De gemene deler van PVV-stemmers: het gevoel dat hen iets is afgenomen
Het is alsof we het verleerd zijn: zonder ruzie een gesprek voeren over onze politieke verschillen. Daarom sprak ik een werkende rechtenstudente uit Zuid-Holland die PVV wil stemmen. In dit stuk reageer ik op jullie bijdragen.
‘Dat PVV-geluid hebben we nu wel weer gehoord,’ zuchten sommige mensen brommerig nu in de aanloop naar de verkiezingen veel media de PVV-stemmer hebben ‘ontdekt.’
Ik denk dan twee dingen. Ten eerste: wie bedoel je met ‘we’? Ten tweede: de PVV krijgt waarschijnlijk anderhalf miljoen stemmen. Dat is dertig keer de Rotterdamse Kuip, tot de nok toe.
Zoveel mensen passen nooit allemaal in het cliché van ‘boze witte man’ en het gaat denk ik echt wel even duren voordat je zo’n grote groep een beetje in beeld hebt.
Geen stereotiepe PVV-stemmer
Neem de dame die ik dit weekend interviewde. Ze is midden dertig, woont in Zuid-Holland en werkt en studeert rechten tegelijk. Omwille van privacyredenen wilde ze anoniem blijven.
Ze is niet wit, ze is niet boos en ze is geen man. ‘Ik kan mezelf distantiëren. Doordat ik er in het dagelijks leven niks mee te maken heb, blijf ik in evenwicht. Ik ben niet zo’n gefrustreerd iemand.’
Ze komt uit een PvdA-nest, dat stemden haar ouders tenminste. ‘Ik zeg het wel gewoon tegen ze: ‘Ik ga geen belasting betalen voor mensen die te beroerd zijn om te studeren en te werken.’
Wat mij bijblijft aan haar verhaal
Vandaag reageert ze op de reacties die haar verhaal hier opriepen. Dit is het geweldige aan internet: je kunt langere verhalen publiceren, en die verhalen kunnen rustig op hun lezers liggen wachten. Daarna kan de geïnterviewde zelf terugpraten!
In een lang verhaal komt iemand ook altijd meer als een driedimensionaal persoon naar voren dan in een tweet of post op sociale media. Wat mij altijd zal bijblijven aan de geïnterviewde, is hoe ze bijna schouderophalend sprak over haar PVV-stem.
Het is een klein groepje en dat moet je eruit gooien, meent zij
Eigenlijk alle PVV’ers die ik spreek worstelen met echte pijn: het Nederland waarvan ze hielden is er niet meer. Deze mensen hebben het gevoel dat hun ‘iets’ is afgenomen. Ze vullen dit ‘iets’ verschillend in, afhankelijk van of ze in een volksbuurt wonen of een vinexwijk, of ze ondernemer zijn of gepensioneerd, enzovoort. Maar steeds hoor ik dat gemis in de verhalen door.
Bij haar niet. Ze ziet het praktisch. ‘Ik wil gewoon niet dat heel Nederland een soort Schilderswijk wordt.’ Hoe bedoel je, vroeg ik. ‘Waar je lastiggevallen wordt. Je hebt een groep die heeft niks te doen, die blijft hangen in zijn eigen wereldje. Die verpesten het, juist ook voor andere Marokkanen. Die zijn er zat, die studeren, werken. Die willen niks te maken hebben met die groep.’
Het probleem is niet de islam, zegt ze. Het is ook niet ‘Marokkanen.’ Het is een klein groepje en dat moet je eruit gooien, meent zij.
Wat jullie goede vragen opriepen
Hoe kun je dat nu zeggen, waren de reacties hier, je bent rechtenstudente! Dat is nog een voordeel van internet: lezers bedenken allerlei vragen waar ik niet opkom.
De geïnterviewde woont in een middelgrote gemeente, in ieder opzicht ver verwijderd van de Schilderswijk. Dat past in het clichébeeld dat PVV-stemmers in hun eigen leven nooit de soort Marokkanen tegenkomen waar de PVV het altijd over heeft. Een diepe zucht bij mijn geïnterviewde: ‘Waarom zou ik de ellende opzoeken? Tegelijkertijd kan ik er toch wel over nadenken?’
Surinamers zoals zij zijn uitstekend geïntegreerd. Wat ging hier goed? Misschien zijn sommige Marokkaanse Nederlanders bang om te veranderen, denkt ze, bang om ‘te vernederlandsen.’ Het punt is: ‘Je hoeft niet te veranderen. Je moet je aanpassen.’
Vroeger werden er in haar familie geen handen gegeven. ‘Dan deed je zo je handen bij elkaar alsof je aan het bidden was, en maakte een buiging.’ Nu heeft ze zich aangepast. ‘Ik ga als ik een kamer vol mensen binnenkom iedereen langs en ik geef ze een hand of kusjes op de wang. In het begin was dat zo raar om te doen. Je went eraan.’
Op haar werk heb je best wat moslims en ze vindt dat best wel lastig, met handen geven. ‘Dan stel je jezelf voor en wat doe je dan met je hand? Die een beetje hoog houden? Maar wat als ze hem niet aanpakken? Dan sta je voor paal.’
Ze zucht voor de laatste keer: ‘Je weet als Nederlander gewoon niet wat je moet doen.’