Filmmakers hebben het gemakkelijk. Ze hoeven hun camera maar aan te zetten, even een acteur van A naar B te laten lopen, en ze hebben het al vastgelegd: beweging, leven. En dat is voor iedereen te zien.

Nee, dan de schrijver. Die moet leven en beweging op zien te roepen. De schrijver heeft alleen een eeuwenoud, maar nog altijd raadselachtig instrument tot zijn beschikking: taal. En dan is het nog maar afwachten of de lezer het allemaal wel voor zich ziet.

Waarom zou een schrijver in godsnaam moeite doen om leven te suggereren, met levenloze letters, als er zoveel makkelijkere en misschien wel effectievere manieren zijn?

Daar zijn veel antwoorden op te geven. Een daarvan is: met die verzameling woorden, dat op het oog zo beperkte instrument, kan een écht goede schrijver werelden scheppen vol leven, vol beweging. Rijke, volle werelden die zoveel moeilijker op beeld zijn vast te leggen: de werelden die we zien – die iedereen kan zien – en de werelden die daaronder zitten.

is zo’n schrijver. Je hoeft alleen maar het eerste verhaal uit te lezen om dat te beseffen.

Bij Babel leeft de taal

‘Het oversteken van de Zbrucz’ is krap twee pagina’s lang. Zoals vrijwel alle verhalen in De Rode ruiterij speelt het zich af rond 1920, aan het Poolse front, de grenzen van het Russische rijk. De communisten, de roden, hebben hun tegenstanders in eigen land succesvol omvergeworpen. Nu vechten ze tegen de opstandige Polen.

Je ziet ze glanzen, je hoort de stroomversnellingen van de rivier kolken, en op de rustigere plekken hoor je de dunne stroompjes ruisen

De dan nog naamloze verteller beschrijft hoe zijn divisie het Poolse Wolynië doorkruist, een rivier oversteekt en zich vestigt in een gehavende stad. Babel besteedt een groot stuk van zijn verhaal aan het gedeelte dat in oorlogsfilms en boeken het liefst zo kort mogelijk gehouden wordt, het gedeelte dat je in één shot of zin kunt weergeven: hoe een troep soldaten van front naar front trekt.

En alleen al in dat gedeelte laat Babel je duizelen. Zelfs betrekkelijk statische taferelen - papavervelden, heuvels, berkebosjes, prima geschikt voor impressionistische stillevens – tintelen opeens van de beweging en het leven. Je ziet ze bloeien, glanzen, je hoort de stroomversnellingen van de rivier kolken, en op de rustigere plekken hoor je de dunne stroompjes ruisen.

Hoe Babel de taal laat leven

Dat komt deels door de actieve werkwoorden die Babel gebruikt: ‘Purperen papavervelden bloeien om ons heen, de middagwind speelt in de vergelende rogge, maagdelijke boekweit verrijst aan de horizon als de muur van een verafgelegen klooster. Het stille Wolynië wendt zich van ons af, Wolynië trekt zich terug in een parelachtige nevel van berkebosjes, het kruipt weg tussen heuvels vol bloemen en raakt met zijn verzwakte armen verstrikt in de hopstruiken. Een oranje zon rolt langs de hemel als een afgeslagen hoofd, zacht licht gloeit op in de kloven van de wolken, de vaandels van de zonsondergang wapperen boven ons hoofd.’

Bloeien, speelt, verrijst, wendt zich af, trekt zich terug, kruipt weg, raakt verstrikt, rolt, gloeit op, wapperen: steeds kiest de schrijver voor het meest actieve, het meest levende werkwoord. Hij schrijft niet: ‘Wij zien maagdelijke boekweit verrijzen aan de horizon,’ nee, de boekweit verrijst – de boekweit is het onderwerp. De soldaten trekken niet door de streek, nee: ‘de streek wendt zich van ons af.’

Niet alleen maakt Babel met die actieve werkwoorden de wereld om hem heen steeds weer tot onderwerp, waarmee hij alles wat hij ziet bezielt, een zelfstandig leven geeft – hij kiest ook steeds de meest levendige, beweeglijke werkwoorden.

De oranje zon staat niet aan de hemel – dat zou statisch en saai zijn. Nee, de zon rólt langs de hemel. En hoe: als een afgeslagen hoofd. Die vergelijking, het afgeslagen hoofd, zegt ons meteen iets over de wereld van de verteller, over de gruwelen die hij al moet hebben meegemaakt, en die kennelijk zo dicht aan de oppervlakte liggen dat hij ze zelfs terugziet in de meest alledaagse natuurverschijnselen.

De zonsondergang doet hem verder denken aan wapperende vaandels, merken we in de volgende bijzin, en dan is het definitief duidelijk: het soldatenleven, de oorlogsgruwelen en de trotse discipline zijn tot diep in zijn ziel doorgedrongen, ze kleuren alles wat hij ziet, waarschijnlijk zonder dat de verteller zich daarvan bewust is. Hij benoemt het in elk geval nergens, maar de lezer voelt het aan alles.

Het zijn trouwens niet alleen de werkwoorden, die Babel zo sterk vult met leven en beweging: het zit vaak ook in de bijvoeglijke naamwoorden. Hij schrijft bijvoorbeeld niet ‘de vergeelde rogge’ maar ‘de vergelende rogge’ – alsof de rogge vergeelt waar je bij staat. Dit verhaal suggereert geen beweging, dit verhaal ís beweging.

Hoe Babel gruwelijkheid en schoonheid combineert

Dan wordt het nacht. De bruisende, lyrische beschrijvingen van de wereld rondom de verteller gaan langzaam over in iets donkerders. Van de glorieuze, volop levende natuur leidt Babel ons naar de menselijke gruwelen: ‘Daar, op zijn rug, ligt een dode grijsaard. Zijn strot is eruit gerukt, zijn gezicht is doormidden gekliefd en donkerblauw bloed ligt in zijn baard, als een klont lood.’

Dat doet Babel de hele bundel door, in vrijwel alle 34 verhalen. Het zijn stuk voor stuk heel korte verhalen, het langste beslaat acht pagina’s. In dat korte, compacte bestek voert Babel ons steeds van pure schoonheid naar pure ellende en weer terug.

Zo samengevat klinkt hij misschien als een verbitterde schrijver, van de opvoedkundige soort: zie onze ellende, zie onze smerigheid, zie de onschuld van de natuur, zie de nutteloze wreedheid van de mens.

Wat Babel beschrijft zit inderdaad vol gruwelen en wreedheid. Roof, moord, verkrachtingen. Soldaten plunderen de paarden van de arme Poolse boeren, en de hogere soldaten plunderen ze vervolgens weer van hun ondergeschikten. Poolse landheren plunderen de vrouwen van hun horigen. Soldaten plunderen de levens van iedereen die hen in de weg staat, of die hen ook maar even irriteert.

Maar de ellende in De Rode ruiterij is geen rauwe ellende: ze is glanzende, schitterende ellende. Niet dat Babel het oorlogsgeweld verheerlijkt, of zelfs maar vergoelijkt. Hij verklaart het zelfs niet, hij onderzoekt niet hoe mensen toch zover kunnen komen, en hij oordeelt al evenmin – hij laat alleen zien wat voor invloed de oorlogsellende heeft op zijn hoofdpersonen. Ze worden gek of diep bedroefd, raken afgestompt of hysterisch, verliezen hun verstand of blijven er – in elk geval uiterlijk – volstrekt nuchter onder. Slachtoffers worden daders, pacifisten moordenaars, helden lafaards, van de ene op de andere dag – en andersom.

Maar tussen al dat geweld behoudt Babel steeds zijn aandacht voor schoonheid, voor heiligheid, voor alledaagse goedheid, en voor bitterzoete melancholie. Want ook middenin oorlogssituaties komen onbeantwoorde liefdes voor. En hartstochtelijke heimwee, grootse tederheid, glansrijke momenten vol roesachtige ontroering.

Juist in oorlogssituaties, zou je bijna zeggen: als het verschil tussen leven en dood zo klein is, staan alle zintuigen op scherp, en wordt alles wat we waarnemen en voelen feller en aangrijpender – ook de gewone dingen.

Het mooie en het lelijke moeten beschreven worden

Dat laat Babel ons steeds weer, op allerlei manieren en via sterk verschillende personages zien.

De meeste verhalen worden in de eerste persoon verteld door Ljoetov – een boekige, bebrilde joodse Rus uit de stad Odessa (net als zijn schepper). Ljoetov is een soort oorlogscorrespondent die zijn ervaringen aan het front beschrijft, en de verhalen en anekdotes van de andere soldaten optekent. Een buitenstaander die steeds meer het leger en de oorlog ingezogen wordt.

Babel laat ook allerlei soldaten aan het woord, in de eerste persoon. Ze schrijven of dicteren brieven naar huis, aan het partijbestuur of aan de rechter-commissaris. Ook de ongeletterde soldaten beschikken over de gave van het woord: ze verhaspelen uitdrukkingen, praten vaak onbeholpen, komisch-plechtstatig, maar kunnen ook opeens in hoogdravende lyriek uitbarsten. Bijvoorbeeld in het aangrijpende ‘Zout’: ‘En bevend over mijn hele lijf sta ik op van mijn brits, waarvan de slaap is weggerend als een wolf van een troep kwaadaardige honden.’

Hoe Babel zijn personages ook laat praten – hun stem blijft altijd geloofwaardig. Nooit krijg je het gevoel dat hun schepper op hen neerkijkt, of op het leven in het algemeen. Het mooie en het lelijke verdienen het om beschreven te worden met dezelfde hartstochtelijke eerbied.

Schrijf je in voor de boekenclub Wil je meelezen? Meediscussiëren? En als eerste horen welk boek we komende maand gaan lezen? Schrijf je deze week in voor de boekenclub, en ontvang het nieuws en de updates in je mailbox.
Naar het aanmeldformulier
Dit is de boekenclub van De Correspondent in dertien veelgestelde vragen De veellezer klaagt dat hij hoogstens één roman per week leest. De weiniglezer klaagt dat hij alleen nog maar op vakantie leest. Voor beide groepen ben ik de leesclub van De Correspondent begonnen. Ruim 2.700 lezers werden al lid. Lees je mee? Lees het verhaal van Dries hier terug

Eerder in deze boekenclub:

Deze maand in de Boekenclub: de schrijver die onder de mensen kwam De korte verhalen van de Russische auteur Isaak Babel zijn een voorbeeld voor veel bekende schrijvers. Babel weet hoe je een kort verhaal schrijft en heeft een verbluffende techniek. Samen lezen we daarom deze maand De Rode ruiterij. Lees de aankondiging hier terug Tien dingen die je moet weten over ons boek van de maand We lezen deze maand met de boekenclub de verhalenbundel De Rode ruiterij van Isaak Babel (1894-1940). Het enorme talent van de Russische schrijver wordt nog altijd geprezen, maar zo bekend als Tolstoj of Dostojevski werd hij nooit. Daarom een korte introductie. Lees de update hier terug