Mijn les begint regelmatig met drie bejaarde mannen die elkaar aftrekken. Het filmpje circuleert al jaren op internet en leerlingen veranderen de startpagina van de schoollaptop graag in de pagina waar het filmpje op staat. De leerling die de laptop na hen moet gebruiken wordt bij het openen van de browser geconfronteerd met de rukkers op leeftijd.

Als de klas na twee minuten uitgegiecheld is, kan de les pas echt beginnen. Het ict-gebruik in het onderwijs staat nog in de kinderschoenen. Powerpoint vervangt de bordtekening, YouTube de videorecorder en het WiFi-bereik is in een deel van m’n lokaal, net daar waar m’n laptop staat, heel slecht.

Toch ligt hier volgens velen de toekomst. Volgens technologiereus IBM bijvoorbeeld zal ict zorgen voor de grootste op handen zijnde vernieuwing in het onderwijs. Jaarlijks doet het bedrijf De toekomst van ons onderwijs volgens IBM? Gepersonaliseerd leren door middel van moderne technologie.

YouTube
IBM over onderwijs

Als het aan IBM ligt leren alle leerlingen over vijf jaar op hun eigen niveau, in hun eigen tempo en hun eigen leerstijl de (al dan niet door henzelf gekozen) lesstof. En IBM staat niet alleen. Kennisnet bracht onlangs het rapport uit, waarin ‘personaliseren’ en ‘opbrengstgericht werken’ als belangrijke onderwijsontwikkelingen gezien. dat wil zeggen: het benutten van grote hoeveelheden verzamelde gegevens om inzicht te krijgen in het leerproces van een kind, is daarbij van groot belang. 

De docent hoeft niet meer in de rij voor het kopieerapparaat te staan voor die leerlingen die al weten hoe je het bijvoeglijk deelwoord schrijft, nee, het systeem pikt die leerlingen eruit en biedt hun nieuwe lesstof aan

Maar ook zonder technologie probeert de docent al zoveel mogelijk recht te doen aan verschillen in de klas. En dat is lang niet altijd even makkelijk. Neem mijn 3-havoklas. De afgelopen weken zijn we bezig geweest met werkwoordspelling.

Les één vroeg Roos: ‘Maar dit is toch groep-8-stof?’

Les zes vroeg Merijn: ‘Maar gebeur(d)(t) is toch altíjd met een d?’

Wil ik differentiëren op niveau, dan kan ik het best alle leerlingen een proeftoets geven en die nakijken om de leerlingen vervolgens in drie niveaugroepen in te delen en drie programma’s te maken, wat drie keer zoveel tijd kost. Wil ik differentiëren op interesse door leerlingen uit drie onderwerpen te laten kiezen? Drie keer zoveel werk. Differentiëren op niveau én interesse? Drie maal drie is negen keer zoveel werk. Ook nog rekening houden met de Reken zelf maar uit.

Het is onmenselijk om met alle verschillen in een klas rekening te houden. Niet langer hoeven docenten opdrachten na te kijken, nee, dat doet de tablet voor hen. De docent hoeft niet meer in de rij voor het kopieerapparaat te staan voor die twee leerlingen die al weten hoe je het bijvoeglijk gebruikt onbepaald deelwoord schrijft, nee, het systeem pikt die leerlingen eruit en biedt hun nieuwe lesstof aan.

Ideaal. Alle leerlingen beginnen met een instaptoets die de computer nakijkt, Roos kan na les 1 de eindtoets maken en verder werken en Merijn neemt z’n tablet mee naar huis om extra te oefenen.

Kindoptimalisatie

Maar kunnen we wel exact meten wat alle leerlingen kunnen, en is het wel wenselijk om dat in kaart te brengen? Neem de dochter van een collega van me, Isis. Zij kwam thuis met het volgende rapport:

Illustratie: Momkai

Het rapport is gebaseerd op twee registratiemomenten. Op zestien van de zeventien onderdelen scoort Isis bovengemiddeld. Qua zelfbeeld is zij haar leeftijd bijvoorbeeld acht maanden voor. Alleen op tekenontwikkeling loopt Isis twee maanden achter op haar leeftijdsgenoten. Niet op de afbeelding te zien, is dat de vier basiskenmerken (vrij van emotionele belemmeringen, nieuwsgierig, zelfvertrouwen en betrokkenheid) op beide registratiemomenten ‘aanwezig zijn’. Isis’ betrokkenheid, ook niet zichtbaar op de afbeelding, is ook nog eens apart gemeten en gestegen van ‘schaalwaarde 4,5’ tot schaalwaarde 5. Er zijn geen risicofactoren geregistreerd.

Isis is vier.

Op de criteria is genoeg aan te merken. Een hoge score voor betrokkenheid betekent dat het kind nooit van zijn taak is afgeleid. Maar is dat wat we van een kind van vier verwachten? Isis’ tekenachterstand komt doordat zij de neiging heeft bekende voorstellingen weer te geven in geometrische vormen. Ze tekent de zon niet met een lachend gezichtje, maar als cirkel met driehoeken. En dat "hoort" niet. Daar komt bij dat de juf een verband ziet tussen de uitmuntende taakgerichtheid van Isis en haar achterlopende tekenontwikkeling. Isis is een onderpresteerder omdat ze haar eigen tekeningen niet goed genoeg vindt en door haar prestatiedrang mijdt ze tekenen.

Niet alleen zijn de criteria waar op gemeten wordt en de data die daaruit voortkomen discutabel, meten en registreren leidt tot stress

Niet alleen zijn de criteria waar op gemeten wordt en de data die daaruit voortkomen discutabel, op m’n eigen school merk ik dagelijks dat alsmaar meten en registreren leidt tot stress. Neem Magister, een digitaal programma waar leraren cijfers en huiswerk inzetten, bijhouden welke leerling te laat is, zijn boeken is vergeten of zijn huiswerk is vergeten. Niet alleen docenten, maar ook ouders kunnen hun kind monitoren in het programma. Dat leidt dan ook geregeld tot de angstige vraag van een leerling of ik het cijfer alstublieft niet in Magister wil zetten.

Dan is een goede leraar van vlees en bloed zo gek nog niet. Die weet van welke leerlingen hij het cijfer niet hardop in de klas moet voorlezen. Die weet of een leerling een 4 heeft gehaald omdat hij de stof niet beheerst, of omdat zijn opa op sterven ligt en hij er tijdens die ene toets even niet bij was met zijn gedachten.

Wat is de rol van de docent nog wanneer zijn werk wordt uitbesteed aan de computer en het onderwijs door softwareprogamma’s en data gestuurd wordt? 

Collectieve autonomie

Docenten René Kneyber en Jelmer Evers geven een antwoord op die vraag. In de in oktober 2013 verschenen essay- en interviewbundel keren zij zich tegen de neoliberale visie op onderwijs waarin meten weten is en cijfertjes leerlingen, docenten en scholen in hun greep houden. ‘Op de vanzelfsprekende kennis, ervaring en intuïtie van onderwijzers - en laten we eerlijk zijn, ook gewoon gezond verstand - wordt niet meer vertrouwd. De leraar is in de afrekencultuur monddood gemaakt. Over de inhoud, de doelen en de beoordeling van het werk heeft hij niets meer te vertellen.’ 

De leraar moet zijn professionele ruimte terugkrijgen. Evers en Kneyber komen met een alternatief voor scholen dat zij ‘Flipping the system’ noemen. Leraren zouden geen verantwoording moeten afleggen aan de schoolleiding, nee, de schoolleiding zou in dienst moeten staan van de leraren. Voor Kneyber en Evers lijkt de professionele ruimte vooral binnen de school te liggen, en niet binnen het klaslokaal. Leraren zouden bijvoorbeeld zelf collega’s moeten evalueren, overplaatsen of ontslaan en nieuwe collega’s aan moeten nemen. Leraren zouden de salarissen, secundaire arbeidsvoorwaarden of het rooster kunnen vaststellen, en het schoolbeleid opstellen. Deze collectieve autonomie zou de mogelijkheid moeten openen voor leraren om hun bevoegdheid te gebruiken, of om manieren te verzinnen om "goed" onderwijs te verzorgen. 

Deze collectieve lerarenautonomie zou de mogelijkheid moeten openen voor leraren om manieren te verzinnen om "goed" onderwijs te verzorgen

Volgens Kneyber en Evers is de belangrijkste vraag of docenten deze vorm van collectief zelfbestuur kunnen dragen. Belangrijker lijkt mij de vraag of docenten deze gedeelde autonomie wel willen.

Ik niet.

Ik heb veel autonomie. Wil ik vandaag in 4 vwo een blokuur lang over schrijver Arnon Grunberg praten, dan kan dat. Als ik de leerlingen liever recensies wil leren schrijven dan is dat geen probleem. Hoe ik leerlingen dat leer, is aan mij. Ik wil me niet bezighouden met salarissen en secundaire arbeidsvoorwaarden, ik vertrouw erop dat de schoolleiding mij en mijn collega’s op de juiste gronden beoordeelt en dat de roostermaker het beste rooster opstelt. Ook zie ik niets in collectieve autonomie. Docenten zijn eigenwijs en juist daar ligt vaak hun kracht. Wat voor de ene docent werkt, werkt de andere docent juist tegen. Ik heb al moeite het eens te worden met collega’s over de normering van een toets; het opstellen van het schoolbeleid laat ik graag aan de schoolleiding over.

Niet collectieve autonomie in de school, maar individualiteit in het klaslokaal is de oplossing.

Laat leerlingen kiezen

Ik deel het idee van Kneyber en Evers dat cijfers en data de leraar nooit mogen verdrijven, maar zie in collectieve autonomie geen oplossing. Ik wil een systeem waarin de grote lijnen van het onderwijs worden vormgegeven door de expertise van de docent, niet door Big Data en statistiek. Laat het kind binnen die grote lijnen zelf keuzes maken, in plaats van data te laten vertellen wat het kind nodig heeft. Er bestaat geen gepersonaliseerder onderwijs dan onderwijs dat door een leerling zelf gekozen is.

Mijn alternatief: schaf het centraal eindexamen af en laat leerlingen, net als op veel van hun vervolgopleidingen, per kwartaal vakken kiezen en punten halen voor die vakken. Wie driehonderd punten heeft gehaald op vwo-niveau, krijgt zijn vwo-diploma. De havoleerling die goed is in natuurkunde kan het vak elementaire fysica volgen op vwo-niveau. De vwo’er die een goede cijferlijst moet hebben voor zijn vervolgopleiding, kan extra punten halen. Een leerling die een vak niet haalt, hoeft niet een heel jaar over te doen, maar kan één vak over doen, of het volgende kwartaal een ander vak kiezen. Hordes jongens zijn liever lui in 5 havo dan ijverig in 5 vwo en zolang zij net als hun hardwerkende klasgenoten vijf jaar doen over de havo, spelen zij liever FIFA dan iets extra te doen. In het nieuwe systeem zouden zij hun havodiploma in vier jaar kunnen halen. Het systeem zorgt dus voor gepersonaliseerd leren, zonder dat daar data aan te pas komen.

Er bestaat geen gepersonaliseerder onderwijs dan onderwijs dat door een leerling zelf gekozen is

Natuurlijk moet een deel van de vakken verplicht zijn. Iedere leerling moet leren schrijven en rekenen en die verplichte vakken mogen best een paar keer per jaar centraal worden gemeten of getoetst, maar niet het gehele curriculum hoeft van bovenaf te worden opgelegd en data op te leveren. Dit systeem, waarin leerlingen punten halen voor vakken, biedt een andere invulling aan de professionele ruimte van de docent dan het vertrouwen dat Evers en Kneyber bepleiten. Meer dan in het alternatief van Evers en Kneyber is de professionele ruimte van de docent het klaslokaal, en niet de school.

De docent krijgt alle vrijheid en al het vertrouwen om zijn eigen onderwijs in te richten. Ik zou modules speechschrijven, politieke argumentatie en cabaret opzetten. Ik weet weinig van de Tachtigers, maar mijn collega die op het onderwerp is afgestudeerd kan daar bevlogen over vertellen. Een tweede collega is afgestudeerd op comparatieve taalkunde en laat leerlingen verschillen tussen talen ontdekken. En zo heeft iedere docent de professionele ruimte om vanuit zijn eigen interesse of specialisatie lessen te ontwikkelen.

De docent die dat niet doet of kan, vindt zich al snel in zijn eentje in een lokaal achter z’n laptop, met slechts drie rukkende opa’s als publiek.

 

De namen van leerlingen in dit stuk zijn gefingeerd