Ik ben nu zo’n tien minuten in de buurt van Ed, en hij is aan één stuk door kwaad geweest. Eerst op de kaartjesautomaat op het metrostation, omdat die zijn bon niet kon printen. Daarna op mij, omdat ik hem op de vingers stond te kijken bij de kaartjesautomaat. Ik probeerde me nog te verdedigen door te zeggen dat ik hem wilde helpen, maar eigenlijk was ik gewoon nieuwsgierig naar waarom hij tegen het ding aan stond te trappen.

Op het perron stond ik even later weer naast Ed. Daar was hij boos op de metro in de verte, omdat die weg was gereden zonder dat hij erin zat. Toen de volgende arriveerde was hij boos op de deur, omdat die niet snel genoeg openging. Toen Ed eenmaal binnen zat was hij kwaad op zijn tas, die zijn telefoon had kwijtgemaakt. Hij zat nog binnensmonds te vloeken toen zijn broek begon te piepen. De telefoon zat in zijn zak.

Ed nam op met alleen zijn naam. ‘Ed.’ En nog een keer: ‘ED!’ Zijn mond ging al open om het een derde keer te zeggen, toen zijn telefoon aan zijn oor opnieuw rinkelde. Hij werd boos op het groene knopje, dat niet naar behoren had gewerkt. En nu heeft Ed een collega aan de lijn, waar hij boos op is omdat ze iets he-le-maal verprutst heeft.

Zodra hij op heeft gehangen kijkt hij vol ergernis naar alle medepassagiers die ook maar geluid dúrven maken. Naar een vrouw met een hoofddoek, die hard lacht om iets wat haar zoontje haar vertelt. Naar twee meisjes die zachtjes meezingen met een iPod. Naar een stel mannen in pak die af en toe naar elkaars laptopscherm wijzen en wat overleggen. En naar mij, omdat ik hardop vloek wanneer ik mijn mond brand aan mijn chocolademelk.

De mobiel van Ed gaat weer af. Hij probeert hem uit zijn zak te trekken, maar voordat hij de kans krijgt om boos te worden op zijn strakke broek, ligt de telefoon al op de grond. Onder mijn stoeltje. Ik buk en bied hem zijn telefoon aan. Voordat hij zijn hand uitsteekt om hem aan te pakken doet Ed zijn ogen heel even dicht en zucht hij een keer diep. Dan forceert hij een glimlach. ‘Dankje.’

Het is zijn vrouw, aan de andere kant van de lijn. Bij het oprapen van zijn mobiel zag ik ‘Wife’ in het scherm staan, en een foto van een vrouw met een rode bril. Ed schreeuwt niet meer. ‘Hey. Nee. Ik heb een kutdag. Gewoon. Ik zou wel eens willen dat iedereen gewoon even zijn bek hield. Weet ik. Tot vanavond. Ik jou ook. Nee, ik vind jóu liever. Ik vind jou twintig keer zo lief.’

Ed hangt op met een vette grijns op zijn gezicht. De metro stopt. De vrouw met de hoofddoek en haar zoontje stappen uit, de meisjes hebben de iPod opgeborgen. De mannen in pak zitten geconcentreerd te typen en mijn chocolademelk is afgekoeld. Ed stopt zijn telefoon weg en kijkt tevreden om zich heen. Hij lijkt eindelijk iets minder kwaad. Misschien omdat zijn vrouw hem zo lief vindt. Misschien omdat iedereen gewoon even zijn bek houdt.