterk.
Moeder en zoon hadden niet minder op elkaar kunnen lijken, maar in minstens één opzicht komen hun levens sterk overeen: allebei zitten ze opgescheept met een ongewenste gast, die alles overhoop gooit.
De ongewenste gast van de moeder is de zoon, het onverwachte bezoek is zijn geboorte op de wc van de Bijenkorf, na een onopgemerkte zwangerschap. ‘Zo banaal dat je het niet verzinnen kunt,’ vertelt ze, ‘ik zocht een angoratrui en kreeg ineens ontzettende kramp.’
De bezoeker van de zoon is een zwakbegaafde Mexicaan: Jorge. De zoon, Miguel, is dan begin dertig. Hij is geëmigreerd naar een Duits slaapstadje, waar hij in een zelfgebouwd huis op een heuvel woont. Omdat Miguel óók een Mexicaans uiterlijk heeft, wordt de onbekende, zwakbegaafde Mexicaan min of meer bij hem gedumpt.
Zoals Miguels moeder zich uiteindelijk met tegenzin, en soms met pure walging, over hem ontfermde, zo ontfermt Miguel zich over Jorge. Zorg tegen wil en dank, maar met meer tederheid dan zijn moeder hém ooit heeft getoond.
We voelen Miguels frustratie en zijn bezorgdheid, zijn verlangen naar een paar momenten zonder Jorge, en zijn angst als die momenten iets te lang duren. Het is een ontroerende, grappige band, die doet denken aan die tussen Lenny en George, uit John Steinbecks prachtnovelle Van muizen en mensen.
Maar hoewel de band tussen Jorge en Miguel op zichzelf al fascinerend genoeg is voor een geslaagde korte roman, is het niet eens de belangrijkste relatie in Onheilig. Dat is die tussen Miguel en zijn moeder, Angelique - als je überhaupt van een relatie kunt spreken.
Maar dan is er: Angelique
Onheilig, Roos van Rijswijks compacte debuutroman, opent met Angelique, die scherp en direct over haar ziekte – kanker – vertelt. Ze heeft nog maar een paar maanden te leven en houdt op aanraden van haar stervensbegeleidster een dagboek bij. Ze schrijft over haar jeugd, haar huwelijk, haar band met Miguel, of het gebrek daaraan. Angelique voelt meer liefde voor haar wijn en wiet dan voor haar zoon.
Je zou kunnen zeggen dat ze haar leven overziet, of de balans opmaakt, maar dat dekt niet helemaal de lading. Het klinkt te braaf, te rustig, terwijl níets aan Angelique braaf of rustig is. Haar dagboek is een klaagzang en een aanval: tegelijk giftig en nuchter, zonder vals sentiment of morele verontwaardiging (zoek de verschillen, zou Angelique misschien zeggen).
Ze is kortom een en al tegenstrijdigheid, en een van de interessantse personages uit de recente Nederlandse literatuur
Het leven is niet zozeer tragisch als wel teleurstellend, maak je uit haar schrijven op. Vermoeiend ook, omdat je het in gezelschap van zoveel hemeltergend saaie idioten moet doorbrengen, en omdat het zo vol zit met stompzinnige taken en verwachtingen.
Angelique is een kruising tussen een welbespraakte, weerbarstige puber en een gelaten bijna-zestigjarige met een heel leven achter zich. Een rijkeluisdochter, die neerkijkt op al die ordinaire, burgerlijke levens, maar zo mogelijk nog meer op de duffe beschaving van haar eigen milieu. Ze is te deftig om de coffeeshop binnen te gaan, maar te afhankelijk van de wietroes om één week zonder te zitten.
Ze is kortom een en al tegenstrijdigheid, en een van de interessantse personages uit de recente Nederlandse literatuur. Vilein, vlijmscherp, vrijwel het hele boek door onweerstaanbaar grappig, en dan ineens pijnlijk kwetsbaar.
Een krachtige persoonlijkheid, en zoals zoveel krachtige persoonlijkheden, onmogelijk in de omgang, helemaal als je de succesvolle bevrediging van haar verlangens – naar wiet, naar wijn, naar seks, kortom naar een roes – in de weg staat.
En wat staat die succesvolle bevrediging meer in de weg dan een zoon waar ze niet om gevraagd heeft?
En Angelique zoekt contact met Miguel
Een jeugd lang bekt ze Miguel af, treitert ze hem, maakt ze hem verwijten – maar als hij afstand neemt, of geen liefde toont op de spaarzame momenten dat ze daar behoefte aan heeft, is ze diep beledigd. Met al haar intelligentie is ze niet in staat om haar eigen bijdrage aan hun treurige relatie te zien. Soms lijken al haar beschuldigingen één grote afleidingsmanoeuvre, ingezet om geen enkele verantwoordelijkheid te hoeven nemen.
Miguel, ongewenst en onverwacht product van een onenightstand met een Mexicaan, groeit op tot een wat stugge jongen. Hij wordt bouwvakker, later projectontwikkelaar, en krijgt daar zo genoeg van dat hij van de ene op de andere dag verhuist naar Nieheim, een Duits stadje, waar niks te beleven valt. Dat bevalt hem uitstekend.
Als Angeliques einde dichterbij komt, zoekt ze voor het eerst in twee jaar contact. Ze stuurt een brief naar het postkantoor van Nieheim – Miguel heeft haar bewust nooit zijn adres gegeven. Als Miguel hoort dat er een brief voor hem is, laat schrijfster Roos van Rijswijk ons meteen zijn angst, zijn vertwijfeling, zijn woede voelen. Het is misschien wel definitief gedaan met de landelijke rust – voor zover daar nog iets van over was, na Jorges komst.
Van Rijswijk beschrijft Miguels gevoel van buitenaf, of eigenlijk suggereert ze het. Ze schrijft niet dat hij in paniek raakt – ze schrijft dat hij opeens het afgeknipte kaartje van zijn T-shirt in zijn nek voelt prikken. En iets verderop: ‘De vrouw achter de kassa knikt naar Miguel terwijl ze de flessen cola en verse groenten afrekent. Hij laat zijn portemonnee vallen en toetst erna zijn pincode verkeerd in.’
De paniek, de angst, zit in Miguels waarneming, in de handeling. Het zit in wat hij ziet, voelt en doet, en daarom voelen wij de paniek, de dreiging óók van binnenuit.
Hoe loopt dat af?
Onheilig is geen plotroman, maar toch voel je vanaf de eerste pagina dat er iets staat te gebeuren. Dat de hoofdpersonen door Angeliques ziekte gedwongen worden om in actie te komen.
Moeder en zoon die, zij het met tegenzin, de laatste kans aangrijpen om ondanks alles nader tot elkaar te komen – zo samengevat klinkt de roman als een prima uitgangspunt voor een mooie Hollywoodfilm. De reis, het schuchtere, hernieuwde contact, de verzoening.
Van Rijswijk doet niet aan simpele oplossingen
Maar zo’n verhaal is Onheilig niet. Van Rijswijk doet niet aan simpele oplossingen. Alles wat voor moeder en zoon al een leven lang schuurt, blijft schuren – en wat ze al een heel leven zouden moeten voelen, maar nooit hebben gevoeld, voelen ze ook tegen het eind van Angeliques leven niet.
Haar naderende sterven wist geen littekens uit, geneest geen pijn of onverschilligheid of bitterheid. Bij Miguel wekt het hoogstens een milde nieuwsgierigheid en een laatste restje plichtsgevoel, bij Angelique versterkt het haar spijt en haar minachting, die nauw aan elkaar verwant zijn.
Wat deze roman zo goed maakt
Ondanks de bijna anti-sentimentele toon, is Onheilig geen kil boek. Daarvoor bevatten Van Rijswijks zinnen te veel levenslust. In Angeliques geval een nogal sarcastische levenslust – maar het verlangen naar meer leven, nog meer ervaringen, spreekt uit elke zin.
In Miguels geval zit het leven niet zozeer in zijn gevoel, maar vooral in de beschrijvingen. Vrijwel alles wat Miguel ziet en denkt is direct herkenbaar. Je voelt het en je ziet het voor je, dankzij Van Rijswijks scherpe blik, haar originele maar volstrekt heldere, ritmische zinnen, die haast geschreven lijken om hardop te worden voorgelezen, en die zelfs de simpelste observaties kleur geven.
Als ze een alcoholistische dorpsgenoot van Miguel en Jorge beschrijft, schrijft Van Rijswijk bijvoorbeeld niet dat hij naar drank ruikt, nee, ze gaat nét iets verder, waarmee ze de hele beschrijving met een kleine draai veel rijker maakt: ‘Miguel vindt hem ruiken naar een hoek van de supermarkt waar soms een fles bier uit elkaar spat.’ Die geur is direct herkenbaar, de man wordt direct herkenbaar, de treurige supermarkt en eigenlijk ook een flink stuk van het dorpse leven.
Soms zit het ‘m niet in een rake zin, of een goed gekozen woord, maar in een paar perfect geplaatste leestekens – bijvoorbeeld in het laatste hoofdstuk, als Angelique aan haar therapeute schrijft over haar naderende einde, en ze zich afvraagt of dat wel echt het einde is:
‘Jacoba,
Leendert gelooft dat je na je dood ‘terugkomt’.’
Die aanhalingstekens bij ‘terugkomt’ – die maken van een simpele, beschouwende zin een venijnig oordeel, een zin vol spot en persoonlijkheid. Je hoort Angelique schamperen, en je kan niet anders dan instemmend grijnzen.
Soms voel je het bij een boek al na een paar alinea’s, of zelfs al na een zin: dat dit weleens een heel goed boek kan worden. Bij een debuut komt daar nog een ander gevoel bij, een soort mengsel van ongeloof, bewondering en verbazing. Na de eerste sterke pagina’s denk je: maar dit is een debuut. Dit kan ze onmogelijk het hele boek volhouden. Het moet wel ergens fout gaan, ze moet een keer uitglijden.
Dat doet Van Rijswijk nergens. Onheilig begint sterk, blijft sterk, eindigt sterk.