Onder het systeemplafond in Arnhem kan het alleen maar meevallen
Het systeemplafond is Nederland in een notendop: saai, efficiënt en gemakkelijk om dingen in te verbergen. Samen brengen we het Nederland eronder in beeld. Vandaag zijn we in Arnhem, waar ze altijd het zwartste scenario als uitgangspunt nemen.
Ik werd geboren in een flat aan het Cloeckplein in Arnhem. Als mensen me later weleens vroegen: ‘Welke flat dan?’ refereerde ik aan de zijkant van het gebouw waarop ‘Presikhaaf is poep’ was geschreven. Mijn ouders kwamen uit Oirschot en Middelbeers, dorpjes in Noord-Brabant, en verhuisden er eind jaren zestig naartoe. Ze noemden hun flat ‘onze bungalow,’ omdat ze naast de lift woonden en verder geen buren hadden.
Een flat was toen iets bijzonders. Ooms, tantes, broers en zussen, ze kwamen allemaal kijken naar een woning zo hoog in de lucht, genoten van het uitzicht en vroegen zich af hoe mijn moeder in godsnaam de was ophing.
Mijn ouders moesten wennen aan Arnhem en de wijk Presikhaaf in het bijzonder. Toen ze zich in hun netste kleren kwamen voorstellen, ontdekten ze dat de andere bewoners op de galerij liever geen contact - de Arnhemmer zegt ‘contac’ zonder ‘t’, zoals hij bij het spreken ook de ‘a’ verandert in een ‘e’ - met buren hadden. Een buurman keek naar de buik van mijn zwangere moeder en zei: ‘Als je maar niet denk dat ik je naar het ziekenhuis breng.’
Later, we waren verhuisd naar een betere buurt, nam mijn vader ons nog jaren mee naar Kapper Kniest in het winkelcentrum. Daar lagen stapels Voetbal Internationals. Een van de kappers knipte mijn vader per ongeluk in het oor. Hij kreeg een pleister en vijf gulden korting op de knipbeurt, hetgeen werd gebracht als een enorme geste.
Juist dat is typisch Arnhems, die houding van ‘ik doe het toch maar’ terwijl er niets bijzonders is gepresteerd, zoals de Arnhemmer het ook de normaalste zaak van de wereld vindt dat hij op het laatste moment van mening verandert. Alles onder het motto: ‘Je beste vriend ben je zelf.’
Arnhem is een niet meer te verwijderen manier van kijken
Pas toen ik er weg was - eerst naar Nijmegen, later naar Amsterdam - besefte ik dat Arnhem meer was dan een stad; een niet meer te verwijderen manier van kijken. Of zoals Arnhemmer en cartoonist Peter van Straaten het tegen me zei toen ik hem erover interviewde: ‘O, die geweldige taal!’ Een zin die spontaan bij hem opkwam: ‘Kom hier, dan zal ik je een klap in de nek geven, zodat je petroleum pist en een week nadruppelt.’
Herman Koch, ook geboren in Arnhem, schreef in Eindelijk oorlog: ‘Het begint bij mij meteen al op het station. Dat gevoel alsof je in een te warm gestookte kamer bent waar geen raam open kan. Alsof je in de wachtkamer van de tandarts zit en tijdschriften doorbladert, zonder dat je ooit wordt binnengeroepen om van de pijn te worden verlost.’
Alles in Arnhem komt uiteindelijk door de oorlog
Het zal wel weer door de oorlog komen - alles in Arnhem komt uiteindelijk door de oorlog - waarin de stad totaal werd verwoest. Maar typerend voor de Arnhemmer is dat hij altijd het zwartste scenario als uitgangspunt neemt. De ingecalculeerde nederlaag. Er zijn er die dat cynisch vinden, maar de Arnhemmer redeneert: dan kan het alleen nog maar meevallen.
Ik trof een Arnhemmer in Amsterdam, hij zei er maar meteen bij dat hij blij was weg te zijn uit de ‘schijtstad’ waarin hij en ik opgroeiden. Hij vertelde me een verhaal dat ik meteen herkende.
Het ging over ‘kwertje werme,’ een fenomeen dat hij, een voetbalfanaat, alleen in Arnhem had gezien. Op de staantribunes van Vitesse verwarmden volwassen mannen tijdens wedstrijden in de wintermaanden hun muntgeld met een aansteker, waarna ze de gloeiende munten naar de kinderen bij het hek gooiden. Als die het dan opraapten, brandden ze hun vingers. Humor om te lachen.
Ik vertelde over die keer dat we uit eten gingen in een Arnhems restaurant. Het eten was er heerlijk. De serveerster informeerde een tafeltje verderop bij een man of het had gesmaakt. Zijn antwoord was: ‘Nou, ik spuug er niet in.’ Het was bedoeld als groot compliment.
Het gat dat boekhandel Polare achterliet
Naar een stad met zulke bewoners verhuis je niet snel terug, maar je kunt er wel heimwee naar hebben. Ik ging er steeds meer over schrijven en bundelde die verhalen in een boekje dat alleen bij de Arnhemse boekhandel Hijman Ongerijmd een bestseller werd. Ik leerde de boekhandelaar en zijn personeel beter kennen. Toen eigenaar Theo Beneder en zijn lieve vrouw en compagnon Hermien de boekhandel overnamen, ging net boekhandel Polare failliet.
Het gaat te ver om te zeggen dat Theo in het gat sprong dat die kwaliteitsboekhandel achterliet; hij viel erin.
Met een door hem samengesteld team van buitenbeentjes - je vroeg je weleens af: waar haalt-ie ze toch vandaan? - van wie je veel kunt vinden maar niet dat ze doorsnee zijn of geen verstand van boeken hebben, versloeg hij alle economische wetmatigheden. Hijman Ongerijmd bleef maar groeien en bloeien en opende tot ieders verbazing zelfs een Boeksalon, waar ze schrijvers blootstelden aan de nukken van het typische Arnhemse publiek.
Ze vonden het ‘een ontzettend leuk idee’ als fotograaf Jan Dirk van der Burg en ik een aflevering van deze serie aan ze zouden wijden, ze hadden niet voor niets een systeemplafond hangen. Jan Dirk hing twee volle dagen rond in de winkel, maar keerde gedesillusioneerd terug naar Amsterdam.
‘Ze waren cameraschuw,’ zei hij. ‘Op het laatst gingen ze zich zelfs voor me verstoppen.’
Alleen eigenaar Theo wilde herkenbaar in beeld, de rest keerde hem letterlijk de rug toe. Bedrijfsleidster Marleen Pelle zei het later zo: ‘Het greep ons bij de keel. Wij willen wel aandacht, maar niet in de belangstelling staan.’
Ze zei dat dat typisch Arnhems was en smeekte me om deze reportage uit te stellen tot ‘een meer geschikt moment.’
Die aanleiding kwam vorige week zaterdag, toen ik er met mijn vriendin onder het systeemplafond een verhalenbundel over de geboorte van ons kind signeerde. De mensen van de boekhandel hadden een gezellig hoekje gecreëerd, waar we tussen schalen met beschuit met muisjes en een opblaasooievaar aan een hangtafel hingen.
‘Nou,’ zei een Arnhemmer nadat hij twee beschuiten had gegeten en een kwartier door het boek had gebladerd, ‘jullie staan wel voor lul hier.’
Een medewerkster van Hijman Ongerijmd - ze bleef liever anoniem - zei dat het door de oorlog kwam, maar het weer speelde natuurlijk ook een rol. ‘Het zou mooi zijn als ze de stad een keer overkappen.’
Als dat ooit ging gebeuren, moesten ze er maar een systeemplafond in hangen.