Waarom de schrijver Isaak Babel mij nooit heeft losgelaten
We lezen de verhalenbundel De Rode ruiterij in de Boekenclub. Een boek dat ik sinds het begin van mijn schrijverschap regelmatig herlees. Want Isaak Babel kwam niet alleen onder de mensen, hij begreep ze ook.
Aan het begin van de jaren negentig maakte ik kennis met het werk van Isaak Babel. Het zal in dezelfde tijd zijn geweest dat ik de Poolse schrijver Marek Hlasko begon te lezen. Deze twee schrijvers hebben me nooit meer losgelaten en Babel heeft me vermoedelijk nog meer in zijn greep dan Hlasko. Er waren dagen dat ik niet meer wist hoe ik verder moest met mijn debuutroman Blauwe maandagen en dan las ik een stukje Hlasko of een paar paragrafen Babel. Dat hielp altijd.
Het advies dat de jonge Babel van zijn leermeester Maksim Gorki zou hebben ontvangen - om onder de mensen te gaan als hij een betere schrijver wilde worden - was een advies dat ik mij in 2006 toeëigende. Zoals Babel als correspondent voor de rode cavalerie had deelgenomen aan de Pools-Russische oorlog (1919-1921), zo besloot ik mee te reizen met het Nederlandse leger naar Afghanistan.
In mijn eerste bijdrage voor NRC Handelsblad over de Nederlandse missie in Afghanistan - oorlog mocht het niet heten - citeerde ik dan ook Babel: ‘De toekomst beschouwden wij als ons eigendom, iets wat door niemand werd aangevochten, de oorlog als een stormachtige prelude tot het geluk en het geluk zelf als een eigenschap van ons karakter.’
De wereld door Babels ogen
In een stuk dat ik een paar jaar na Blauwe maandagen voor NRC Handelsblad schreef over Babel vergeleek ik zijn stijl met springstof. Het effect ervan was, althans voor mij, onontkoombaar, ook al baseerde ik me op vertalingen - het is altijd riskant over stijl van een schrijver te spreken als dat via een vertaler tot je komt.
Maar in welke vertaling ik Babel ook las, het effect was steeds hetzelfde: hij verleidde je de wereld te zien door zijn ogen. Nee, het was meer dan verleiding, hij gaf je het gevoel dat er maar één mensbeeld en één blik op deze wereld mogelijk waren, de zijne.
En ook al wist ik dat oorlog geen prelude was tot het geluk, en ook al begreep ik dat Babel zelf – of de verteller, die niet goed te onderscheiden is van de schrijver – alleen al vanwege de weemoed van de onvoltooid verleden tijd waarin deze zinnen, althans in het Nederlands, tot mij kwamen, duidelijk maakte dat hijzelf allang niet meer geloofde dat oorlog een prelude was tot het geluk, voor zover hij daar ooit in had geloofd, toch was het evident dat je dat moest geloven, al is het maar even, wil je iets meer begrijpen van oorlog, of wil je althans iets meer begrijpen van de mensen die bereid zijn in die oorlog te vechten.
Babel komt je daarbij niet lastigvallen met de tien geboden, waarvan hij uitgaat dat de lezer die kent, nergens gaat hij als een kleuterjuffrouw tussen tekst en lezer staan; wie getuige is geweest van de Pools-Russische oorlog, of van welke oorlog dan ook, zal aan veel behoefte hebben, maar niet aan lessen uit de kleuterschool.
Uitleg is overbodig
Onder de mensen gaan betekent de mensen ook willen begrijpen, zelfs als ze radicaal van je verschillen. In Babels universum zijn er geen mensen die alleen wreed zijn en nooit teder; wreedheid volgt op tederheid en tederheid volgt op wreedheid, en soms lijkt het alsof tederheid en wreedheid kunnen samenvallen.
Het eerste verhaal dat ik las van Babel heette ‘De weg naar Brody,’ uit zijn verhalenbundel De Rode ruiterij en de eerste alinea daarvan luidt: ‘Ik rouw om de bijen. Ze zijn gemarteld door de strijdende legers. In Wolynië zijn geen bijen meer.’
Waar Wolynië precies lag wist ik niet, niet dat ik dat nu wel weet, maar ik begreep dat ik met een schrijver te maken had die radicaal verschilde van de schrijvers die ik voor hem had gelezen. Uitleg was overbodig. Hoeveel moet de lezer die zelf op deze wereld leeft ook verklaard krijgen?
Het is een alinea als een drietrapsraket: eerst is er de rouw, dan de observatie dat de bijen gemarteld zijn door de strijdende partijen en vervolgens de observatie dat er geen bijen meer zijn in de streek die Wolynië heet. En let ook op de keuze voor het woord ‘martelen,’ alsof de bijen geen nevenschade waren van de oorlog, alsof de strijdende legers het ook op de bijen hadden gemunt.
In de volgende alinea lees je dat bijen inderdaad geen nevenschade waren, maar dat de strijdende partijen zich bij gebrek aan brood op de bijenkorven hadden gestort. En van strijdende partijen, o ironie, is geen sprake meer, alleen nog van ‘we.’ ‘We,’ staat er, ‘hebben de onbeschrijfelijke bijenkorven ontwijd. We hebben ze uitgerookt met zwavel en opgeblazen met buskruit.’
Of neem het verhaal ‘Mijn eerste gans’ – dieren, niet in de laatste plaats paarden, spelen een belangrijke rol in dit verhaal, de cavalerie bestaat nog echt uit ruiters – waarin de verteller, door honger gedreven, zijn eerste gans doodt.
Babel schrijft: ‘Ik bedekte mijn kapotte koffertje met hooi, maakte er een hoofdeinde van en ging op de grond liggen om in de Pravda Lenins toespraak op het tweede congres van de Komintern te lezen.’ Maar Lenins toespraken stillen zijn honger niet, hij steelt en doodt een gans: ‘De ganzekop kraakte onder mijn laars.’
En zolang de gans nog niet klaar is om gegeten te worden, gaat hij bij de kozakken zitten die wel wat van hun voedsel met hem willen delen en die willen weten wat er in de krant staat. ‘Lenin schrijft dat we aan alles gebrek hebben,’ zegt de verteller.
Daarop zegt kozak Koerovkov, die met de verteller meevecht in het Rode Leger: ‘De waarheid kriebelt in ieders neusgaten […] alleen hoe sleep je haar tevoorschijn uit de hoop?’
Ja, kozakken praten alsof ze dichters zijn, dochters van vermoorde Joden praten alsof ze profeten zijn, en toch doet dat niets af aan de geloofwaardigheid. Integendeel, waarom zouden de kozakken niet kunnen spreken als dichters en waarom zouden er geen profeten in deze streken wonen?
De mystiek in de werkelijkheid
Babel laat zich niet meeslepen door al te veel rationaliteit, iets waar niet veel mensen last van hebben, in de laatste plaats de communisten. Babel is ook geen mysticus. Wat niets anders betekent dan dat hij ziet wat er mystiek is aan de werkelijkheid. Dus dat mensen zich laten meeslepen door hartstochten die ze niet helemaal begrijpen, dat er harder om bijen dan om mensen gerouwd kan worden en dat honger en ellende voor visioenen kunnen zorgen.
Wat niets anders betekent dan dat hij ziet wat er mystiek is aan de werkelijkheid
Mooi komt Babels mystieke kant naar voren in het korte verhaal – is het niet stiekem een lang prozagedicht? – ‘De begraafplaats in Kozin.’ Hij beschrijft daarin een Joodse begraafplaats. ‘Oh dood, o inhalige, o gretige dief, waarom heb je ons niet één keer gespaard?’
Wij weten dat na de pogroms en de Polen die, zo blijkt onder meer uit deze verhalen, met graagte Joden vermoordden, de nazi’s zouden komen, die vermoedelijk voor altijd een eind zouden maken aan de aanwezigheid van Joden in de steden en dorpen die Babel beschrijft. Zelf werd Isaak Babel slachtoffer van Joseph Stalins geheime dienst. Veel raadselen rondom zijn dood zijn nooit helemaal ontraadseld.