Hoe zorg je dat iedere leerling dezelfde kansen krijgt? In ieder geval niet met het huidige beleid

Johannes Visser
Correspondent Onderwijs
Illustraties: Cliff van Thillo (voor De Correspondent)

Verkiezingsprogramma’s staan vol met maatregelen om kansenongelijkheid in het onderwijs tegen te gaan. Want: kinderen van lager opgeleide ouders blijven vaker achter. Maar wat moeten we met die verkiezingsbeloftes? Politieke partijen zorgden de afgelopen jaren zelf voor die toenemende ongelijkheid.

Een paar krantenkoppen van de afgelopen jaren:

Niet zo gek dus dat de Onderwijsinspectie in april 2016 een presenteerde waarin staat dat de onderwijsongelijkheid Kinderen van lager opgeleide ouders blijven steeds meer achter bij hun leeftijdsgenoten uit een hoger opgeleid nest. Op hun twaalfde krijgen ze een minder hoog middelbareschooladvies dan hun even slimme klasgenoten met hoogopgeleide ouders, en die achterstand is voor hen steeds moeilijker in te lopen.

Minister Jet Bussemaker (PvdA) en staatssecretaris Sander Dekker (VVD) van Onderwijs schreven dat het Nederlandse onderwijs drie belangrijke mechanismen kent om kansenongelijkheid tegen te gaan:

  • de eindtoets in het primair onderwijs;
  • de mogelijkheid om naar een te gaan;
  • en om in de verdere loop van je onderwijsloopbaan op te stromen naar een hoger niveau of diploma’s te stapelen.

‘Om kansengelijkheid te kunnen blijven garanderen is behoud van deze mechanismen noodzakelijk,’ staat in de Kamerbrief.

in hun eerste levensjaren. Nu schrijf ik over de volgende fase, de schooltijd. Want wat blijkt: de PvdA en VVD hebben die compenserende mechanismen de afgelopen jaren, vaak met brede steun in de Tweede Kamer, uit het onderwijs gesloopt.

Een einde aan mechanisme 1: de eindtoets werd minder belangrijk

Kabinet-Rutte II begon met een erfenis. Voormalig minister Marja van Bijsterveldt (CDA) wilde in 2011 de eindtoets in het basisonderwijs (veelal de Cito-toets) verplichten en pas later in het jaar afnemen. Scholen zouden dan langer de tijd hebben om hun leerlingen voor te bereiden op die eindtoets. Dat plan kon op steun rekenen van de Kamer, maar het kabinet viel.

In 2013 pikten de PvdA en VVD het plan op: de eindtoets moest verplicht worden (zoals de VVD wilde), maar zou voortaan pas afgenomen worden als leerlingen zich al hadden aangemeld voor een school (zoals de PvdA wilde). Het advies van de leraar zou daarmee dus belangrijker worden dan het resultaat van de eindtoets.

Dat leidt tot ongelijkheid. In maart 2013 schreef socioloog Jaap Dronkers daarover de volgende in NRC Handelsblad:

‘Het vervangen van een objectieve toets van de capaciteiten van leerlingen (bijvoorbeeld de Cito-toets) door een schoolkeuze alleen op grond van het advies, zal de druk van ouders vergroten om hun kinderen een hoger advies te geven dan zij verdienen. (…) Hooggeschoolde ouders zullen beter in staat zijn het advies voor hun kinderen te verhogen, terwijl ouders uit de lagere klassen hun enige middel (een objectieve toets) uit handen is geslagen.’

Het is in de sociologie een bekend gegeven dat objectieve toetsen kansenongelijkheid tegengaan

Dronkers is niet de enige die dat voorspelde. Het is in de sociologie dat objectieve toetsen kansenongelijkheid tegengaan. Het is ook niets nieuws. Cito, de grootste speler in eindtoetsland, nadat bekend was geworden dat van arbeiders- en boerenkinderen minder werd verwacht op school, waardoor hun intelligentie onbedoeld te laag werd ingeschat en hun potentie onbenut bleef.

Toch nam de Tweede Kamer de wet op 9 april 2013 aan. VVD, PvdA, CDA, D66 en 50Plus stemden vóór. GroenLinks en SP stemden tegen omdat ze überhaupt geen verplichte eindtoets wilden in het basisonderwijs. Alleen ChristenUnie en PVV die het oordeel van de leraar leidend maakten. Op die twee partijen na heeft de gehele Tweede Kamer er dus voor gezorgd dat de kansenongelijkheid in het onderwijs toenam.

Want het eerste jaar waarin de eindtoets minder belangrijk was? Kinderen van hoger opgeleide ouders kregen inderdaad vaker dan voorheen een hoger advies dan de eindtoets voorspelde, terwijl kinderen van lager opgeleide ouders nog vaker een lager advies kregen dan je op basis van de eindtoets zou mogen verwachten. De ongelijkheid nam dus toe,

Dronkers, nogmaals: ‘Dat VVD en D66 een toelatingsregeling voorstellen die de kinderen van ‘ons soort mensen’ bevoorrecht is, gezien hun kiezerscorps, begrijpelijk. Maar dat de PvdA dit ook doet, laat zien dat zij geen sociaaldemocratische partij meer is, maar een verdwaalde bestuurderspartij zonder geheugen en visie.’

Wat beloven de partijen daar de komende vier jaar aan te doen?

Van alle partijen die de afgelopen vier jaar in de Kamer zaten, spreken alleen VVD, CDA en Partij voor de Dieren zich in hun verkiezingsprogramma uit over de eindtoets in het basisonderwijs. Het is opmerkelijk dat de meeste links-progressieve partijen zich helemaal niet meer uitlaten over de eindtoets in het basisonderwijs.

De VVD wil dat de eindtoets noch het advies van de leraar leidend wordt, maar dat het hoogste advies gaat tellen. Kinderen van hoger opgeleide ouders zullen dan nog wel een hoger advies krijgen dan de eindtoets voorschrijft, maar kinderen van lager opgeleide ouders zullen geen te laag advies meer krijgen. CDA wil dat het advies van de leraar leidend blijft. ‘Wel kan de kwaliteit en de voorspellende waarde van het advies van de leraar verder worden vergroot door leraren hiervoor beter op te leiden en toe te rusten.’

De Partij voor de Dieren wil af van de verplichte eindtoets. Andere links-progressieve partijen hoor je er niet meer over.

Een einde aan mechanisme 2: brede brugklassen verdwenen

Vier jaar geleden was het nog goed denkbaar dat twee leerlingen met verschillende schooladviezen alsnog bij elkaar in de klas waren gekomen, in een brede brugklas. Een leerling zou dan in het voortgezet onderwijs een kans hebben om alsnog op te klimmen naar een hoger niveau. Maar die brede brugklassen zijn er schrijft de Onderwijsinspectie in haar rapport, en het aantal categorale scholen neemt toe. Ook geven basisscholen steeds minder vaak een

Dat is niet het gevolg geweest van één wet of motie. Het was Er kwam meer aandacht voor onderwijs op maat, waardoor leerlingen eerder op niveau ingedeeld werden. Zo verdween op mijn eigen school de tweede brugklas, een tweede leerjaar waarin leerlingen van verschillende niveaus samen les volgden.

De afgenomen gelijkheid is niet het gevolg geweest van één wet of motie. Het was een bijwerking van beleid dat niet eens ging over ongelijkheid.

Wat deed de Tweede Kamer voor de brede brugklas?

Kamerleden Rik Grashoff (GroenLinks), Paul van Meenen (D66) en Loes Ypma (PvdA) dienden een motie in waarin de regering wordt verzocht een plan van aanpak naar de Kamer te sturen om scholen te stimuleren brede brugklassen te behouden. Ook de ChristenUnie, Partij voor de Dieren, SP en Kuzu/Öztürk stemden voor.

De VVD en het CDA stemden tegen. In reactie op de motie stuurde staatssecretaris Sander Dekker de Kamer een brief waarin hij schrijft dat scholen wat hem betreft zelf moeten kiezen of ze aan brede brugklassen doen. Hij ziet niets in financiële prikkels om zulke klassen te realiseren.

Wat beloven de partijen daar de komende vier jaar aan te doen?

  • De VVD schrijft in haar verkiezingsprogramma niets over brede brugklassen. De partij merkt slechts op dat het voor leerlingen ‘goed mogelijk’ moet zijn om op latere leeftijd een overstap te maken naar een ander niveau.
  • SP en CDA willen brede brugklassen ‘stimuleren.’
  • GroenLinks schrijft dat ieder kind ‘recht heeft’ op een brede brugklas.
  • De PvdA is duidelijk over wat de uitkomst van het nieuwe beleid moet zijn: ‘Onderwijsinstellingen organiseren hun opleidingen in brede brugklassen. Na drie jaar vindt selectie plaats voor de uiteindelijke opleiding waarvoor de leerling zich wil diplomeren.’ Ook D66 wil brede brugklassen creëren en experimenteren met driejarige brugklassen.

Een einde aan mechanisme 3: stapelen werd moeilijker

Laat ik dit onderdeel eens beginnen met goed nieuws: het aantal ‘stapelaars,’ leerlingen die na het behalen van een diploma doorstuderen op een hoger niveau, voor het verkleinen van de kansenongelijkheid, omdat kinderen van lager opgeleide ouders zo later in hun loopbaan alsnog op kunnen klimmen.

Nu het slechte nieuws: Zelfs staatssecretaris Dekker tast in het duister. In een noemt hij meerdere mogelijke oorzaken, om te besluiten: ‘Het kan ook zo zijn dat de daling van het aantal stapelaars toch van tijdelijke aard was.’ Een jaar eerder concludeerde de Onderwijsinspectie namelijk nog dat er juist van het vmbo naar de havo en van de havo naar het vwo gingen.

En ook op andere plekken dan het voortgezet onderwijs nam het aantal stapelaars juist af. In het mbo is al sinds 2007 sprake van een dalende trend in het aantal studenten dat doorstroomt naar het hbo. Uit cijfers van de Onderwijsinspectie blijkt dat ook het aantal hbo’ers dat doorstroomt naar de universiteit de afgelopen tien jaar met een derde is afgenomen. Onderzoeksbureau ResearchNed dat het aantal studenten dat zich in 2015 inschreef voor een opleiding in het hoger onderwijs 6,8 procent lager lag dan het jaar daarvoor. Het aantal studenten met lager opgeleide ouders daalde zowel bij hogescholen als bij universiteiten met ongeveer 15 procent.

Die daling valt samen met het afschaffen van de basisbeurs. Sinds 2015 krijgen studenten in het hbo en op de universiteit geen geld meer van de overheid om te studeren, maar moeten zij lenen om hun studie te kunnen betalen. Een voor de hand liggende verklaring voor de afname van het aantal studenten.

Toch weet minister Bussemaker de afname daar niet aan. In een reactie sprak zij over een veel leerlingen zouden in 2014 geen tussenjaar hebben genomen maar direct zijn gaan studeren, zodat zij nog recht hadden op een basisbeurs. Daardoor zouden de aanmeldingen in 2014 hoger liggen dan verwacht, en in 2015 juist lager. Daarnaast zou een strengere selectie voor de pabo hebben geleid tot afname van het aantal studenten. Maar van de Vereniging Hogescholen laat zien dat beide effecten die Bussemaker noemt de daling Voorstanders van het leenstelsel wijzen erop dat maar in april verschijnt pas

Wie waren er verantwoordelijk voor dat leenstelsel?

VVD, PvdA, D66 en GroenLinks stemden op 11 november 2014 voor de wet die van de basisbeurs een lening maakte. CDA, PVV, ChristenUnie, SP, 50PLUS, Partij voor de Dieren en SGP stemden tegen.

Wat beloven de partijen daar de komende vier jaar aan te doen?

De christelijke partijen en de SP zijn het meest resoluut in hun uitspraken over het leenstelsel. Het CDA wil het leenstelsel terugdraaien en de basisbeurs in ieder geval voor de bachelor opnieuw invoeren. ‘Wij vinden het onacceptabel om in het onderwijs drempels op te werpen, waardoor leerlingen van lager opgeleide ouders en jongeren met een beperking minder gaan studeren.’

  • In het verkiezingsprogramma van de ChristenUnie staat dat studenten die geen rijke ouders hebben geen financiële drempel mogen ervaren om door te studeren. ‘Het leenstelsel zorgt echter voor een stapeling van schulden onder jongeren.’
  • De SP wil een studiebeurs voor alle studenten, en een aanvullende beurs voor jongeren uit gezinnen met een laag inkomen.
  • D66, GroenLinks en SGP zien meer in het verhogen van de aanvullende beurs voor studenten uit kansarme gezinnen (GroenLinks heeft die maatregel ook laten doorrekenen, SGP niet).
  • PvdA en de VVD houden er wijselijk hun mond over in hun verkiezingsprogramma.

Wat hebben de PvdA-minister en VVD-staatssecretaris daarop te zeggen?

Minister Jet Bussemaker (PvdA) en staatssecretaris Sander Dekker (VVD) hebben door dat drie mechanismen ‘noodzakelijk’ zijn om kansengelijkheid te garanderen. In een Kamerbrief sommen ze die op: de eindtoets in het primair onderwijs, de mogelijkheid om naar een ‘brede brugklas’ te gaan en de mogelijkheid om in de verdere loop van je onderwijsloopbaan op te stromen naar een hoger niveau of diploma’s te stapelen.

De mechanismen voor kansengelijkheid zijn afgelopen jaren uit het onderwijs gesloopt, en het kabinetsbeleid is daar mede verantwoordelijk voor geweest

Opmerkelijk. Want alle drie die mechanismen zijn de afgelopen jaren uit het onderwijs gesloopt, en hun beleid is daar mede verantwoordelijk voor geweest.

Bussemaker en Dekker riepen kort na het rapport van de Onderwijsinspectie een in het leven om kansenongelijkheid tegen te gaan. De Alliantie richt zich vooral op één van de mechanismen: soepelere overgangen tussen de niveaus. Daarnaast zet ze zich in voor ‘bewustwording’ en ‘leren van elkaars ervaringen.’ De partijen trekken er de komende drie jaar in totaal 82 miljoen euro voor uit.

Alsof je iemands arm afhakt en hem vervolgens een pleister aanbiedt.

En wat stem je voor meer gelijkheid?

Geen van de links-progressieve partijen, van wie je zou mogen verwachten dat ze kansenongelijkheid tegen willen gaan, is de afgelopen jaren consequent opgekomen voor de belangen van kinderen van lager opgeleide ouders. SP kantte zich fel tegen het leenstelsel, maar wilde geen verplichte eindtoets in het basisonderwijs. GroenLinks en PvdA tonen zich nu groot voorstander van brede brugklassen, maar ze maakten de eindtoets minder belangrijk én tekenden voor invoering van het leenstelsel.

Uiteindelijk is maar één partij in het basisonderwijs én die de basisbeurs weer in wil voeren: de ChristenUnie.

Lees ook: