Op het vliegveld van Mazar-i-Sharif, een stad in het noorden van Afghanistan waar nog steeds enkele Nederlandse F-16’s zijn gestationeerd, maakten mijn Afghaanse vriend en gids en ik kennis met het hoofd van de veiligheidsdienst ter plaatse. Hij sprak enkele woorden Nederlands. Hij had een tijd als asielzoeker in Nederland gewoond maar geen verblijfsstatus gekregen omdat hij een zogenoemd 1-F geval was. Artikel 1-F van het Vluchtelingenverdrag stelt dat asielzoekers geen recht hebben op asiel als ze ooit mensenrechten hebben geschonden. In het geval van Afghaanse asielzoekers gaat het dan voornamelijk om personen die voor 1992 voor de geheime dienst, de KHAD, hebben gewerkt.

De man, die naar eigen zeggen nu weer werkzaam was voor de geheime dienst, bood ons een lift aan naar de stad. In zijn dienstauto, een gewone politieauto, bracht hij ons naar een hotel. Ik had op het internet een betrouwbaar hotel gevonden, maar daar wilde de geheim agent niets van weten. Hij reed ons linea recta naar het Samir Walid Guesthouse, dat werd gedreven door een Oezbeekse familie – vanaf Mazar-i-Sharif is het niet ver naar de Oezbeekse grens. 

Een kind leidde ons rond in het hotel. De rest van de familie bleef achter in de kamer die als receptie fungeerde.

De meeste kamers van het Samir Walid Guesthouse bleken leeg en ijskoud, maar het internet werkte uitstekend. Ik had liever een iets warmere kamer gehad, maar ik wilde het hoofd van de veiligheidsdienst in Mazar-i-Sahrif niet voor het hoofd stoten. Later nuanceerde hij overigens zijn uitspraken over zijn beroep, hij was slechts verantwoordelijk voor de veiligheid van het civiele gedeelte van het vliegveld van Mazar-i-Sharif.

Aan het eind van de middag – na een bezoek aan onder andere de historische stad Balkh, waar wij een wedstrijd Buskashi bijwoonden, waarbij ruiters het karkas van een geit dienen te bemachtigen om dat op een bepaalde plek te deponeren – keerden mijn Afghaanse vriend en ik naar het Samir Walid Guesthouse terug, waar de elektriciteit inmiddels was uitgevallen. Het Oezbeekse kind verzekerde ons dat het probleem binnen een kwartier zou zijn verholpen. Hij serveerde ons thee met rozijnen en drooggebakken linzen, die in Afghanistan als een soort borrelnootjes bij de thee worden gegeten. Ook begon hij betrekkelijk ongevraagd mijn schoenen te poetsen. Het kind had slechts naar mijn schoenen gewezen en toen ik vriendelijk knikte was hij al begonnen met poetsen.

In de ijskoude kamer werd een klein straalkacheltje geplaatst. Mijn Afghaanse vriend sliep in de kamer tegenover mij, maar hij scheen minder last van de kou te hebben.

Toen ik na een halfuur de deur van mijn kamer opende, zag ik dat het kind op een witte tuinstoel naast onze deuren op de gang was gaan zitten. Het was mij onduidelijk of hij als bewaker optrad, als privé-slaaf, of een combinatie van beide. Maar toen hij mij zag sprong hij meteen op uit de tuinstoel en nam een gedienstige houding aan.

Op het Samir Walid Guesthouse was weinig aan te merken, al kon ik een gevoel van blijdschap dat ik hier ooit weer weg zou gaan niet onderdrukken. Ik moest denken aan de woorden van Karel Appel, die hij mij ooit tijdens een interview had toegebeten: ‘Als je iets bezit, zit je al met één been in de gevangenis.’

Thuis ben je waar je volledige bezit in een kleine koffer past.