De eerste keer dat ik Mini (28) – echte naam Jordy Winter - ontmoet, is in 2016 in het clubhuis in Amersfoort van Trailer Trash. Ik weet direct wie hij is als een van de leden van de MC tegen me zegt: ‘Dat is Mini.’ Een tengere jongen met een leren MC-hesje loopt van de bar naar het parkeerterrein, waar overal leden van de motorclub op wacht staan.

‘Ben jij Mini, man?’, vraag ik.

‘Ja, man,’ zei Mini en hij loopt verder.

Ik had Mini nog nooit ontmoet, maar natuurlijk kende ik hem. In zijn tienerjaren noemde hij zich Mini Thug – vrij vertaald: ‘minituig’ – en maakte hij snel naam met rauwe raps over het leven in de buurt waar hij opgroeide en snoeiharde aanvallen aan het adres van zijn bekendere collega’s.

Op het moment dat zijn eigen doorbraak eraan leek te komen, verdween Mini uit de schijnwerpers. Jarenlang. Tot ik hem vorig jaar in dat clubhuis zag, nu als prominent lid van een nieuwe outlaw-motorclub.

Muziek voor Tarantino

Januari 2017. Mini zit bij mij op kantoor. Hij rookt een joint en sigaretten terwijl hij zijn laat horen. ‘Ik ga je wat laten horen, dit is gekkigheid,’ zegt Mini, terwijl hij door zijn laptop scrollt. ‘Als je Tarantino ken regelen, gaat die muziek zo in zijn films.’ Hij laat een funky instrumentale productie horen met een zompige baslijn. ‘Dit is geen sample, hè. Ik speel alles zelf. Die stemmetjes, dat ben ik ook.’

Hij zet de ruwe montage aan van de videoclip bij Guus, zijn eerste nieuwe nummer in jaren. ‘Guus,’ zo noemen ze hem in De Akkers in Spijkenisse waar hij is geboren en getogen. ‘Guus is nooit bang, Guus is nooit gestresst,’ rapt Mini met een ontspannen cadans in Guus. ‘Skinny motherfucker, dus ze willen me testen.’

YouTube

Al in het eerste nummer dat hij uitbracht, zette Mini De Akkers centraal, zijn buurt op een halfuur van het centrum van Rotterdam, aan het eindpunt van metrolijnen C en D. In drukte Mini zijn stempel: hier was een jonge, volkse en zelfverzekerde Spijkenissenaar met een bijbehorend rauw accent, omringd door ‘echte gangsters, geen bange poeperds.’

Mini woonde altijd al tussen wat hij ‘de penoze’ noemt, zegt hij. Mannen en vrouwen die hun geld bij elkaar scharrelen in de criminaliteit maar ook mensen met een hoge status in het circuit. ‘De een met wie ik ben opgegroeid zit vast voor moord, de ander zit aan de drugs. Mijn oom was een piranha,’ zegt Mini. ‘Geen lokale dealer maar een zware jongen; ze hebben zijn compagnon geliquideerd in Kralingen. Dat is de omgeving waarin ik ben opgegroeid: alles was gangster.’

Shit gaat anders in de achterbuurt

Mini zet een nieuwe track op. Een dikke, echoënde kickdrum. Een piepend synthgeluidje. De steeds herhaalde refreinregel: ‘Shit gaat anders in de achterbuurt, mayne.’ Mini beschrijft in zijn nummers zijn woonplaats als rauwe maar ook romantische plek, waar iedereen zijn geld bij elkaar sprokkelt en zich niets aantrekt van gezag - en als een hechte wijk waar hij als enig kind ‘eer en broederschap’ vindt.

Zijn visie is gekleurd door de mensen met wie hij opgroeide, vertelt Mini. Hij ging als peuter met zijn moeder mee ‘blokken hasj halen.’ Zijn oma waarschuwde hem geen rode Helly Hansen-jas te dragen ‘want dan val je te veel op wanneer je op straat aan het klootzakken bent.’ Mini werd altijd omringd door hosselaars. ‘Heel mijn familie heeft wiethokken. Het Nederlandse straatleven is de volksbuurt. Die heb een handeltje, die ook. Dat is niks bijzonders, dat heb je overal.’

In zijn buurt groeide Mini uit tot mascotte voor de oudere jongens die rapten. Als kind hield hij van een groep uit New York die haar hoogtepunt had toen Mini een jaar of zeven was. ‘Ik rapte dat mee en dat vonden gasten in de buurt omin lau.’ Hij ging op zijn negende rappen en opnemen met bekende namen uit de wijk. ‘Het ging vanzelf, rappen was gewoon iets dat ik moest doen. Op mijn twaalfde rapte ik op open mic-avonden. Ik kreeg al jong respect, dat gaf me ook zekerheid.’

‘Die heb een handeltje, die ook, dat is niks bijzonders, dat heb je overal’

Rond zijn achttiende bracht hij de Mini Tape uit, waarop Mini zich presenteerde als groot talent. Echt bekend werd hij met verwoestende nummers die hij opnam waarin hij collega’s in de hiphopscene hard en persoonlijk aanviel met venijnige en beledigende opmerkingen over hun familie en reputatie. In Geschiedenis richtte hij zich primair tot bekendere artiesten uit Rotterdam en en in nogmaals op Kempi. ‘Ik hoorde op vrijdag dat Kempi me gedist had,’ zegt Mini, ‘en ik wist al: ik ga hem kapotmaken. Ik was blij. Ik ben lekker aan de champagne gegaan en heb zijn lines zondag pas geluisterd. Daarna kwam mijn verse er in één keer uit.’

Diss-tracks behoren tot de in de geschiedenis van rap; sommige artiesten stijgen boven zichzelf uit, aangedreven door competitie en emotie, juist in dit soort beledigende tracks - alsof ze een extra reservoir aan mogelijkheden aanboren. De nummers leveren vaak sensatie en extra aandacht op. Ook nu praten mensen vooral over die tracks, wanneer het over Mini gaat.

Mini wil zelf niet te veel terugkijken op die periode. “Wanneer ik het nu luister, is het alsof ik mijn jongere broertje hoor. Ik ben die persoon niet meer. Ik heb de afgelopen jaren op een ander niveau geleefd, ik ben gehard. Ik heb grotere vijanden gehad om me druk om te maken dan rappers.’

Maar dissen hoort bij de cultuur, vindt Mini. ‘Als iets mij niet zint, dan zeg ik er wat van. Dat is rap; zo hoort dat. Ik kom van de generatie 50 Cent. Voor mij moesten die nummers duidelijk maken: ik ben de beste en ik rap jullie helemaal de kenker in.’

Foto: Stacii

Een gouden polshorloge

Mini draagt een blauw Lacoste-trainingspak, witte sneakers en een sprankelend gouden polshorloge. Dat horloge valt ook op in de videoclip van Guus wanneer Mini rapt dat bij hem voor de deur altijd ‘Benzen’ geparkeerd worden. Het horloge betekent veel, zegt Mini. ‘Het bewijst voor mij dat je ook vanuit helemaal niets iets kunt creëren.’

Mini ziet het zo: in de eerste periode waarin hij naam maakte als rapper, stond hij met één been in de muziek en met de andere op, zoals hij het noemt, ‘straat.’ Steeds wanneer hij zich op de ene wereld focuste, vroeg de andere dringend om zijn aandacht. De reden dat hij rond zijn twintigste als artiest uit de schijnwerpers verdween, is omdat hij besloot ‘honderd procent voor de straat te gaan.’

Hij heeft het traject school-studie-werk wel geprobeerd, zegt Mini. ‘Maar dat duurde te lang voor mij. Ik zag overal om me heen de verleiding.’ In zijn buurt pronkten jongens met dure spullen die ze bij elkaar hosselden. ‘En op werk liep ik vast; ik word snel link van mensen die autoritair doen. Ik moet vrijheid hebben, me kunnen bewegen. Op straat leerden mentoren me mijn eigen boontjes te doppen.’

De rapper praat, zowel in zijn muziek als in het interview, vrij achteloos over misdaad. Over cocaïnevoorraden (bricks); drugslijnen opzetten en beheren (‘Die hele kaolo lijn was van ons, jongen’); ‘echte killers met machinegeweren.’ Maar in het gesprek herpakt hij zich ook regelmatig. Hij wil niet overkomen alsof hij het milieu stoer vindt, zegt Mini. En hij wil zich niet in de problemen praten. ‘Wanneer ik over handel praat, ken het ook over aardappelen gaan, hè.’

Foto: Stacii

Hij was in zijn jeugd moeilijk handelbaar, vertelt Mini. Op zijn twaalfde zette zijn moeder hem haar huis uit; op zijn eenentwintigste zijn vader. ‘Ik had één tas en één paar schoenen. Ik had kunnen denken: shit, ik ben een zwerver, wat nu. Ik had geen adres, wilde geen uitkering. Maar in mijn buurt was ik Guus. Daar stelde ik wel wat voor.’

Hij heeft gekózen voor ‘de penoze,’ zegt Mini. ‘Als ik een Cartier-bril in de etalage zag liggen en bedacht dat ik met mijn salaris een halfjaar moest sparen om die te kunnen kopen, nam ik ontslag en kocht ik hem een dag later. Ik heb een dure smaak, ik wilde geen maanden werken om iets te kunnen kopen.’

Op internet circuleren aantijgingen tegen Mini van muzikanten die hij via Marktplaats zou hebben opgelicht door ze apparatuur te verkopen die na betaling niet werd Mini reageert een beetje cryptisch: ‘Ik rap toch nergens dat ik een lieve jongen ben?

Misschien ben ik een slecht mens, maar ik ben ook een goede muzikant. Dit is iets uit de tijd van Guus. Ik heb die periode afgesloten.’

Die pakkies zijn net Pokémon

Die ‘tijd van Guus’ is de reden dat Mini nu zo beeldend kan rappen over het misdaadcircuit. ‘Ik heb dat leven echt gezien,’ zegt Mini. ‘Ik zat met grote mensen, dichtbij het vuur. Ik wist al vroeg dat ik niet met de jongens op straat wilde hangen die pakkies verkopen. Die pakkies zijn net Pokémon. Er is een veel diepere laag; een heel ander level van organisatie. Ik koos voor 24/7 misdaad.’

Hij is in het gesprek open over de organisatie die hij met een compagnon opzette. De drie mensen die voor hen ‘reden.’ ‘Ik reed in het begin zelf en liep met bevroren klauwen door de regen over de brug. Het is niets bijzonders om van een onsie pakketjes te maken, of om incassowerk te doen in het circuit.’

‘Ik ben een tovenaar, man. Ik heb altijd geld uit niets gecreëerd’

Dat ‘incassowerk’ beviel hem beter dan de handel op straat, zegt Mini. ‘Ik kreeg altijd mot met klanten, iedereen wil minder betalen en ik denk dat ze in die lijn allemaal wel een keer een stomp op hun muil gehad hebben van me.’ Hij heeft nooit lang naar klussen op straat hoeven zoeken, zegt Mini. ‘Ik ben een tovenaar, man. Ik heb altijd geld uit niets gecreëerd,’ zegt hij. ‘Dat is de regel op straat: als je groot wil worden, moet je nergens om vragen maar je nuttig gaan maken.’

Hij had wel een grote jongen kunnen worden, denkt Mini. Hij kent de wereld goed en heeft de juiste contacten en de mentaliteit. ‘En ik weet hoe je op die ladder klimt,’ zegt de rapper. ‘Maar ik zie mezelf ook ’s avonds op mijn kamer zitten en muziek maken. Ik heb een talent van God; dan moet je dit niet doen.’

Het leren hesje van de motorclub

Tegen de tijd dat ik Mini tegenkwam in het leren motorhesje van de motorclub, was hij zich al aan het losmaken van de straat, vertelt hij nu. - een nieuwe Nederlandse outlaw-motorclub opgericht door prominente bikers en waar ik hier later meer over zal publiceren - was ‘de laatste verleiding,’ zegt Mini. ‘Ik richt heel mijn leven lang al groepjes op en ben altijd buiten, op zoek naar die broederschap.’ En in de motorclub komen mannen bij elkaar met dezelfde mentaliteit als hij, zegt de rapper. ‘Mannen met eer die zich vrij willen bewegen.’

Mini met Greg R., een bekende naam in het circuit die door Justitie wordt gezien als een kopstuk. R. is, zoals dat in de MC-wereld heet, ‘huisvriend’ van Caloh Wagoh. De clubleden noemen hem ‘triple O.G.’, (een ‘original gangster’, die zijn strepen heeft verdiend, maar dan keer drie). ‘Dit is een beetje als Carlo Gambino met Sinatra,’ zegt Mini. ‘Ik heb een ander talent maar we dragen hier hetzelfde op onze rug.’

Caloh Wagoh-oprichter Keylow, tevens voorman van de eerste Crip-gang in Nederland, vertelde me kort daarna dat Mini uit de motorclub was gestapt en de gemoederen even hoog waren opgelopen. Mini wil niet te veel zeggen over de reden waarom hij is weggegaan. Het gaat, zegt hij, weer om de keuze tussen twee werelden. ‘Als je in een motorclub gaat, moet je de club altijd op één zetten. Maar ik heb al die jaren naar mijn muziek toegewerkt, dat was mijn doel.’

Mini zei in een bijeenkomst met prominente leden dat hij zich niet thuis voelde in de club. Hij omschrijft het als een zwaar gesprek. ‘Maar ik begrijp ook dat er regels zijn, dat ik hier zelf voor gekozen had,’ zegt Mini. ‘Ze wilden me lager in rang zetten maar ik wilde echt weg. Ik heb gezegd: ik neem de gevolgen als een man. Of ik ga nu weg, of ik loop het erf op en jullie knallen me door mijn hoofd.’

Uiteindelijk werd Keylow gebeld en kwam hij naar het clubhuis van de chapter in Spijkenisse om een-op-een met Mini te praten. ‘Hij moest lachen omdat ik dat gezegd had, over het erf oplopen. Hij begreep wel waarom ik wilde gaan. Ik ben uiteindelijk met een ‘good standing’ (zonder problemen) bij de club vertrokken.’

Littekens die je niet kunt uitwissen

Zijn comeback als muzikant is nog heel vers, zegt Mini, terwijl hij door zijn nieuwe nummers bladert. Hij wil, zegt Mini, nu net zo volledig voor zijn muziek gaan als hij op zijn 20ste voor het straatleven heeft gekozen.

‘Het is klaar nu,’ zegt Mini. ‘Op een gegeven moment ga je op straat zo diep, dan maak je keuzes en krijg je littekens die je niet meer kunt uitwissen. Ik ga nu echt de andere kant op.’ Hij lacht even om zichzelf. ‘Ik ben nog weleens uitgegleden, maar ik wil vanaf nu echt niets illegaals meer doen.’

Vergeleken met zijn oudere werk klinkt Mini op zijn nieuwe tracks opvallend ontspannen. Guus is het eerste salvo van een EP die klaarligt vol moderne, galmende kickdrums waarop hij eenvoudiger rapt dan hij vroeger deed. Dat is bewust, zegt Mini. Toen hij jonger was, wilde hij laten zien hoe hard en overrompelend hij kon rappen. ‘Maar ik wil nu dat ze me in de discotheek draaien, dat ze in Groningen dansen op mijn pokoes.’

Na de EP volgt een album, belooft Mini, waarvoor hij de tracklisting en de veelbelovende producties al klaar heeft liggen. Maar hij kan de nummers nog niet afschrijven, zegt Mini, omdat die ‘tijd van Guus’ nog te dichtbij is. ‘Mijn hoofd is niet rustig genoeg. Nog steeds word ik wakker en wil ik de straat op. Maar ik moet nu hiervoor gaan. Ik weet hoe de straat werkt, waar haat en jaloezie vandaan komen. Ik heb het leven geleefd waar anderen alleen over rappen. Jongens uit de buurt noemen me Ome Guus en vragen me raad. Ik probeer nu te bemiddelen, zodat iedereen oud kan worden met elkaar.’

Meer lezen:

Hoe rapgroep Broederliefde elkaar overeind hield en nu op nummer 1 staat Hun album kwam op één binnen in de Nederlandse Album Top 100 en hun muziek klinkt in Rotterdam overal op straat. Ik ging langs bij Broederliefde, een voetballende vriendengroep uit Spangen en een van de populairste acts van dit moment. Lees mij verhaal hier terug Hoe een rapper die aan grofheid zijn fortuin verdiende aan het getto wist te ontsnappen Met trillende handjes vloog ik naar New Orleans om hem te interviewen: mijn jeugdheld Master P. De man die de criminaliteit ontvluchtte, geweld verheerlijkte in zijn hiphop, daar miljoenen mee verdiende en zo dé ghettobelichaming werd van de Amerikaanse droom. Lees het verhaal van Thomas hier terug Deze schrijfster bepleit: je kunt een ander pas echt zien als je iets van jezelf durft te verliezen Ze verplaatste zich voor haar roman en toneelstuk We hadden liefde, we hadden wapens in een zwarte Amerikaanse burgerrechtenstrijder in de jaren vijftig en zestig. Maar Christine Otten is wit, komt uit Deventer en was ten tijde van deze strijd net geboren. Is dit empathie of culturele toe-eigening, of kan het ook iets anders zijn? Lees het verhaal van Vera hier terug